7 College en dat is ook met de dienst besproken. Er zal natuurlijk wel in de periode, dat de bureaus bezig zijn, overleg met onze stedebouwkundig adviseur moeten plaats hebben, evenals met onze stedebouwkundige af deling en we hopen, dat op twee manieren te doen. Enkele ambtenaren die zich dagelijks op de stedebouw kundige afdeling van de secretarie, de afdeling V.O.W., met deze problematiek bezig houden zullen a.h.w. con tact-adressen vormen voor de stedebouwkundige bu reaus die zullen worden ingeschakeld en bovendien zal de Commissie voor de bestemmingsplannen regelmatig moeten spreken met deze stedebouwkundige bureaus. Zo zullen wij proberen goede contacten te leggen, want dat is noodzakelijk, ook al moeten de bureaus alles kant en klaar afwerken. Daar bestaat ook geen menings verschil over. Over het buitengebied zijn weinig opmerkingen ge maakt. Iedereen kan als ik het goed heb begrepen wel aanvaarden, dat het bureau Vegter en Vijn daar bij wordt ingeschakeld. Het is mij wel bekend, dat dit bureau op diverse plaatsen in onze provincie aan het werk is en dus wel ervaring heeft. Weth. De Jong weet daar misschien in concreto wel iets van en dan zal hij daar stellig nog op willen ingaan. Ik heb uit datgene wat in de Raad is gesteld de in druk, dat we het over de deelplannen duidelijk eens zijn. Onze conclusie is geweest, dat de eigen dienst met een aantal deelplannen reeds zó ver is gevorderd, dat het irreëel zou zijn deze uit de binnestad weg te halen. Men is op het ogenblik bezig met de deelplannen Hoeksterend, Groeneweg en omgeving, het IJsbaan- kwartier, het Vliet en omgeving, Oldegalileën en Tul penburg en omgeving. Wij hopen deze plannen op een niet te lange termijn in ieder geval in de Commissie ruimtelijke ordening ter sprake te kunnen brengen en ook in de Raad. Ik ben er blij om dat ook de Raad van mening is, dat het niet erg logisch zou zijn in de bin nenstad naast de eigen stedebouwkundige dienst nog anderen te laten opereren. Dat is ook de conclusie ge weest in het overleg met de eigen dienst en het bureau Vegter en Vijn. We kunnen helaas nog niet concreter zijn; er is afgesproken, dat we met elkaar zullen na gaan, in welke mate het mogelijk is dit bureau voor bepaalde deelplannen van de stad in te schakelen, maar niet voor deelplannen van de stad binnen de grachten. Ik kan mij echter indenken, dat er bepaalde punten zijn, waarop het bureau toch wel zou kunnen werken, punten, die niet zo direct samenhangen met de ontwik keling van de binnenstad. Ik zeg de heer Vellenga graag toe, dat er niet eerder een opdracht voor een deel van de binnenstad zal worden gegeven, dan nadat de Raad erover heeft kunnen praten. Ik vind het vol komen logisch, dat dit in de Commissie ruimtelijke or dening komt; de Raad kan ook zelf de vinger aan de pols houden. Ik zou graag soepel willen werken en ik hoop, dat we in die commissie op een bepaald moment kunnen nagaan, wat in de Raad in pleno moet komen en waaraan daar zonder kan worden verder gewerkt. Ik kan U op dit moment nog niet zeggen, voor welke delen het bureau Vegter en Vijn zal worden ingescha keld. Waarom dit bureau? Het staat in de nota. Wij hebben met elkaar geconcludeerd, dat het minder lo gisch zou zijn voor de stad mensen mee te laten wer ken, die van deze stad niets weten. En het bureau Vegter en Vijn weet dat natuurlijk wel, althans veel meer dan een bureau dat Leeuwarden niet kent; als we naast de eigen dienst een bureau willen laten as sisteren voor de stad, dan zou het dat bureau moeten zijn, maar in ieder geval niet voor de plannen binnen de grachten. En als er andere plaatsen worden aan gewezen, dan in overleg met de Raad. Ik hoop, dat ik daarin duidelijk ben geweest en dat de Raad dit ook zo kan aanvaarden. In het Lekkumerend kan dat is duidelijk moei lijk anders worden gewerkt dan met Van den Broek en Bakema. Het zou onlogisch zijn daar nu een ander voor te kiezen. We kunnen bepaalde bezwaren hebben en het is misschien in het verleden wat met ups en downs gegaan, maar we moeten dit objectief be kijken- er wordt de laatste tijd wel goed met het bu reau Van den Broek en Bakema samengewerkt. Wel vind ik het jammer, dat zij de plannen niet in alle details uitwerken. Over het plan Westeind zijn geen opmerkingen no dig. Iedereen is het er mee eens voor zover het her zien moet worden, dat het bureau Kuiper dit doet, om dat het ook in het verleden de plannen heeft gemaakt en de heer Kuiper heeft dit aanvaard. 