5 'pas» g'OMK i lil li „d l-J opdracht geven aan de heer Vink voor Camminghabu- ren, dan moet deze dat plan volledig klaar maken. Hij krijgt allicht de gegevens van ons, maar daarmee uit. Hij moet ook de exploitatieverordeningen en alles wat erbij hoort, geheel zelfstandig maken. Van het uitwer ken door onze eigen dienst van schema's van bureaus moeten we o.i. beslist af! En dat geldt voor alle plan nen. Wat B. en W. voorstellen t.a.v. de deelplannen van de binnenstad is ook onze gedachte. Het is dus het beste de gehele binnenstad als het maar enigszins kan als één geheel te beschouwen en de plannen door onze eigen dienst te doen uitvoeren. Ik sluit me verder bij de heer Vellenga aan t.a.v. wat om de stad heen ligt; daar willen we graag over mee praten en over mee denken. Ik twijfel er niet aan, dat het wel in de bedoe ling van B. en W. ligt dat ook geregeld met de Com missie ruimtelijke ordening te bespreken. Bij het plan Lekkumerend zullen we er wel niet aan ontkomen, dat we dezelfde methoden toepassen als in het verleden, n.l. dat Van den Broek en Bakema een paar hoofd lijnen aangeven en dat onze eigen dienst het uitwerkt. Dat moeten we dan maar nemen. Het Westeinde is, wat ons betreft, akkoord. Over 't Aldlan denken wij wat anders dan de heer Vellenga. De heer Sterenberg heeft een behoorlijk goe de pers gehad met de plannen in Emmen. Maar daar heeft men eigenlijk dezelfde methode toegepast als wij hier met Van den Broek en Bakema. De heer Steren berg behoefde niet voor de uitwerking van de plannen te zorgen. Gezien echter wat dit bureau ons voor het westelijk stuk van 't Aldlan heeft voorgeschoteld en gezien het geestesprodukt van de heer Sterenberg in Emmen, menen wij toch dat het het beste is ook het oostelijk deel van het plan aan hetzelfde bureau te ge ven. Daar komt nog bij, dat het ook praktisch het beste wel zal zijn, al behoeft de Raad niet altijd voor het meest praktische aan kant te gaan. De beide stuk ken moeten echter wel een zeker verband vertonen; ze zitten zelfs gedeeltelijk aan elkaar vast. Daarom kan het o.i. bijna niet anders dan dat dezelfde archi tecten deze plannen uitvoeren. Ik vraag mij zelfs af, hoewel dit geen overweging behoeft te zijn, of een andere architect er in zal trappen. Overigens kan uit deze opdracht ook geen bloed vloeien; we zijn er zelf bij. De normale procedure wordt gevolgd; deze plannen komen in fasen in de Commissie ruimtelijke ordening; we kunnen daarover dus meepraten en meedenken. Ik zie de genoemde bezwaren niet. Mevr. Veder-Smit: Ik geloof, dat gezegd mag wor den dat dit voorstel bij de voorbereiding van onze be stemmingsplannen een stap vooruit is na het voorstel van B. en W. van 27 november. Er zullen nu twee par ticuliere bureaus worden ingeschakeld. We krijgen dus ook wat meer mogelijkheden en we zullen nu ook wat meer verscheidenheid in de bebouwing en dus in het stadsbeeld kunnen krijgen. Het voorstel zelf vind ik nogal summier en het geeft me aanleiding tot enkele vragen en opmerkingen. Kan het College ons wat voorbeelden noemen van be stemmingsplannen of uitbreidingsplannen, die het bu reau Vink en het bureau Vegter en Vijn in Friesland hebben gemaakt? Met de oplossing van de deelplannen voor de bebouwde kom van de stad kan ik me wel ver enigen. Ik neem aan, dat we t.z.t. daarover nog meer gegevens krijgen over ,,wie uiteindelijk wat zal voor bereiden". Ik zou er nog eens de nadruk op willen leg gen, dat ik de binnenstad heel urgent vind en dan noem ik niet meer de aanpassing aan de Wet op de ruimte lijke ordening, maar het feit, dat het bijzonder belang rijk is, dat er voor enkele saneringsgebieden plannen komen. Het is jammer, dat wij bijv. op een verzoek om in Werkmanslust bejaardenwoningen te bouwen, geen positief antwoord hebben kunnen geven. Ik geloof ook, dat het van belang is, dat de bevriezingsverordening niet langer blijft duren dan strikt noodzakelijk is. Wat 't Aldlan betreft, ben ik er niet zo enthousiast over, dat ook het oostelijk deel daarvan, ten zuiden van de verbindingsweg, aan de heren Bonnema en Steren berg zal worden toevertrouwd, om de reden, die de heer Vellenga al heeft genoemd, n.l. hun zeer beperkte er varing op het gebied van bestemmingsplannen en ook vanwege het