3
inderdaad een inbraakje gepleegd, maar zulke inbraak-
jes komen ook in allerlei scholen voor; over zoiets
kan men niet speciaal het Princessehof een verwijt
maken. Het personeelsbestand van het museum fis
zeer klein. Mevr. Visser denkt, dat er verschillende
functionarissen zijn, maar er is slechts een meisje, dat
de directeur assisteert, plus een concierge. Als de ver
bouwing achter de rug is en het museum uitgebreid,
zal er zeker meer personeel moeten komen en dan zal
de controle, zoals mevr. Visser die bedoelt, gemakke
lijker zijn.
De Voorzitter: Is mevr. Visser tevreden gesteld door
deze mededeling van de Wethouder?
Mevr. Visser-van den Bos: Ja, mijnheer de Voor
zitter.
Het rapport wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub D.
De verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Punten 3 t.e.in. 8 (bijlagen nos. 157, 152, 146, 158, 149
en 159).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 9 (bijlage no. 154).
De heer Schönfeld: We hebben hier wederom te
maken met een werk, waarbij zowel de rijweg als de
trottoirs worden opengebroken. Het laatste zal nood
zakelijk zijn, teneinde de nog aanwezige kabels en lei
dingen i.v.m. de asfalteringswerkzaamheden aan het
wegdek, te verleggen naar de trottoirs. Zoals reeds op
diverse andere plaatsen in de stad is geschied, onder
vinden de aangrenzende bewoners hiervan dikwijls enorm
veel last. Tevens zullen de diverse gevestigde winkel
bedrijven er schade van ondervinden, doordat ze óf
bijna geheel niet meer óf zeer moeilijk te bereiken zijn.
Ik zou dan ook graag de toezegging van het College
willen hebben, dat er vooraf met belanghebbenden het
nodige overleg zal worden gepleegd, teneinde deze hin
der in harmonieuze samenwerking tot een minimum
te beperken.
De heer Visser: Wij kunnen ons met het voorstel
wel verenigen. Wel zou ik Uw aandacht willen vragen
voor de verkeersfunctie van deze weg. In de raadsbrief
stellen B. en W. het zo: „Wij achten zulks (de ver
betering) gewenst, omdat deze straat een belangrijke
verkeersfunctie vervult." Inderdaad. Het is misschien
ongeveer 1% jaar geleden, dat ik de aandacht van het
College gevraagd heb voor het nemen van een ver
keersmaatregel op het kruispunt d'Hondecoeterstraat
Van BlomstraatVan LoonstraatSimon de Vlieger
straat. De intensiteit van het verkeer is dermate toe
genomen, dat ik dit daar noodzakelijk acht. Ik zou
daaromtrent graag antwoord ontvangen.
De heer De Jong (weth.)Ik wil de wens van de
heer Schönfeld graag doorgeven aan de dienst, die hier
mee te maken heeft, opdat in ieder geval getracht zal
worden met de belangen van de aanwonenden zoveel
mogelijk rekening te houden. Of overleg met hen dient
te worden gepleegd, weet ik niet, maar we zullen nader
bekijken, in hoeverre de last, die veroorzaakt wordt,
van zo kort mogelijke duur zal kunnen zijn. Ik kan
me wel voorstellen, dat de heer Visser vindt, dat op
dit kruispunt meer gebeuren moet dan is voorgesteld.
Nu is het karakter van dit voorstel eigenlijk meer een
soort voortzetting van de rioleringswerkzaamheden en
als wij het binnen deze beperking houden, hebben wij
de kans, dat we van G.S. sneller goedkeuring krijgen.
We hebben wel getracht in samenhang met deze rio
leringswerkzaamheden ook trottoir en asfaltering
daar te verbeteren en ik heb de indruk, dat we met de
financiering nu niet te veel moeite zullen krijgen. De
wens van de heer Visser omvat een nieuw hoofdstuk,
een heel aparte zaak, die in het kader van dit werk
niet meer in te passen valt. Ik ben het echter met hem
eens, dat wat hij vraagt inderdaad wel noodzakelijk en
urgent is en het lijkt mij toe, dat zijn opmerking via
de heer Tiekstra straks wel zal worden doorgegeven
aan de dienst Openbare Werken.
