11
De heer Schönfeld: Maar B. en W. stellen toch voor
de klacht van de heer Nicolai ongegrond te verklaren.
De Voorzitter: Wij stellen ons voor dit te doen,
maar het is geen voorstel aan de Raad. u kunt het
voorstel straks indienen; het heeft geen enkele zin het
nu te doen. Uw standpunt is echter wel duidelijk.
De heer Schönfeld: Maar dan kan ik toch met een
motie komen
De Voorzitter: Nee, echt niet; dat zullen we U
straks wel vertellen.
De heer Schönfeld: Dan laat ik het voorlopig.
De heer Vellenga: Ik kan mij voorstellen, dat B.
en W., achter de tafel luisterend naar wat in de Raad
wordt opgemerkt, het gevoel zullen hebben: Wat zijn
wij begonnen en wat hebben wij los gemaakt. Zij had
den zich formeel op het standpunt kunnen stellen deze
adressant een brief te schrijven met de mededeling, dat
de Raad op dit punt niet competent is. Het is misschien
een overmaat aan sportiviteit van hun kant en ook
materieel min of meer een voldoen aan bepaalde wen
sen, dat zij desondanks hebben besloten de Raad hier
over een informatie te verschaffen. Dat lokt dan na
tuurlijk meteen een aantal vragen uit, zakelijke vra
gen, zoals die ook o.m. door mevr. Visser hier naar
voren zijn gebracht: Wat zijn nu de juiste bedragen?
En de oude Pilatusvraag: Wat is de waarheid? enz. enz.
Bij dat beeld blijvend, zou de Raad zijn handen na
tuurlijk moeilijk in het water der onschuld kunnen
wassen en verder niets doen. Maar wij kunnen niets.
Dat staat vast. Wij kunnen een aantal wensen etaleren
en niets meer, want de woonruimteverdeling is een
zaak van B. en W. We zouden stuk voor stuk moties
en voorstellen kunnen indienen, maar dat zou niets,
maar dan ook niets betekenen. Daar zouden we ons
alleen maar belachelijk mee maken en de zaak van de
heer Nicolai er niet mee dienen. Aan de andere kant
kan ik mij voorstellen, dat een burger, die bezig is
met een van de wezenlijke dingen in het leven, n.l.
met het verwerven van een huis voor zich en zijn ge
zin, er behoefte aan kan hebben, dat hij door de over
heid zo rechtvaardig mogelijk behandeld wordt. En
dat is een punt, waarop de Raad bij het College, voor
zover dat nodig zou zijn, moet aandringen. Maar ik
dacht, dat de conclusie altijd deze zou moeten zijn,
dat wij, nadat de Wethouder straks heeft geantwoord
en er misschien een tweede ronde zal zijn geweest,
zouden moeten volstaan met te zeggen, dat er een
groot stuk billijkheid is in de wensen van de heer
Nicolai. Hij heeft, voor zover ik de correspondentie
heb gevolgd, vrij zorgvuldig zijn zaken behandeld en
verdedigd. Daar staat een stuk afhandeling ambte
lijk en van het College tegenover, waarvan ik niet
direct zeg, dat ze onjuist is, maar waar ik niet achter
kan kijken. Ik zou het College op dat punt ook niet
direct in gebreke willen stellen, maar ik geloof wel,
dat het goed zou zijn, dat de Wethouder zijn betoog
eindigt met de Raad toe te zeggen, dat de heer Nicolai
geen onredelijke of onjuiste wensen heeft geuit en dat
het College er met klem en kracht naar zal streven
om, zo enigszins mogelijk, aan die op zichzelw gerecht
vaardigde verlangens te voldoen. Dat kan dan mis
schien niet altijd precies binnen de termijnen, die wij
en hij zouden willen, maar met enige goede wil moet
dit mogelijk zijn en daar deze zaak nu op een bepaal
de manier aan de orde wordt gesteld, geloof ik, dat
de verantwoordelijkheid van B. en W. om te trachten
doen, des te zwaarder is. Ik geloof niet, dat wij als
aan de woonverlangens van de heer Nicolai te vol-
Raad iets meer zouden kunnen doen dan dit met klem
in de vorm van sterke verlangens en wensen aan B.
en W. voor te leggen en ik dacht daarbij ook, dat wij
ons bij de behandeling van deze zaak wel grote zelf
beheersing en soberheid moeten opleggen en niet te
zeer in details van loonberekeningen moeten afdalen.