feit, dat hun plannen, die voor het westelijk deel getoond zijn, een experimenteel karakter hebben. Ik zou dus ook graag een alternatieve moge lijkheid voor de Raad gezien hebben. En ik zou i.v.m. de argumentatie van de heer Heidinga èn om te kun nen beoordelen, of het een voldoende interessant plan is willen vragen: Hoeveel woningen kunnen er in dat oostelijk gebied komen? Mijn gedachten gaan ook uit naar een alternatieve oplossing, omdat ik wel bijzonder graag zou zien en de fractie met mij dat hier woningen met een kap zouden komen, dus een heel ander type dan we van deze architecten gezien hebben, ook opdat er in dit gebied veel vrijheid van keuze van woningtype mogelijk wordt. Ten slotte zou ik mij willen aansluiten bij wat de heer Vellenga gezegd heeft over het wenselijke con tact met de Commissie ruimtelijke ordening en de Raad en over het zoveel mogelijk betrekken ook van de burgerij in de verschillende fasen van de bestemmingsplannen. De heer Schönfeld: Hetgeen door de heer Vellenga naar voren is gebracht aangaande punt 3 van dit raadsvoorstel, alsmede wat door de heer Heidinga is gezegd, komt in grote lijnen overeen met hetgeen ik hierover nog naar voren had willen brengen. Hoewel ik niet enthousiast ben over de wijzigingsopdracht voor het Lekkumerend, onder supervisie van het architecten bureau Van den Broek en Bakema, ben ik van mening, dat we hier eenvoudig niet anders meer kunnen. Een andere architect zou er m.i. weinig voor voelen een gedeeltelijk voltooid kunstwerk verder te voltooien. Voor het overige sluit ik mij graag aan bij dit raadsvoorstel. De heer Kingma: We hadden eigenlijk een wat uit gebreidere toelichting verwacht aangaande de stede bouwkundigen; over het bureau Vink heb ik particu lier enkele informaties ingewonnen en die waren niet slecht. Ook via de Commissie ruimtelijke ordening heb ben we wel enige informatie hierover gehad, maar wij menen, dat die in de raadsbrief wel wat nader had mogen worden toegelicht, omdat lang niet alle raads leden op de hoogte zijn met deze bureaus. Het bureau Vegter en Vijn maakt hierop misschien een uitzonde ring, al is dat ook niet zo enorm bekend, maar het is gemakkelijker hierover informatie te krijgen. Met het plan Camminghaburen kunnen wij wel mee gaan, maar, evenals de heer Heidinga, zouden we wel graag een werkelijk uitgewerkt plan willen hebben. Met de deelplannen voor de bebouwde kom van de stad kunnen we ook wel meegaan. Als ik het goed begrepen heb, stellen B. en W. voor onze dienst de plannen binnen de grachten te laten uitvoeren en het bureau Vegter en Vijn eventueel de verschillende plan nen, die daar nauw bij aansluiten. Met het Lekkumerend zal het wel niet anders kun nen, dan is voorgesteld, maar we hadden het liever an ders gezien. Wij zijn er echt niet enthousiast over, dat daar weer een produkt van Van den Broek en Bakema komt. Punt 5 zweeft nog wat voor mij. Het oostelijk deel van 't Aldlan zal wel een moei lijke zaak zijn. Ik neem maar aan, dat een ander ste debouwkundig bureau het ook niet zal willen doen en dan zou de enige oplossing zijn, dat we een alternatief zagen in het doen uitvoeren van het oostelijk deel door onze eigen dienst. De Voorzitter: Ik ben bijzonder verheugd, dat ver schillende sprekers in het algemeen instemmen met het voorstel van het College. De heren Vellenga en Heidinga kunnen er grotendeels mee akkoord gaan, mevr. Veder vond het een belangrijke stap vooruit, vergeleken bij de nota van 27 november en de heer Schönfeld heeft zich in het algemeen bij de vorige sprekers aangesloten. De heer Kingma heeft een enkele kanttekening ge maakt, maar toch ook niet gesteld, dat hij het in grote lijnen niet eens zou kunnen zijn met B. en W. Dat betekent dus en dat stemt ons tot voldoening dat de Raad het voorstel in zijn algemeenheid wel kan aanvaarden. Ik had dit ook wel verwacht, want de Raad heeft zich na de nota van 27 november, waarin het College andere voorstellen heeft gedaan, duidelijk uitgesproken door het aannemen van een tweetal mo ties in de richting van wat B. en W. thans voorstellen. AJO .Swawii .iéVSEP - We hebben in de vorige vergadering ook gesteld, dat het College zich in grote lijnen met de moties kon ver enigen en dat wij met bekwame spoed zouden