5173a 8 9 te bezien. Ook in de begrotingsvergadering hebt U toege zegd een onderzoek in te stellen en dan het bedrag vast te stellen, maar ik kan mij voorstellen, dat het niet mogelijk was, voor 1 maart deze hele zaak in orde te krijgen. Mijn vraag is alleen: Wanneer bent U nu van plan om dat onder zoek af te ronden? Dat moet toch dit jaar wel echt ge beuren. U moet het niet vergelijken met die zuinige Gronin gers, dat is nu m.i. net niet de goede vergelijking. Ik kan ook veel steden aanhalen, waar het bedrag hoger ligt en ik heb niet gezegd, dat het bedrag in Leeuwarden laag ligt. Ik hoop, dat het op een goed peil ligt, maar gedurende twee jaren zijn wij m.i. in voorzieningen achteruit gegaan i.p.v. vooruit. Nu hoeft dat niet nog meer vooruit te gaan als het maar niet op een lager peil komt te liggen en dat doet het pertinent! Dat is mijn bezwaar tegen het bedrag van 23,—. De heer Ten Brug (weth.): De heer Visser heeft gezegd: „U brengt een nieuw element in de discussie". M.i. is dat niet waar. De eerste keer, dat de heer Visser en ik in deze Raad hebben gediscussiërd over het bedrag per leerling, ging het ook juist over de ruimte, die eventueel in die post onderhoud zit. Het is door zeer drukke werkzaamheden op de afdeling niet gelukt deze zaak uit de doeken te krijgen, maar ik kan U zeggen dit heeft mijn aandacht en te zijner- tijd zullen wij ook met een voorstel komen of in ieder geval met een gewijzigde opzet. Ik hoop, dat we het bij de be groting voor 1970 voor elkaar zullen kunnen hebben. Ik geef toe, dat wanneer het schoolbestuur aanmerkelijk bij zou moeten betalen op het punt van administratiekosten er dan op de andere posten zou moeten worden bezuinigd. Wij kwamen vorig jaar echter, na onderzoek, op 6,85 per leerling voor administratiekosten. Daar hebben we nu 5 bij gedaan. Mochten de salarissen meer stijgen, dan zal bij de afrekening dit bedrag iets hoger liggen. Dat is meer voorgekomen. Het door de heer Hogendijk bedoelde onderzoek is gaande. Ik verwacht, dat het niet al te lang meer zal duren. Als het resultaat aanleiding geeft het bedrag te verhogen, zullen wij met een voorstel komen. Een toezegging die ik in de begrotingsvergadering ook reeds heb gedaan. Ik heb niet zonder redenen een vergelijking getrokken met wat de heer Hogendijk noemt de „zuinige Groningers", maar ik ben door de heer Visser op dit spoor gezet en het kwam me deze keer ook niet helemaal verkeerd uit, dat wil ik er wel bij zeggen (gelach). Z.h.st. wordt overeenkomstig het voorstel van B. en W. besloten. Punt 25 (bijlage no. 72). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijlage no. 83). De heer Hogendijk: Bij het openbaar onderwijs zullen vakleerkrachten worden aangesteld voor lichamelijke oefe ning. Daar is natuurlijk bij de toekenning van de voor schotten nog geen rekening mee gehouden. Ik mag hopelijk van de Wethouder aannemen, dat zodra deze vakleer krachten aangesteld kunnen worden, de besturen van de bijzondere scholen hiervan mededeling wordt gedaan? De heer Ten Brug (weth.): Ik weet zo uit het hoofd niet precies hoe het geregeld is in het besluit b.l.o. maar in de Lager-onderwijswet is, wat de vakonderwijzers betreft, voor geschreven, dat wanneer de Gemeente voor de eerste keer tot aanstelling van vakonderwijzers overgaat, zij dan aan de schoolbesturen binnen 14 dagen daarvan mededeling moet doen met opgave van het aantal uren dat daaraan besteed wordt. Gezien het feit, dat het b.l.o.-besluit helemaal op het stramien van de Lager-onderwijswet is geborduurd neem ik aan, dat het daar ook in staat. Mocht het er niet in staan, dan kan ik de heer Hogendijk toezeggen, dat het zeker gebeurt want anders zou het kunnen betekenen, dat het bijzonder lager onderwijs de mogelijkheid pas een jaar later zou kunnen realiseren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 89). De heer Schönfeld: Het antwoord van de Wethouder heeft mij niet kunnen bevredigen net zo min als hetgeen ik hier te berde heb gebracht de Wethouder bevredigd zal hebben. Een discutabele zaak dus. Als in kwesties als deze toch geen andere mogelijkheid bestaat, dan vraag ik mij af, waarom de Raad dan eigenlijk nog moet beslissen. Steeds weer doemt er een oud bestemmingsplan op, dikwijls nog tot stand gekomen onder het juk van de bezetter. Een