De heer Visser: Ik geloof, dat er een klein misver
stand is tussen de Wethouder en mij. Ik had gevraagd
naar een verkeersmaatregel. Ik kan het betoog van de
Wethouder wel volgen, maar, ook met het oog op de
toekomstige reconstructie daar, zou een verkeersmaat
regel misschien van tijdelijke aard kunnen zijn. De
toestand ter plaatse is zeer onoverzichtelijk en sinds er
een aantal scholen bij de Julianalaan gebouwd is, doen
zich hier vaak hachelijke situaties voor. Het wordt hoe
langer hoe moeilijker daar. Het gaat mij dus in hoofd
zaak om het nemen van een verkeersmaatregel. (De
Voorzitter: Tijdens deze werkzaamheden of in het al
gemeen?) Nee, voor de toekomst.
De Voorzitter: Ik zeg U toe dit laatste punt in be
handeling te geven aan de verkeerscommissie. We kun
nen hier terzake niet a bout portant antwoord geven.
Via de verkeerscommissie komt het dan wel weer bij
het College.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 142).
De Voorzitter: Ik betreur het, vooral wat dit punt
betreft, dat Weth. Tiekstra vandaag niet aanwezig kan
zijn, want U weet allen, dat hij natuurlijk in eerste
instantie namens het College deze aangelegenheid zou
moeten verdedigen en U op eventuele vragen of op
merkingen zou moeten antwoorden. De zaak is even
wel dermate urgent en van zo groot belang, dat wij
graag zouden willen, dat ze hedenavond wordt be
sproken. Het verder afwerken door verschillende ste-
debouwkundige bureaus wacht n.l. op een nadere be
slissing van de Raad. Weth. De Jong en ik zullen sa
men ons uiterste best doen enerzijds de voorstellen zo
goed mogelijk te verdedigen en anderzijds zo mogelijk
ook te antwoorden op eventuele vragen, die Uwerzijds
worden gesteld.
De heer Vellenga: Ik zou willen beginnen met twee
min of meer algemene opmerkingen vooraf te maken.
Ie. Wat nu vanavond voor ons ligt zou men een
vervolg kunnen noemen van een aantal discussies in
deze Raad en ook het voldoen door het College aan
wensen, die in twee nogal duidelijke moties, door de
Raad vrijwel eenstemmig aanvaard, waren neergelegd.
De achtergrond van die beide moties was deze: er moet
meer vaart komen in dit zo belangrijke werk voor onze
stad. De Raad zal in moeten zijn ik dacht, dat we
daar sterk aan moeten hechten zijn verantwoorde
lijkheid voor het beleid t.a.v. de bestemmingsplannen te
dragen. Dat betekent, dat wat wij vanavond in prin
cipe gaan vaststellen, eigenlijk alleen maar is het ma
ken van een begin. De uitwerking daarvan is minstens
zo belangrijk, maar de basis moet ook goed zijn.
2e. Mijn fractie zal het stellig op prijs stellen, dat
de Commissie ruimtelijke ordening geregeld bij de voort
gang van het werk van de bestemmingsplannen voor
de verschillende objecten betrokken wordt. Dat zou ook,
wat betreft de fasen van het werk, gelden voor de
Raad. En wij zouden het ook zeer op prijs stellen, dat
Uw College naar wegen en middelen zoekt ook geïn
teresseerde burgers van tijd tot tijd in dit voor onze
stad en gemeente zo belangrijke werk te betrekken.
Ik zou U graag meedelen, hoe mijn fractie denkt
over de verschillende voorstellen, die U doet, genum
merd naar de verschillende gebieden waarom het gaat.
Inzake Camminghaburen kunnen wij akkoord gaan
met de keus van B. en W. Daarbij gaan we er echter
van uit, dat het betrokken bureau ook kennis draagt
van het tijdsschema, dat het College destijds aan de
Raad heeft voorgelegd. Dat geldt voor ieder plan, dus
ook voor dit. Ook zouden wij maar op dat punt ben
ik misschien niet de enige, die bepaalde vragen zal
stellen graag iets weten over het wel of niet geven
van de supervisie aan dit bureau en we zouden voorts
graag willen weten, in hoeverre die supervisie begrensd
is. Af is deze misschien onbegrensd?
Onder no. 2 noemt U het buitengebied. Van onze
kant is er geen bezwaar het buitengebied uit te be
steden aan het adviesbureau voor stedebouw Vegter
en Vijn.