't Aldlan ligt moeilijker. Persoonlijk en ik dacht ook het gehele College kan veel begrip opbrengen voor de aarzeling, die er bestaat bij mevr. Veder en de heren Vellenga en Kingma. Het verheugt me bijzon der en ik zou ook van mijn kant de woorden van de heer Vellenga willen onderstrepen dat het niet gaat tegen personen, maar tegen een bureau, waar van wij op stedebouwkundig gebied nog niet zo bar veel weten. Ik moet U zeggen, dat onze informaties zodanig zijn, dat wij menen met vertrouwen met dit bureau te kunnen werken; anders hadden wij het niet voorgesteld. Wij zijn niet over één nacht ijs gegaan. We hebben hier ook uitvoerig met onze stedebouwkun dig adviseur de heer Kuiper over gesproken. Deze heeft ervaring met dit bureau, want hij werkt in 's-Hertogen- bosch samen met de heer Sterenberg. Emmen is hier al genoemd. Ik geef toe, dat de heer Sterenberg het niet alleen heeft gedaan, maar hij is daar nauw bij betrokken geweest. Onze informaties uit Emmen zijn echter wel zodanig, dat wij weten, dat de heer Steren berg duidelijk mede zijn stempel op de ontwikkeling in die plaats heeft gedrukt. En daar zijn velen content over. Bovendien is het ons bekend, dat de heer Steren berg is ingeschakeld bij de ontwikkeling in de stad Groningen en ook daar is men nogal enthousiast over dit bureau. Wij weten ook, dat dit bureau de equipage heeft; de heer Bonnema dat is duidelijk heeft geen equipage als stedebouwkundig bureau, maar die kent de situatie ter plaatse meer. Zij werken veel sa men en zo zijn wij gekomen tot de combinatie en ook tot de gedachtevorming, dat het verantwoord is dit bureau aan de Raad voor te stellen. Het College heeft daarin werkelijk vertrouwen. Er is door enkele raadsleden een alternatief gevraagd. Dat is moeilijk. Dit soort deskundigen zijn schaars, men kan niet te kust en te keur gaan. Het is onmogelijk twee of drie bureaus ter keuze aan de Raad voor te leggen. Natuurlijk kan de Raad „nee" zeggen en dan zullen we met een ander moeten onderhandelen, maai de situatie is bepaald niet zo, dat men eerst met een bureaü kan onderhandelen, daarna met een of meer an dere en dan weer bij de eerste terug kan komen. Na tuurlijk is wel een alternatief en dat heeft de heer Kingma al genoemd de eigen dienst, maar gezien alles wat de eigen dienst nog moet doen, hebben wij gemeend, dat, als we snel willen werken, dat geen goed alternatief zou zijn. De eigen dienst houdt immers de binnenstad en de Raad heeft ook al bij herhaling aan gedrongen op groter snelheid met de binnenstad. Ook wij zijn ervan overtuigd, dat dit nodig is. De dienst heeft ook de zorg voor de dorpen Wirdum, Lekkum en Goutum en voorts de Hemrik. Nu is dat laatste geen zwaar probleem en ook weinig aantrekkelijk voor een stedebouwkundig bureau, want het is een industriege bied, maar het moet toch afgewerkt worden en het moet ook aan alle voorschriften voldoen. Dat is mede een argument voor ons geweest om te zeggen: Laten wij voor 't Aldlan het stedebouwkundig bureau Bon nema en Sterenberg inschakelen. En nog een argu ment was: Het overblijvende gedeelte is op zich té klein om dit nog aantrekkelijk te doen zijn als afzon derlijk project voor een stedebouwkundig bureau. Wel hebben wij gemeend en ik dacht, dat dit ook de in stemming van de Raad had dat de eigen dienst dat deel van 't Aldlan dat niets heeft te maken met het ge bied waar de woningbouw komt, dus meer het oude ge deelte, voor zijn rekening neemt. Maar dat is duidelijk een separaat probleem en wij hebben gemeend, dat het minder juist zou zijn, dat dit gedeelte bij Bonnema en Sterenberg terecht zou komen. Wij dachten, dat dit meer aansloot bij de ontwikkeling van de binnenstad. B. en W. vonden het logischer deze grens te leggen. Een bureau voor 't Aldlan „Oost" en „West", maar niet „voor de rest". Ik geloof, dat de heer Vellenga die drie uitdrukkingen gebruikt heeft. Ik heb heel lang gesproken en dat was niet eens mijn bedoeling, maar ik geloof toch, dat ik een bij drage heb geleverd