bestemmingsplan, dat nooit meer gerealiseerd kan worden in de vorm waarin het destijds is vastgesteld, omdat het niet meer aan de eisen des tijds voldoet. Het vormt alleen maar een hindernis voor hen, die thans in een dergelijk ge bied graag iets willen realiseren. Aan dergelijke plannen moeten we ons m.i. dan ook beslist niet meer ophangen. We moeten juist voor deze gebieden een soepele toepassing van artikel 20 mogelijk maken opdat deze verouderde plan nen geen rem gaan vormen op de verdere ontwikkeling van de gebieden, waarop ze betrekking hebben. Het kan immers nog wel een hele tijd duren, voordat er een gewijzigd be stemmingsplan uit de bus komt, zodat bij dit 28 jaar oude plan zeker nog een bepaald tijdsbestek geteld zal kunnen worden voordat er een nieuw en aangepast plan gerealiseerd is. Juist om het feit, dat we in gevallen als deze de moge lijkheid tot een verdere ontwikkeling van dergelijke ge bieden niet in de weg mogen staan, zou ik dan ook het volgende voorstel willen indienen: „De Raad der Gemeente Leeuwarden nodigt B. en W. uit, wegen te vinden om met toepassing van artikel 20 der Wederopbouwwet of anderszins de door O. van der Meer gevraagde vergunning te verlenen, eventueel onder het stel len van voorwaarden t.a.v. het uiterlijk van de te bouwen bergplaats." Dit voorstel is mede ondertekend door de heren Weide en Boomgaardt. De Voorzitter: Dit voorstel van genoemde drie heren kan dus verder onderwerp van onze discussie uitmaken. De hear Boomgaardt: Miskien kin men noch op in oar nivo prate. Ik tocht, dat der by de diskusje oer de saek by de Wergeasterdyk de tasizzing dien wie fan de kant fan it Kolleezje om ütsünderingsbipalingen yn to fieren. As dat op koarte termyn forwachte wurde kin en as B. en W. dan sizze: as it sa fier is, dan wolle wy it gefal Van der Meer to Lekkurn ek noch wolris bisjen, dan haw ik der frede mei. Dan kin dy moasje likegoed net oannommen wurde. De hear Tjerkstra: Ik mien, dat de hear Schönfeld him forsint as hy it odium fan „bezettingsmaatregel" op dizze bipalingen leit. En ik tink, dat hy him forsint, as hy seit: Om de fierdere üntwikkeling fan it agrarysk gebiet mooglik to meitsjen. Dy saken binne net yn it geding. It giet hjir om de fraech: binne de bisteande gebouwen sadanich yn gebruk, dat dat net under it bigryp „agrarysk" fait? Om nou dyjingen, dy't dêr wenje, net alle mooglikheden to üntnimmen, soe ik - en dan kom ik dus by de hear Boomgaardt in mooglikheit skeppe wolle, dat men dêryn forsjocht. Dy mooglikheit sil ik hjir fierder net oantsjutte; dat haw ik forline jier wiidweidich dien. Ik wit net hwat my doe tasein is, mar ik mien, dat it Kolleezje tasein hat dat ris to ündersykjen. Mei de hear Boomgaardt kin ik mei- gean as hy seit: „as it Kolleezje tasizze wol om dizze moog likheit op koarte termyn to ündersykjen en it risseltaet dèr- fan oan de Ried kenber meitsje sil, is it my genóch." Ik wol ütdruklik de esthetyske kwestje ütsünderje. Dêroer bin ik it wol mei it Kolleezje iens. De heer Kingma: Ik heb de tekening gezien en vind het uitermate lelijk. Ik kan alleen op die gronden de beslissing van het College volledig begrijpen. Het zou natuurlijk heel wat beter worden wanneer het schuurtje werd geplaatst in een mooi stukje weide met een boomgaard er op. Ik weet niet of wij die verzekering kunnen krijgen. (Gelach). De heer Van der Veen: Het spijt mij ook, dat hier twee factoren in het geding zijn. Wat dat betreft is in het voorstel van de heer Schönfeld de mogelijkheid op genomen de vergunning te verlenen onder oplegging van voorwaarden t.a.v. het uiterlijk. Ik wil eigenlijk alleen even iets zeggen over datgene, wat door de heren Boomgaardt en Tjerkstra is gezegd n.L, dat zij hieraan geen behoefte zouden hebben wanneer Uw College op korte termijn met een ontsnappingsclausule zou komen, waardoor de nodige souplesse, waarvan wij menen, dat die nodig is en die nog steeds ontbreekt, aangebracht zal worden. Dit is niet de eerste keer dat dit speelt en het is al geruime tijd geleden, dat aan U het verzoek is gedaan, meer souplesse in deze regelingen aan te brengen. M.i. kan aanneming van het voorstel van de heer Schönfeld e.a. voor het College een extra stimulans zijn om op korte termijn inderdaad met die ontsnappingsclausule te komen, indien U