Punt 3 gaat over de deelplannen voor de bebouwde
kom van de stad. Wij stellen het op prijs, dat Uw
College hoewel dat misschien oorspronkelijk iets an
ders lag - toch van zins is deze zaak aan de eigen
dienst in handen te geven. O.i. is die keus juist, omdat
deze dienst al met een aantal sectoren van die be
bouwde kom bezig is geweest, zich ook bij wijze van
spreken van dag tot dag kan oriënteren en bepaalde
ontwikkelingen vaak negatieve op de voet kan
volgen. Dat is duidelijk het geval. Wat de eigenlijke
city, de binnenstad, binnen de grachten, betreft, maar
ook en het blijkt eveneens uit de formulering onder
punt 3 van het College voor de krans van oude ge
bieden, waarvan sommige een zekere samenhang heb
ben met de oude binnenstad, andere misschien een iets
zelfstandige positie daar tegenover innemen. En nu
zouden wij het als fractie zeer op prijs stellen, dat
B. en W. van die gebieden buiten de grachten een in
ventarisatie maken en op een bepaald moment, via de
Commissie ruimtelijke ordening, de plannen die zij daar
voor willen laten uitvoeren, nog eens „genummerd" aan
de Raad voorleggen opdat deze precies weet, wat naar
de eigen dienst en wat naar het bureau Vegter en Vijn
gaat. De formulering zoals die nu voor ons ligt, maakt
een wat globale indruk. Wij hechten er sterk aan, dat
wij op dit punt een duidelijke toezegging krijgen.
Punt 4 betreft het Lekkumerend. Het lijkt wat voor
de hand te liggen, ook wat dit betreft het voorstel van
B. en W. te volgen en dat zou dan betekenen, dat de
gehele uitwerking ook bij Van den Broek en Bakema
terecht komt. Wim Kan, kan dus een beetje gelijk blij
ven houden, dat Leeuwarden de stad van Bakema en
Bokma is.
Wat het Westeinde (punt 5) betreft, is het duidelijk,
dat de nieuw opgekomen bouwplannen bepaalde ver
anderingen moeten meebrengen in dit bestemmingsplan
en het lijkt ons ook voor de hand te liggen, dat B. en
W. terzake opnieuw een beroep doen op de heer Kuiper;
daarmee zijn wij ook graag akkoord.
Punt 6, 't Aldlan, is voor mijn fractie eigenlijk het
moeilijkste punt. Dat kunnen we in drie punten onder
verdelen: West, Oost en de rest. Wat West betreft,
lees ik ergens de cryptische zin: „Op basis van dit plan"
(dat is dan het bouwplan) zal een stedebouwkundig
plan moeten worden ontwikkeld. Daar is in de Raad
vaker over gepraat. En daarom zal ik het op dit mo
ment niet doen, maar wij zien wel enige consequensies.
Wij hebben echter geen bezwaar dit onderdeel aan het
duo Bonnema en Sterenberg uit te besteden.
Wat het oostelijke stuk van 't Aldlan betreft, ligt
het voor ons moeilijker. Er is vaak terecht en mis
schien ook niet terecht -wat kritiek geweest op be
stemmingsplannen in het algemeen. Wij moeten dus op
dit punt als gemeente toch wel zo zorgvuldig mogelijk
handelen en bij de keuze van de bureaus, die wij gaan
inschakelen, moeten wij een maximum aan ervaring
zien te koppelen aan een minimum aan risico. Nu kan
men duidelijk de projecten aanwijzen, waar de bureaus
Vegter en Vijn, Van den Broek en Bakema en dat van
de heer Kuiper hebben gewerkt, maar dat geldt niet
in dezelfde mate voor het bureau Bonnema en Steren
berg. Het gaat hier niet om de architectonische arbeid,
maar om de ervaring op stedebouwkundig gebied. Het
uiten van bepaalde reserves t.a.v. hun ervaring met
het maken van bestemmingsplannen is gewoon dus een
zakelijke aangelegenheid, die met de personen niet in
het minst te maken heeft. Het staat voor ons vast,
dat dit bureau en ik zou dan ook m.n. aan de heer
Sterenberg moeten denken weinig of geen ervaring
heeft met bestemmingsplannen. De enige ervaring, ligt
bij mijn weten in Emmen, waar de heer Sterenberg als
partner in een groter team heeft gewerkt en m.n. aan
de vormgeving van de woningbouw. Daarom vinden wij
het nogal een moeilijke en hachelijke zaak zonder meer
deze opdracht aan dit bureau te geven. Wij hebben dus
slechts het belang van het werk, het slagen van de
opdracht om hier een goed bestemmingsplan te maken,
op het oog. Toen destijds in de Commissie ruimtelijke
ordening over deze zaak werd gesproken, hebben an
deren mèt mij dezelfde reserves geuit en wij hebben
toen de wens naar voren gebracht indien mogelijk, óf
met een ander bureau te komen, óf (daar weer andere
leden van de commissie toch wel vonden, dat men mis
schien met dit bureau in zee zou kunnen gaan) een
alternatief bureau te noemen, zodat de Raad ook een
bepaalde keus zou kunnen maken. Het leek n.l. wat
onvruchtbaar alleen maar „nee" te zeggen tegen een
bepaald bureau en wij zouden liever zien, dat we „ja"
zouden kunnen zeggen tegen een ander bureau. Het
spijt mij dat door bepaalde omstandigheden het alter
natief niet in de raadsbrief wordt genoemd en daarom
vanavond ook niet een rol kan spelen in onze discussie.