gaan werken aan het uitwerken van wat toen zo uitvoerig in de Raad besproken is. Dat hield vooral in, in sterkere mate dan het College in november had voorgesteld, particuliere stedebouwkundige bureaus in te schakelen om sneller te kunnen werken. De Raad heeft toen dui delijk te kennen gegeven, dat hij vreesde, dat wij niet het tempo, dat voor de ontwikkeling van onze gemeen te noodzakelijk moet worden geacht, zouden kunnen bereiken, als ons voorstel van november zou worden aanvaard. We hebben ons na die discussie uitvoerig be raden; ik kan de Raad verzekeren men heeft het in de stukken kunnen zien dat wij ons al zeer spoe dig met verschillende stedebouwkundige bureaus in ver binding hebben gesteld na intern beraad met de eigen dienst, wat de Raad ook had gesuggereerd. Het resul taat van de verschillende gesprekken vindt men in de nota van 16 april. Ik zou graag allereerst enkele algemene kantteke ningen willen maken, voordat we ingaan op de opmer kingen van de verschillende sprekers. Het inschakelen van stedebouwkundige bureaus zal betekenen, dat we extra aandacht zullen moeten schenken aan de coördi natie, want deze bureaus mogen dat zal een ieder duidelijk zijn niet langs elkaar heen werken. In grote lijnen zal men de verschillende plannen toch zo goed mogelijk op elkaar moeten afstemmen. In dit verband hebben wij dan ook besloten tot het instellen van een Commissie voor de bestemmingsplannen (een kleine werkgroep) onder voorzitterschap van weth. Tiekstra. Daarin hebben zitting onze stedebouwkundige adviseur de heer Kuiper, de directie van de dienst Openbare Werken, m.n. de stedebouwkundige medewerkers, het hoofd van de desbetreffende Secretarie-afdeling en de sociograaf van de Gemeente. Het is de bedoeling, dat zij zich zij werkt reeds frequent en regelmatig bezig houdt met de problematiek van de bestemmings plannen en vooral met de coördinatie. Deze commissie gaat straks ook regelmatig discussiëren met de ver schillende stedebouwkundige bureaus om de juiste lijn vast te houden en misschien zullen wij enkele keren metelkaar om de tafel moeten gaan zitten. Ondertussen is een raadscommissie voor de ruimte lijke ordening ingesteld en het is de bedoeling van het College we hebben dat bij de installatie duidelijk gezegd en ik meen, dat het ook in de Raad al eerder naar voren is gekomen dat regelmatig de ontwik keling van de bestemmingsplannen in die commissie zal worden besproken. De opzet is, dat de desbetref fende raadsvoorstellen eerst in de commissie worden besproken en dan in de Raad, maar ook tussentijds zal de commissie regelmatig op de hoogte worden gehou den van de ontwikkeling en de stand van zaken, opdat wij ook van stond af aan bij de uitvoering van de plan nen rekening kunnen houden met hetgeen in de commis sie is besproken, want ik hoop op het ontstaan van een goede wisselwerking met wat in de commissie leeft. Ik neem aan, dat op deze wijze voor de toekomst veel mis verstanden kunnen worden vermeden en dat we ook duidelijk weten, welke kant we uit willen en moeten koersen. Ik kom thans bij een punt, dat enkele sprekers heb ben aangevoerd, n.l. het schema in de nota van 27 no vember. M.n. de heer Heidinga heeft gevraagd: „Zult U de hand houden aan dat schema?" Ik heb begrepen dat hij daar enigszins aan twijfelt. Hij heeft ook de indruk, dat wij het misschien een beetje zouden willen afhouden. Dit laatste is beslist niet het geval. Er is geen enkele tendens bij het College, dat wij de ontwik keling van de bestemmingsplannen en het brengen van die plannen in de Raad zouden willen tegenhouden. In tegendeel. Ik kan U verzekeren, dat wij ons best doen die plannen zo spoedig mogelijk in de Raad te krijgen. Op de concrete vraag: „Zal de hand worden gehouden aan het schema?" moet ik zeggen: „Dat weet ik niet." Dat klinkt misschien wat vreemd, maar dan moet U dit zien in samenhang met wat in de nota van 27 no vember bij dit schema staat, n.l. dat van de Raad prin cipe-uitspraken zouden worden gevraagd. Bij het sche ma hebben wij uitvoerig stilgestaan, voordat het in de Raad kwam. Ik moet met veel nadruk zeggen, dat wij ons daarbij niet hebben voorgesteld dat zouden we ook niet kunnen realiseren -dat er verschillende be stemmingsplannen klaar zouden