tenminste geen kans ziet, op een andere wijze tegemoet te komen aan het geen de voorsteller voor ogen staat. Ik geloof, dat het onjuist zou zijn om nu terwijl de heer Boomgaardt in eerste instantie zeer uitvoerig heeft gemotiveerd, dat het particuliere belang hier evident is en het algemeen belang minimaal de beslissing weer uit te stellen tot het College op dit punt misschien eindelijk een keer in beweging komt, waarvan tot nu toe erg weinig is gebleken. De heer Miedema: Doe't dizze diskusje bigong, stie ik op it stanpunt, dat ik wol meigean soe mei de moasje sa't dy op it eagenblik op tafel leit en ünderdiel fan bisprek ül- makket. Foardat wy oergean ta stimming soe ik efkes yn- gean wolle op hwat de Wethalder niis sei: „Earder is in for- gunning forliend foar in ütwreiding fan de romte foar hüs- lialdlik gebruk en dizze romte is letter as garaezje brükt wurden." Dyselde mooglikheit sit der nou wer yn. Dat meije wy dochs wol efkes bitinke. Ik soe dus wol graech wolle, dat de Wethalder op dit punt miskien hwat konkreter wêze kin. De heer Tiekstra (weth.): Het zou onjuist zijn bij deze discussie van de stelling uit te gaan, dat in dit bestem mingsplan in hoofdzaken van de gemeente Leeuwarderadeel geen overgangsbepaling is opgenomen. Die is er natuurlijk wel. De inhoud van die overgangsbepaling laat alleen geen uitbreiding toe. Dat is het enige, waarop deze aanvraag dan ook inderdaad strandt en waardoor de Raad in de positie verkeert, betrokkene ook in beroep geen bouwvergunning te kunnen verlenen. Wat betreft de vraag van de heer Miedema: De mooglikheit bistie, dat de opstal, dy 't by it fèststellen fan dizze bistimmingsplannen oanwêzich wie en dy 't yn striid is mei de bistimming, forboud wurdt. Dy op stal kin ek by in ramp hielendal op 'e nij opboud winde, mar net ütwreide wurde. De bitrutsene die doedestiids de oan- fraech foar hüshaldlike doelen; dat wie dus foar in douche, kloset en neam mar op. Doe is dat artikel dus wol hantearre yn it foardiel fan bitrutsene. B. en W. hebben dus m.i. op dat moment terecht van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Ik kan me dus voorstellen dat de betrokkene, gezien zijn ervaring bij de vorige aan vraag weer probeert een vergunning te krijgen voor de bouw van een bergplaats voor huishoudelijke doeleinden, die ook toen duidelijk het karakter van een garage had. Dat kan men m.i. aan de tekening duidelijk zien. Soepelheid kan natuurlijk nooit zo ver gaan, dat geen enkele bouwaanvraag geweigerd kan worden. Ik dacht ook niet, dat de Raad dat voornemens was. Als men soepelheid wil in deze zaken, kan komt men onherroepelijk opnieuw bij de grens. Dat is het probleem. Wil men op enigerlei wijze toch een uitbreidingsmogelijkheid voor niet agrarische doeleinden want deze mijnheer is assuradeur van zijn vak opnemen, dan zou men deze uitbreidingsmogelijkheid minstens in zijn relatie tot de bestaande oppervlakte van en de bebouwing in het bestemmingsplan moeten objectiveren. Welnu, bij het objectiveren loopt men opnieuw tegen die grens aan. Nu kan men natuurlijk trachten, die overgangsbepaling te veranderen, zoals door de heer Schönfeld specifiek met het oog op de heer Van der Meer wordt voorgesteld, maar m.i. riekt dat heel sterk naar gelegenheidswetgeving. Wij hebben destijds m.b.t. een aanvraag voor bouw aan de Wergeasterdyk inderdaad uitvoerig onderzocht of het moge lijk was, met wijziging van de overgangsbepaling een soe peler redactie te verkrijgen. Ten eerste stuitten wij toen op het feit, dat de bebouwing daar voor 100 vóór de rooilijn stond en ten tweede op de omstandigheid, dat objectivering van die uitbreidingsmogelijkheid op basis van het bestaande grondoppervlak in feite betekende, dat be trokkene de gelegenheid kreeg de woning met 100 uit te breiden. Ik dacht, dat dat ook geen reële propositie was voor een artikel 20-aanvraag. Wil men toch komen tot een regeling van deze zaken, waarbij de tegenstelling tussen het particulier belang en het algemeen belang op redelijke wijze wordt opgelost, dan kan dat slechts gebeuren in het kader van volledige nieuwe bestemmingsvoorschriften met de daarbij behorende gemoderniseerde overgangsbepalingen. Of die dan ook genade zullen vinden bij het toezicht zullen we dan moeten afwachten. Het moet de Raad m.i. duidelijk