10
11
dermate summier, dat ik daar geen genoegen mee kan
nemen. Ik zal dan ook graag hierover iets nader ge
ïnformeerd worden.
Als we op deze wijze verder gaan, zou het m.i. aan
beveling verdienen in dergelijke gevallen de post „on
voorzien" op te voeren. De Raad wordt nu min of meer
met de rug tegen de muur gezet.
De heer De Jong (weth.)Toen het Woningbedrijf
met dit plan kwam, heeft het zelf een begroting inge
diend en kwam het op een bedrag van een ton. B. en
W. hebben daarop gezegd: Dat zit er niet in; dat is in
het kader van de financieringsmoeilijkheden niet doen
lijk. We hebben gesteld: Het zou misschien mogelijk
zijn in 1968 f 25.000,te besteden en in 1969 hetzelfde
bedrag en er is dus toen een andere berekening op
gezet. De heer Schönfeld begrijpt dus wel, dat dit op
deze wijze niet in de begroting van het Woningbedrijf
opgenomen was. Dit heeft men niet geraamd en er
wordt ook niets door een achterdeurtje tussengeschoven.
Men heeft hier dus te maken met onvoorziene omstan
digheden, die in dergelijke oudere panden toch wel meer
voorkomen. Men kan dit betreuren; wij hebben erva
ring gehad met panden, waar nog veel ergere gebreken
optraden ik behoef maar te wijzen op het pand-
Bearda en wij zullen ook in de toekomst bij het
restaureren van oude panden er rekening mee moeten
houden, dat iets dergelijks zich vaker kan voordoen.
Men kan zoiets tevoren onmogelijk begroten. Overigens
moet ik zeggen, dat men met dit bedrag van die twee
maal f 25.000,toch de zaak wel zodanig in orde ge
bracht heeft, dat wij er waardering voor hebben. Men
heeft zoveel mogelijk de oude, vrijkomende materialen
gebruikt, bijv. ook de oude deuren weer. Men heeft
voorts alleen daar lambrizering aangebracht, waar de
muren dit noodzakelijk maakten, dus al met al heeft
men hier toch een heel behoorlijk geheel van gemaakt,
zodat wij met het bedrijf toch nog weer verder kunnen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 113).
Voordracht:
Mevr. D. Kooistra-Schaaf, alhier.
Benoemd wordt de voorgedragene, met alg. stemmen.
De heren Rijpstra en Stek vormden het stembureau.
Punt 24 (bijlage no. 104).
De Voorzitter: Ik zou de raadsleden willen vragen
een correctie aan te brengen in art. 48. Daar staat in
de 2e alinea: „ten minste 10 dagen"; dat moet zijn:
„ten minste 12 dagen", analoog aan art. 45, lid 1. We
hebben op een andere plaats de termijn, waarvoor de
stukken aan de Raad moeten worden toegezonden, ver
lengd van 7 tot 9 dagen. De consequentie daarvan was,
dat op twee plaatsen de „10" „12" moest worden en
dat is helaas in het door mij zojuist genoemde artikel
even over het hoofd gezien.
De heer C. de Vries: Ik heb bij dit punt nu niet
direct behoefte algemene beschouwingen te houden. Ik
kan U mededelen, dat wij ons in grote lijnen wel in
het nieuwe reglement kunnen vinden, zij net dan, dat
we toch nog wel een aantal opmerkingen willen maken
en enige vragen willen stellen.
M.n. komt ons de nieuwe opzet van de begrotings
behandeling bijzonder aantrekkelijk voor. Dit geeft ons,
naar ons gevoelen, ook de mogelijkheid de begroting
beter, meer bevredigend, te behandelen, want zoals die
zich in de oude opzet voltrok, was het waarschijnlijk
niet altijd tot volle tevredenheid noch van het College,
noch van de Raad en ik meen, dat in de artikelen be
treffende de begrotingsbehandeling wel duidelijk een
andere weg wordt aangegeven, die we zeker als proef
voor een aantal jaren zouden moeten volgen.