kunnen zijn in de tijds perioden, die in die nota van 27 november zijn aange geven. Maar we hebben op grond van vroegere ge sprekken in de Raad gemeend, dat wij toen was de Commissie ruimtelijke ordening er ook nog niet hem iets eerder moesten confronteren met de gehele ont wikkeling van de bestemmingsplannen, opdat de Raad tot principe-uitspraken zou kunnen komen. Dat hebben we eerder gehad met 't Aldlan en wij hebben in het College de indruk gekregen, dat dat wel op prijs werd gesteld, maar dat toch ook vele raadsleden er niet ge lukkig mee waren. Ondertussen is dus de Commissie bestemmingsplan nen tot stand gekomen en ik dacht, dat wij samen met haar nog moeten nagaan, of wij inderdaad in de Raad moeten komen met het voorleggen van principe-uit spraken of dat wij daarmee pas in de Raad moeten komen als een bestemmingsplan al min of meer klaar is. Natuurlijk is het College bereid te realiseren wat in de nota staat door alvast, als de bestemmingsplan nen nog niet kant en klaar zijn, een principe-discussie in de Raad te krijgen, om het gevoelen van de Raad te kennen en te weten, of we op de goede weg zijn en dus in de ingeslagen richting kunnen doorwerken. Maar de Commissie ruimtelijke ordening of de Raad kunnen ook van mening zijn, dat het goed is, dat er een dis cussie in de Raad komt in een stadium, waarin zich al duidelijk een lijn gaat aftekenen. En we kunnen ook volstaan met deze discussie alleen in de Commissie ruimtelijke ordening te houden. We proberen ons dus zo duidelijk mogelijk een sche ma voor ogen te stellen, maar dit kan nog niet precies de tijdstippen aangeven, waarop we met de definitieve bestemmingsplannen in de Raad komen. Ik meende dat het de heer Heidinga was, die vroeg: „Zullen de stede bouwkundige bureaus die ingeschakeld worden, zich aan dit tijdschema houden?" Daar moeten we wel op koer sen; dat is beslist de bedoeling. Maar we zullen met elk der stedebouwkundige bureaus overleg plegen over hun mogelijkheden. De Raad behoeft er echter niet aan te twijfelen, dat wij een enorme druk op de bureaus zullen uitoefenen. Dat is ook al in het vooroverleg met hen gedaan. Wij hebben, wat ook wel zijn schaduwzijden heeft, vrij veel bureaus ingeschakeld. Het hoofdmotief daar voor is zo snel mogelijk de bestemmingsplannen klaar te krijgen. Want we hadden allemaal graag gezien, dat het in het verleden sneller was gegaan dan het door allerlei omstandigheden niemand krijgt de schuld is gegaan en we zijn ons nu aan het voorbereiden om metelkaar de machine sneller te laten lopen. We zullen met al die bureaus duidelijk een tijdsschema afspreken, waarin zij moeten proberen de bestemmingsplannen klaar te maken. Het is ook de bedoeling om, als straks in de Raad de principe-beslissing valt, duidelijk vast te leggen wat we met de bureaus overeen zijn gekomen, binnen welke tijdsperioden zij moeten proberen de ver schillende plannen klaar te maken. Over het plan Camminghaburen heb ik weinig op merkingen te maken. Als ik het goed heb begrepen, zijn alle sprekers het er mee eens, dat het bureau Vink wordt ingeschakeld. Wel zouden enkelen graag iets meer van dit bureau willen weten. Ik kan U meedelen, dat het zich o.m. heeft bezig gehouden met het plan Hoog-Catharijne in Utrecht. Het werkt ook in Doetin- chem, Den Helder, Naarden, De Bilt, Breukelen, in bijna alle gemeenten in de kop van Noord-Holland, in Aals meer en Winschoten. Weth. Tiekstra heeft U al eerder meegedeeld, dat dit bureau is uitgekozen in overleg met onze stedebouwkundig adviseur de heer Kuiper en wij hebben er alle vertrouwen in, ook gelet op de bespre kingen die tot dusvere zijn gevoerd, dat wij goed met dit bureau zullen kunnen werken. Enkele sprekers hebben opgemerkt, dat als een ste debouwkundig bureau zal worden ingeschakeld, dit de plannen ook kant en klaar moet afleveren. Daar zijn we het wel over eens. We hebben ook op die basis alle gesprekken met de bureaus gevoerd en er is maar één uitzondering: Van den Broek en Bakema wat betreft het Lekkumerend. De heer Heidinga heeft terecht ge zegd: „We zitten nu eenmaal in dit schuitje en we zullen in dit geval deze gang van zaken wel moeten aanvaarden". Dit is eveneens het standpunt van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 3