om duidelijk te maken laat ik het heel populair uitspreken wat we „uitspoken" en hoe wij proberen de zaak los te krijgen. Ik zou nu weth. De Jong willen vragen, mij aan te vullen daar waar ik een antwoord schuldig ben gebleven. De heer De Jong (weth.)Er is nog een vraag ge steld over de activiteiten op stedebouwkundig gebied van het architectenbureau Vegter en Vijn. Ik meen, dat dit bureau in een groot aantal plattelandsgemeen ten in Friesland is ingeschakeld, bijv. in Tietjerkste- radeel en Westdongeradeel, maar ook in gemeenten als Harlingen en Hoorn. De heer Heidinga krijgt de indruk, dat het College het plan Goutum een beetje afhoudt. Dat is niet de bedoeling van B. en W., maar de economie van dit plan is oorzaak, dat het nogal wat vertraging onder vindt. Bij de exploitatie-opzet bleek, dat het nog niet zo gemakkelijk was de planning zo te doen uitvoeren als men eerst mogelijk had gedacht. Wij hebben dus bepaald niet dit plan willen afhouden om andere plan nen niet in gevaar te brengen. Integendeel, we willen het bijzonder graag zo snel mogelijk van de grond doen komen. Mevr. Veder heeft gevraagd, hoeveel woningen in 't Aldlan komen. Naar schatting zullen het in totaal 2000 zijn: 700 in West en 1300 in Oost. Zonder mij nu al te veel op deze getallen vast te leggen, dacht ik wel, dat we ongeveer in deze orde van grootte moesten den ken. Het ligt in de bedoeling, dat het karakter van de woningen in Oost van een ander gehalte wordt dan dat van die in West. In West komen nogal dure woningen, zoals de Raad wel bekend is. In Oost zou men daarbij een aansluiting moeten zoeken in de premiesector, zo veel mogelijk tegen een goedkopere prijs. Ook ons staat een grotere vrijheid en minder starheid voor ogen dan misschien bij andere bouw voorkomen. Het ligt inderdaad ook in de bedoeling, dat hier woningen met kap gebouwd kunnen worden. Dat is besproken met hen, die dit plan eventueel zouden moeten uitvoeren en ik heb de indruk, dat de stedebouwkundigen be paald niet tevens de architecten zijn, m.a.w. Bonnema en Sterenberg hebben wel de stedebouwkundige super visie over dit plan, maar dat wil in het geheel niet zeg gen, dat zij de woningen ook bouwen. Dat hangt uiter aard ook van de opdrachtgevers af. De vraag van de heer Kingma naar de stedebouw kundige ervaring van het bureau heeft de Voorzitter ten dele al beantwoord. Een van de punten, die het B. en W. mogelijk maakten met voldoende vertrouwen ook het koppel Bonnema-Sterenberg te aanvaarden voor Aldlan-Oost, is de procedure. De Voorzitter heeft al gesteld, dat deze zo gedacht is, dat beide architec ten, die dit plan stedebouwkundig zouden moeten op zetten, dit in overleg doen met een kleine werkcom- missie, die bestaat uit de directie van de stedebouw kundige afdeling van Openbare Werken, het hoofd van de Secretarie-afdeling V.O.W. en de sociograaf van de Gemeente, en die staat onder voorzitterschap van weth. Tiekstra. Deze kleine werkcommissie zal na deze voorbereiding het resultaat in de door de Voorzitter ge noemde Commissie bestemmingsplannen brengen. En wanneer het deze commissie gepasseerd is, zal het in de Commissie ruimtelijke ordening komen, zodat dan ook nog inspraak van deze commissie in het plan mo gelijk is. Door deze procedure, die niet precies gelijk is als die in Emmen, maar daaraan toch wel enigermate doet denken, hebben wij wel de indruk, dat een goed overleg en een goede samenwerking een vlotte gang van zaken verzekeren en dat er een waarborg aanwe zig is voor een goed plan, ook een goed-doordacht plan. Wij hebben voldoende vertrouwen, dat de beide stede bouwkundigen dit op deze wijze zouden kunnen doen. Er was ook, juist gelet op de punten, die reeds door de Voorzitter zijn genoemd, nauwelijks een andere keus. De heer Kingma heeft er in een vorige vergadering, meen ik, nogal voor gepleit, vooral bij dit soort werk zaamheden Friese stedebouwkundigen in te schakelen. Nu zijn er maar twee of drie van deze deskundigen in Friesland en één van hen is de heer Bonnema; deze heeft althans wel bijzondere stedebouwkundige interes se en heeft zich daar ook ten zeerste in verdiept, al is hij dan ook meer architect, en hij heeft steeds weer blijk gegeven zich te kunnen inwerken in de