Overigens heeft hier en daar enige verbetering van
teksten plaats gevonden, die het geheel ook wat lees
baarder heeft gemaakt en dat vind ik bijzonder ver
heugend.
Thans enkele opmerkingen.
Art. 3, m.n. voor wat betreft lid 2. De bedoeling
daarvan is toch niet geheel duidelijk. Daar staat n.l.:
„Indien één lid zich als een afzonderlijke fractie be
schouwt, doet dit lid hiervan mededeling aan de Voor
zitter." Dat is tweeledig uit te leggen, dacht ik. Dat
zou kunnen slaan op die raadsleden, die als eenling op
één lijst worden gekozen men zou de heer Schönfeld
hier als voorbeeld in deze Raad kunnen nemen maar
het zou kunnen slaan op een raadslid (niet in deze
Raad, maar toch wel in andere raden en de laatste tijd
is dat nogal eens voorgekomen), die uit zijn fractie
treedt en als zelfstandige fractie gaat opereren. (De
heer Ten Brug (weth.): Er zijn ook combinaties mo
gelijk.) Jawel, maar dat is ondervangen in lid 1. Het
gaat hier om lid 2, maar de Wethouder was er waar
schijnlijk niet bij, toen ik opmerkte, dat het over lid 2
ging. (De Voorzitter: Hij was er wel bij, maar als U
zou zeggen: Hij was er niet „bij" in een andere con
text zou plaatsen(Gelach). Dat „afzonderlijke"
maakt het m.i. juist moeilijk. Als B. en W. de bedoe
ling hebben, dat het gaat om gevallen als dat van de
heer Schönfeld, dan sluit dat onmiddellijk aan bij het
tweede lid, maar dan is het geen „afzonderlijke" frac
tie, maar gewoon een groep, zij het dan, dat het een
groep is van één man en dan kan men mij tegenwer
pen, dat een groep minstens uit twee personen moet
bestaan. Dan valt hij dus gewoon onder het eerste lid
en dan heeft het m.i. weinig zin er a.h.w. een tweede
lid aan toe te voegen. Slaat het niet op zo'n geval,
dan komen we toch in moeilijkheden met art. 4, le lid,
waarin weer wordt verwezen naar art. 3, le lid. Het
geldt dan een eenling in de Raad, die zich zodanig
heeft aangemeld, dat hij als afzonderlijke fractie wil
worden beschouwd. Wordt hij dan niet gerekend tot
het college van senioren? Als het echter gaat om een
groep van drie, die uit een bepaalde fractie treden,
dan vallen dezen wél onder het eerste lid en komt hun
voorzitter dus wél in het college van senioren. Ik
dacht, dat er een formulering te vinden moest zijn,
die een en ander duidelijk maakte.
Art. 7, 2e lid. Daarin is niet meer opgenomen het
tijdstip van 24 uur. Dat artikel in het oude reglement
hebben wij nogal eens aangehaald en op grond daar
van hebben we als Raad nogal eens een beslissing ge
nomen ook en ons afgevraagd, of we het reglement op
dat punt zouden handhaven ja of nee. Ik kan mij voor
stellen, dat, zoals het hier nu staat, het een wat gun
stiger interpretatie mogelijk maakt, n.l. dat we dus
zowel, bij wijze van spreken, het op 21 uur of op 22
uur zouden kunnen stellen en de volgende dag verder
zouden kunnen gaan, maai' het kan ook op 1 of 2 uur
gesteld worden en de „volgende" dag verder gaan. Dat
er ruimte in dit artikel is gebracht, spreekt mij op
zichzelf wel aan. Alleen ik blijf met de moeilijkheid
zitten, dat op een bepaald moment öf B. en W. öf
de Raad met een voorstel zal moeten komen. En mijn
vraag is: Welk moment is dat? Want de Raad blijft
beslissen, hoe laat we zullen sluiten. De Raad kan dat
dus op ieder tijdstip doen. Mijn vraag is hoe U zich dat
voorstelt. Heeft U een bepaalde gedachte, waarbij U
zegt: Het oude reglement is wel niet meer van kracht,
maar het daarin genoemde tijdstip van 24 uur zou ik
toch wel willen handhaven, zij het dan met enige spe
ling? Ik kan U wel zeggen, dat er in onze fractie een
aantal leden is, die er toch geen bezwaar tegen zou
hebben, als het tijdstip van 24 uur er weer }n zou
worden gebracht.