Voorshands achten wij dus de risico's te groot om
zonder meer wat het oosten van dit gebied betreft
een opdracht aan het bureau Bonnema en Steren
berg te geven, gezien het volkomen gemis aan erva
ring op dit gebied. Ik zou hierover graag van B. en W.
nog nader worden geïnformeerd en zelfs de suggestie
willen doen alsnog de mogelijkheid van een alternatief
bureau te bekijken. De rest van het plan willen B. en
W. door eigen dienst laten maken en daar hebben wij
geen bezwaar tegen.
Mijn fractie kan in grote lijnen akkoord gaan met
het voorstel, in deze punten vervat, zij het dan, dat wij,
wat betreft punt 3, een duidelijke toezegging zouden
willen hebben t.a.v. de inventarisatie en voorts t.a.v.
het nader verstrekken van opdrachten, hetzij aan de
eigen dienst, hetzij aan Vegter en Vijn, en dat wij
voorshands sterke reserves hebben om m.b.t. Aldlan-
Oost opdracht te verstrekken aan het bureau Bonnema
en Sterenberg.
De heer Heidinga: De raadsbrief over de bestem
mingsplannen heeft ons verheugd. B. en W. zijn er in
ieder geval na de vergadering van november of de
cember vorig jaar met vaart aan begonnen om ze zo
goed mogelijk voor te bereiden en er opnieuw mee bij
de Raad te komen. Eén ding is ons opgevallen: In dit
stuk ontbreekt en de heer Vellenga heeft daar ook
al op gewezen het tijdschema. Voor de zekerheid
vraag ik ook maar even: Mogen wij uit het feit, dat
U ons dit overzicht voorlegt, afleiden, dat U zich aan
de tijden, die U al in een eerder stadium n.l. op 27 no
vember 1968, genoemd heeft, ook bij deze opdrachten
kunt houden?
Goutum komt in Uw huidige voorstel niet voor, dat
was wel het geval in het stuk van november. En daar
bij was beloofd, dat dit de Raad zou bereiken in het
eerste kwartaal van 1969. Nu ben ik wel met een en
ander op de hoogte, doordat ik zitting heb in de Com
missie ruimtelijke ordening, doch een feit is toch maar,
dat dit plan er niet is. In de vergadering van de Com
missie openbare werken van 14 januari heb ik daar
ook naar gevraagd. En toen antwoordde de Voorzitter,
dat het plan in ieder geval in het eerste kwartaal van
1969 aan de Raad zal worden voorgelegd. Nu maak ik
misschien een ondeugende opmerking, maar U weet,
dat ik helemaal niet gewend ben van mijn hart een
moordkuil te maken. Ik krijg de indruk, dat het Col
lege dit een klein beetje afhoudt. Als het niet waar is,
dan hoor ik het wel. Ik krijg het gevoel, dat B. en W.
in deze lijn denken: we zitten met het plan Westend,
het plan Bonnema en Sterenberg in 't Aldlan, het plan
Goutum en zou er ook teveel op de markt komen, zou
het ene ook het andere beïnvloeden en dat heeft altijd
tot gevolg gehad, dat we niets hadden. We zijn daar
altijd bang voor geweest. Ik zou daar direct van wil
len zeggen: „Wees dat alstublieft niet". Zie zo gauw
mogelijk, dat dit plan in de Raad komt want er wordt
op gewacht en wij hebben er grote behoefte aan. In het
algemeen kunnen wij akkoord gaan met de gedane
voorstellen. Ik zal verschillende dingen die de heer Vel
lenga al heeft aangeroerd, niet herhalen. Daar komt
wel antwoord op. Ik wil wel opmerken, dat wij het nood
zakelijk achten, dat de bureaus hun werk ook helemaal
kant en klaar maken en zelfstandig doen. Als voor
beeld noem ik het Lekkumerend en 't Ieian. Het plan
in hoofdzaken ik kan het ook wel het vlekkeplan noe
men is ontworpen door Van den Broek en Bakema,
maar het is volledig uitgewerkt door onze eigen dienst.
Zo'n bureau doet er natuurlijk wel wat aan, houdt zijn
inspraak en de supervisie, maar het eigenlijke werk ge
beurt bij onze dienst. En als we nu deze zelfde methode
gaan toepassen, dan schieten we niets op. Als we een