stede bouwkundige vormgeving. Ik heb zelf gezien, hoe hij in Assen in overleg met de stedebouwkundige dienst toch een soort corrigerende invloed heeft gehad op de aanvankelijke plannen. En we hebben dat hier ter stede ook gemerkt bij de bouw in het plan Bilgaard, waar de heer Bonnema in samenwerking met de woningbouw vereniging opzet en uitvoering verzorgde en waar en kele correcties toegepast werden, die toch duidelijk ver beteringen bleken te zijn, ook stedebouwkundig. Al met al heben we toch wel de indruk, dat dit team goed werk kan leveren en dat wij, juist ook gezien de procedure, vol vertrouwen de realisering van het plan Aldlan-Oost en van het gehele plan 't Aldlan tegemoet- zien. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Vellenga: Voor mijn gevoel is U, mijnheer de Voorzitter, samen met weth. De Jong er wel in ge slaagd ons enigermate weth. Tiekstra te doen verge ten. Het is natuurlijk altijd moeilijk voor een ander te praten. Er mag dan enig verschil in verpakking en presentatie zijn geweest, maar inhoudelijk heeft U bei den Uw best gedaan. (Gelach) Ik geloof, dat het ook goed was, dat de kijk van het College op deze zaak nog even is uiteengezet en dat m.n. gewezen is op de taak van de Commissie ruimtelijke ordening, die nog met haar werk moet beginnen. De leden van die com missie zullen uiteraard hun best doen, maar ze zien nog niet precies de grenzen van hun bevoegdheden en het is dus de vraag, of zij altijd kunnen uitmaken, in welk geval voor bepaalde fasen van bestemmingsplan nen de Raad zou moeten worden ingeschakeld. Maar dat zullen we misschien in de praktijk samen wel leren. Met de mededeling, dat er een interne, min of meer ambtelijke commissie voor de bestemmingsplannen tot stand is gekomen om de coördinatie te dienen, ben ik ook erg ingenomen. Deze is al begonnen met vergade ren, ondanks dat de bureaus nog definitief moeten wor den aangezocht en hun definitieve toezegging nog moe ten doen. Dat is erg leuk. Maar ik geloof, dat dat ook getuigt van een zekere voortvarendheid. De Voorzitter heeft mij ook wel tevredengesteld be treffende mijn duidelijke vragen die door anderen zijn herhaald over de ideeën van B. en W. omtrent de gang van zaken in de binnenstad en omstreken. Ik geloof, dat ik het rustig zo mag vertalen, dat B. en W. weten, dat ook wij van mening zijn, dat de binnenstad voor de eigen dienst is en dat „de rest" zal worden be keken. B. en W. geven geen opdrachten daarvoor aan anderen dan nadat zij de Commissie ruimtelijke orde ning en de Raad geraadpleegd hebben. Het meest controversiële punt tussen het College en enkele fracties in deze Raad was de opdracht voor het plan Aldlan-Oost. Wij hadden daar bepaalde bezwaren tegen, die Voorzitter en Wethouder goed aangevoeld en ook juist geïnterpreteerd hebben. Zij hebben er uiter aard hün argumentatie tegenovergesteld. Het punt, dat m.n. de heer Sterenberg wel enige ervaring heeft, von den wij niet het sterkste in hun betogen, omdat, voor zover hij meegespeeld heeft in enkele gemeenten in Ne derland, dat altijd gebeurd is als onderdeel van een groter team met een sterk accent op de bouwvorm de woningvorm en de situering van de woningen in een bepaalde omgeving. En ik handhaaf dus mijn bezwaar, dat men niet kan zeggen, dat de heer Sterenberg zelf standig ergens in Nederland een bestemmingsplan heeft ontworpen, waarvan men de plussen en minnen zou kennen. Ik geloof niet, dat B. en W. ons hebben over tuigd. Het tweede door hen gebruikte argument hoewel positief naar voren gebracht was het meest negatieve. Dat was, dat het een betrekkelijk klein object is en het niet zo gemakkelijk zou zijn daarvoor een ander bureau te porren. Het feit, dat er twee gescheiden plannen zijn, vind ik niet het ergste. Er is van de zijde van B. en W. over coördinatie ge sproken. Dus ook als wij bureau x de opdracht voor „Oost" zouden geven, zou dit genoeg overleg kunnen plegen, ook met Bonnema en Sterenberg, op het stuk van de vormgeving. Dat argument vind ik dus niet zo sterk, maar als B. en W. zeggen, dat het niet gemak kelijk zal zijn hiervoor een ander bureau in te huren, dan heeft dat de meeste indruk op mij te maken. En

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4