Uitgevallen in dit artikel zijn ook de tijdstippen van
de pauzes in de raadsvergaderingen. Nu hebben we
daar nooit veel moeilijkheden mee gehad, het noemen
daarvan lijkt mij ook niet beslist noodzakelijk, maar U,
mijnheer de Voorzitter, moet als zodanig toch voor U-
zelf een tijdstip in gedachten hebben, wanneer U die
pauze wilt gaan houden, omdat dat betekent, dat U
de huishoudelijke dienst een opdracht zal moeten ver
strekken om voor consumpties e.d. te zorgen. Ik neem
aan, dat die tijdstippen voor de pauzes wel ongeveer
gelijk zullen zijn als de huidige en ik zie daarom niet
in, waarom U ze uit het reglement heeft weggelaten.
Misschien echter kunt U daar een verklaring voor geven.
Hetzelfde geldt eigenlijk voor de begrotingszitting,
waarin in het oude reglement een pauze stond gepland
aan het eind van de middag, die bijzonder belangrijk
was, omdat wij allen onze eigen huishoudelijke dienst
moeten waarschuwen, hoe laat we ongeveer thuis zul
len komen en ik kan me voorstellen, dat we ook op
dat punt enig houvast behouden.
Art. 12, een artikel, waarvan ik nooit helemaal be
grepen heb, hoe dat in ons reglement is gekomen. Dat
is n.l. het rookverbod in de eerste 90 minuten. Overi
gens en dan kom ik even terug op de pauzes
waarom is hier nu 90 minuten aangehouden? Tot nu
toe was dat de eerste pauze. Stelt U zich toch voor die
pauzes steeds om de iy2 uur ongeveer te gaan houden?
Ik heb geen idee, hoe dit artikel nu ook weer in dit
nieuwe reglement komt en ik vraag me af, of het nog
nodig is. Ik kan mij zelfs voorstellen, dat de reden
daarvoor geweest is de slechte ventilatie van de raad
zaal, maar we hebben onlangs een krediet uitgetrokken
om de ventilatie en de verwarming te verbeteren. Voor
wat betreft de verwarming, heb ik het gevoel, dat het
al gebeurd is (Gelach), maar ter zake van de venti
latie weet ik het nog niet en als dat de reden is de
slechte ventilatie dan zou ik dit ariktel in een ver
beterde situatie wel willen schrappen.
Art. 14: „De leden spreken staande van hun plaat
sen en richten zich tot de Voorzitter." Een begrijpelijk
artikel in deze raadzaal, maar naar mijn gevoel toch
een vervelend artikel, om meerdere redenen. In de
eerste plaats het geluid. We zijn, dacht ik, nog steeds in
de proefperiode met onze geluidsinstallatie. Iedere keer
verschijnen hier nog weer van die grote luidsprekers,
maar het blijft toch een probleem. Een van de raads
leden, die daar nogal eens last van heeft, is mijn mede
fractielid de heer Stigter, die dan voor pers en publiek
en ook voor de achterste rij raadsleden vaak moeilijk
verstaanbaar is. Ik geloof, dat dat komt mede door
het feit, dat we staande moeten praten en de „toeter"
in de gaten moeten houden. (Stem: Maar die doet het
juist soms niet.) Het zal misschien een betere micro
foon moeten zijn om het geluid wél te kunnen opvan
gen. Daarbij komt, dat het staande spreken zonder
enige ruimte te hebben om daarvoor wat papier neer
te leggen, nu ook niet zo handig is. Er zijn, dacht ik,
twee mogelijkheden om dit probleem op te lossen. De
eerste is: een spreekgestoelte in de zaal in te voeren,
maar ik zie daar de bezwaren van, juist in deze raad
zaal, omdat het praktisch onmogelijk is vlug vanuit
de rij stoelen naar het spreekgestoelte te komen; het
zou tijd vergen en het zou ook onrustig kunnen wor
den. Een tweede mogelijkheid lijkt mij eigenlijk een
betere (die misschien enige aanpassing van de raad
zaal nodig zal maken), n.l., dat wij de methode volgen,
die tegenwoordig toch vrij gebruikelijk is die ook in
de Verenigde Naties wordt toegepast n.l. zittend
spreken. Dan heeft men het voordeel, dat men de pa
pieren voor zich heeft en dat de microfoon vrij dicht
bij de mond komt. Er is nog één probleem bij deze
methode, n.l. dat we degenen, die op de achterste rijen
zitten, toch nog wel graag willen zien, als ze spreken.