zijn, dat een aanvraag om verlening van een vergunning met toepassing van artikel 20 weinig kans van slagen heeft, als de bouwvergunning zou moeten worden verleend in strijd met de geldende voorschriften. Let wel, Gedeputeerde Staten moeten zo'n vergunning verlenen. Ik moet nadruk kelijk zeggen, dat ik voor versoepeling van de overgangs bepaling n.a.v. deze aanvraag, dit bepaald een veel te zwakke zaak vind en dat ik niet weet of op grond van een nieuwe bestemmingsregeling met de daarbij behorende overgangsbepaling op deze aanvraag wel gunstig kan worden beschikt. Ik moet duidelijk en categorisch het preadvies van B. en W., zoals het nu luidt, handhaven. De Voorzitter brengt de motie van de heren Schönfeld, Weide en Boomgaardt in stemming. De motie wordt verworpen met 29 stemmen tegen en 7 stemmen voor. Voor stemmen de leden Ir. Van Balen Walter, Boom gaardt, Klomp, Mr. Lijzen, Schönfeld, Mr. Van der Veen en Weide. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 27 (bijlage no. 56). De heer Stigter: Er is hier sprake van een langdurig bruikleen en m.i. houdt dat in, dat wij deze collectie in Leeuwarden nooit weer terug zullen zien. Dat stemt wel wat weemoedig. Toch zie ik wel grote voordelen in dit voorstel. Ik heb hier al een paar keer de opvatting van mijn fractie mogen vertolken, dat wij in Nederland met onze musea steeds meer naar specialisatie toe moeten. Elk museum moet trachten zich op een bepaald gebied te specialiseren. Dat geldt voor ons Princessehof, dat prachtige mogelijkheden heeft, en ook voor het nieuwe museum daar in Groningen. Daar kan dan onze collectie zeer belangrijke diensten gaan verrichten. Ook vind ik het heel belangrijk, dat deze col lectie, die al jaren in Leeuwarden is, daar in handen van deskundigen komt en dus vakkundig zal worden onder houden. En ik heb het idee, dat dat hier misschien wel eens te wensen over zou laten, omdat de personeelsbezetting van ons museum m.i. veel te klein is om deze collecties goed na te kunnen lopen. Een bijkomstigheid is m.i. dat, nu men van elders een beroep op onze collectie Van der Meulen doet, zich voor ons ook eens de mogelijkheid voor zal doen aan gelijksoortige musea in Nederland bruiklenen voor langere tijd te vragen voor ons eigen Princessehof. Wij gaan met het voorstel akkoord, maar zouden graag zien, dat door deskundigen wordt bekeken of de collectie in haar geheel weg kan of dat belangrijke stukken voor ons eigen museum dat toch ook keramiek uit de hele wereld bevat behouden moeten blijven. Groningen gaat dus min of meer in het klein doen wat het museum voor de Tropen in Amsterdam doet en het museum voor Volkenkunde in Leiden. Ik hoop, dat dit voor Leeuwarden een extra stimulans zal zijn om te trachten, in het Princessehof de grootst mogelijke gespecialiseerde ver zameling op het gebied van keramiek te krijgen. De heer Ten Brug (weth.): Ik begrijp uit het betoog van de heer Stigter, dat hij met het voorstel akkoord gaat. Hij maakt daarbij naar mijn mening een aantal nogal belangrijke opmerkingen. Inderdaad moeten we en dat geldt uiteraard voor ons in de eerste plaats, want wij hebben niet over anderen te oordelen, tot een specialisatie van het museum- bezit komen. Het door de heer Stigter bedoelde onderzoek terzake stukken, die voor het Princessehof nog van belang zouden kunnen zijn, is hier geschied in overleg met Prof. van Baarle, die in ieder geval in het noorden, maar ik dacht ook wel landelijk, als zeer deskundig wordt be schouwd. Met onze directeur is hij van mening, dat wat nu in bruikleen aan Groningen wordt gegeven, geen rol in ons museum zal spelen. Het zwaartepunt van ons museum ligt uiteraard op het gebied van de keramiek, al blijven wij natuurlijk enigszins gebonden aan de Aziatische verzameling, die toevalligerwijs de aanloop van het museum Princessehof is geweest. Ik geloof ook, dat we die niet zonder meer in haar geheel van de hand moeten doen, maar dat wij op dat punt moeten bewaren, wat werkelijk de moeite waard is om te bewaren; een zaak die ook aan de orde was, toen de heer Santema daar laatst in deze Raad over heeft ge sproken. Ik kan de heer Stigter ook mededelen, dat deze bruik leen-affaire niet helemaal een eenzijdige zaak is. De laatste

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 6