En dat zou kunnen betekenen, dat die wat hoger zou
den moeten zitten en misschien is daar op een of an
dere wijze een oplossing voor te vinden. Is er geen
oplossing voor het in art. 14 gestelde, dan zullen we
het moeten handhaven.
Art. 16 is gewoon overgenomen uit het oude regle
ment en daar ben ik het helemaal mee eens. Ik ge
loof, dat de Voorzitter op dezelfde wijze als tot nu toe
dit artikel zal toepassen en dat hij toch wel inter
rupties toelaat, want die zijn soms bijzonder interes
sant en vaak het aanhoren waard.
Art. 19 betreft de kwestie van de twee ronden in
de vergaderingen, die wij kennen en die wij althans
van onze kant wel zouden willen handhaven. Daar
zit voor mij toch één vraagpunt in. Dat betreft de
derde ronde die wordt ingevoerd voor burgemeester,
wethouders en indieners van voorstellen, maar dan
spreekt het artikel over het indienen van amendemen
ten en sub-amendementen en die zal ik toch ook als
voorstellen moeten beschouwen. Krijgen de indieners
daarvan ook allen een derde ronde Ik zie dat als een
overbodigheid, tenzij een derde ronde is bedoeld als
B. en W. aan het begin van een agendapunt een toe
lichting geven. Dan ga ik akkoord. Ik zou in dit artikel
twee ronden voor iedereen willen handhaven.
Hetzelfde geldt voor art. 20, waarmee ik nog meer
moeite heb. Ik stel voorop, dat ik wel met de spreek
tijdrantsoenering akkoord ga. Dat vind ik op zichzelf
in sommige gevallen een juiste maatregel, maar als
wij daartoe beslissen in bepaalde situaties op voorstel
van de Voorzitter, dan acht ik het wel redelijk de
spreektijd ook redelijk te verdelen en dat daaraan ook
het College en indieners van voorstellen niet ontkomen.
Dan zullen ook zij zich evengoed als de andere raads
leden beperkingen moeten opleggen. Misschien zou men
deze gedachte kunnen uitwerken: Als wij voor een be
paald onderwerp op voorstel van de Voorzitter een ze
kere rantsoenering van tijd instellen voor het gehele
onderwerp, bijv. éen uur, dan dient duidelijk te worden
afgesproken, dat de helft daarvan voor ae Raad is en
de andere helft voor het College. Men kan ook een
andere verhouding kiezen, maar ik vind, dat er een
verhouding gekozen moet worden en er moet niet voor
het College een onbeperkte spreektijd gelden, die niet
voor de Raad geldt.
Art. 20, lid 4. Dat is uiteraard een door de Voor
zitter te hanteren artikel, waarvan ik zeg: „Uitstekend,
dat hoort er bij"; maar wel graag een minuutje van
tevoren even een seintje, dat het zover is tenzij men
als spreker maar een minuut heeft, dan wordt het wat
moeilijk natuurlijk opdat de zin kan worden afge
maakt en een eind aan het verhaal kan komen.
Art. 30. Hier zit ik een beetje met „het verststrek-
kende, dat het eerst in stemming wordt gebracht." Dat
is een traditionele uitdrukking, die, dacht ik, niemand
helemaal begrijpt, want dan moet men objectief kun
nen vaststellen, wat het verststrekkend is en dat is
niet altijd even gemakkelijk. Dat weet ik uit ervaring.
Ik heb er ook geen oplossing voor, maar ik wilde toch
de opmerking kwijt, dat ik het een punt vind, waarover
men achteraf zelfs nog vrij uitvoerige discussies kan
hebben.
Art. 34, 2e lid. Daarin wordt gesproken over het
blanco briefje, dat een ongeldig briefje is, in die zin,
dat de stemmen niet meetellen bij de bepaling van de
uitslag. Als er dus 3 blanco zijn van de 37 briefjes,
betekent dat 34 geldige stemmen. De meerderheid is
18. De blanco stemmen zijn dus ongeldige stemmen.
Men noemt ze in de wet en hier blanco stemmen.
De bepalingen van lid 3 van hetzelfde artikel:
„De namen, die op een stembriefje na het voor de keuze
vereiste getal zijn vermeld, komen niet in aanmerking."
Deze bepaling noem ik onjuist. Ik meen n.l., dat, als wij
uit een voordracht van het College van twee personen
een keuze moeten maken, en wij drie namen op het
lijstje zouden zetten, het een ongeldig stembiljet is,
want U gaat er in dit artikel van uit, dat U dan de
laatste naam doorstreept. Maar ik acht dit onjuist,
ik dacht, dat wij moesten stellen, dat wij, als wij meer
stemmen hebben uitgebracht, dan het vereiste aantal,
het stembiljet moesten aanmerken als blanco en dus
als een ongeldig stembiljet. Ik zou dus art. 34, 3e lid,
enigszins gewijzigd willen zien.
Art. 47, 2e lid: „Indien burgemeester en wethouders
bezwaar hebben tegen het beantwoorden der vragen,
delen zij dit aan het lid, dat de vragen heeft gesteld,
mede." Dat is op zichzelf natuurlijk juist, maar het
niet geven van een antwoord is in wezen een antwoord.
En ik vind, dat U het niet alleen aan het lid moet mee
delen, die de vraag heeft gesteld, maar, net als bij de
antwoorden, die U op schriftelijke vragen geeft, aan
alle leden, aan wie U ook de vragen die wèl beant
woord worden, toezendt. Daar komt bij, dat het ons
ook onjuist voorkomt, dat slechts wordt medegedeeld,
dat U er bezwaar tegen heeft de vragen te beantwoor
den. We zouden toch ook wel graag willen zien, dat
het duidelijk gemotiveerd wordt waarom U geen ant
woord geeft.
Ik heb al gezegd, dat de behandeling van de be
groting bij ons geen bezwaren oproept op de wijze,
zoals U die hier heeft voorgesteld. Wij gaan daar
graag mee akkoord, zij het dan, dat ik toch wel een
tweetal vragen heb.
le. Over art. 51, 2e lid. Er staat in dit artikel, dat
er afdelingen zijn. Die worden in de eerste vergadering
in september samengesteld. Vervolgens staat er: „De
leden, die geen wethouders zijn, worden zodanig over
de afdelingen verdeeld, dat deze zoveel mogelijk een
gelijk aantal leden tellen." Akkoord, maar ik vraag mij
alleen af: Hoe bepalen we, wie in welke afdeling komt?
Daar heeft U misschien wel een bepaalde gedachte
over, maar ik kan het niet lezen uit dit reglements
artikel en ik heb dus geen idee, hoe U zich voorstelt,
dat de afdelingen met leden worden gevuld. (Stem:
Dat staat in de eerste zin van dit lid.) Ik krijg op een