Dat is volkomen fout. B. en W. weten precies, wat er
in de Raad leeft en ik dacht, dat zij daar voldoende
aan hebben.
De heer De Jong (weth.)Ik zou bijna zeggen: Als
we dit hadden geweten, dan weet ik niet, of deze raads-
brief wel zo had geluid als hij thans luidt. Inderdaad
is de heer Vellenga stelde het al dit beleid aan
B. en W. opgedragen en het stellen van vragen als die
van de heer Schönfeld in een raadsvergadering is net
niet de bedoeling van de wetgever geweest. Als wij
hiermee beginnen, is het eind zoek. Niettemin geloof
ik, dat het reëel is, als men vragen stelt, die dan toch
maar duidelijk te stellen.
De heer Schönfeld heeft nogal sterk in de richting
van een zekere ingebrekestelling gesproken. En ik wil
duidelijk stellen, dat het College niet in gebreke is. Hij
heeft m.n. gewezen op het inkomen van iemand, die
wèl een huis toegewezen gekregen heeft, dat de heer
Nicolai misschien ook wel graag zou willen hebben
gehad. De berekening, die de heer Schönfeld heeft
gemaakt, klopt niet. Hij zei, dat deze man f1061,—
bruto verdient en daarbij heeft deze spreker een aantal
aftrekposten genoemd, maar ze niet goed opgeteld. Ze
bedragen: f89,24; f74,66; f 104,50 en f39,36, of in
totaal f 307,76. En als U dat laatste bedrag van de
f1061,aftrekt, dan wordt dat f753,24 en dat komt
overeen met wat in de raadsbrief staat en niet het
bedrag, dat de heer Schönfeld gesteld heeft. De heer
De Haan heeft een netto-inkomen van f 753,24; daar
naar hebben wij geïnformeerd bij de dienst Openbare
Werken en dat is ons daar opgegeven. Wij hebben bij
de dienst waar de heer Nicolai werkzaam is, gevraagd,
wat zijn netto-inkomen is en ons is toen opgegeven
f 872,19. Het is best mogelijk, dat de kindertoelage er
in zit, maar gevraagd is „exclusief kindertoelage". En
wij behoeven toch niet bij de P.T.T. na te gaan, in
hoeverre die opgave juist geweest is? Wat ons dus aan
informaties ter beschikking gekomen is zowel van de
loonadministratie van Openbare Werken als van de
loonadministratie van de P.T.T. hebben wij naast elkaar
gesteld en wij konden dus concluderen, dat f 872,19 be
duidend meer is dan het bedrag van f 700,dat, glo
baal bekeken, als grens gehanteerd wordt in dit soort
gevallen. Er is geen sprake van, dat de heer Nicolai
in aanmerking komt voor een huis, dat bestemd is
voor mensen met een netto-inkomen van minder dan
f 700,per maand. Ik dacht, dat dat duidelijk was. En
ik geloof, dat wij hiervan niet moeten afwijken.
Wat het pand zelf betreft, de heer Schönfeld pleit
voor een gelijkwaardige woning, maar het zou niet
best zijn, als we deze man een woning zouden geven
gelijkwaardig aan die, welke hij nu heeft. Dat is een
woning van f 18,15 per maand of f 4,per week. We
moeten die man toch een woning geven, die past bij
zijn inkomen. En wanneer wij voor iemand met een
minimum inkomen de norm hanteren van 20 pet. van
het netto-inkomen per maand, dan zou de heer Nicolai
op grond van onze informatie door zijn eigen dienst
20 pet. van f 872,19 of ongeveer f 175,.per maand
huur moeten betalen. Zo'n woning kan hij krijgen en
die heb ik hem zelf aangeboden, toen hij bij mij op het
spreekuur geweest is. Ik zei: ,,U komt in aanmerking
voor een woning in het Bilgaard. Die welke U nu
vraagt, lijkt mij niet een passende woning. Als een
woning U, met Uw inkomen, niet meer dan f 120,
per maand huur mag kosten, dan doorkruisen we het
gehele beleid, dat we ons zelf als norm gesteld heb
ben, want dan komen we niet rond." Inderdaad is hij
naderhand naar het bureau Huisvesting gegaan en daar
is hem toegezegd: „tegen een Antillenflat zouden van
onze kant geen bezwaren bestaan, maar dan moet U
bij de Woningbouwvereniging „Beter Wonen" zijn"; de
huur van dat flat echter zou, inclusief de centrale ver
warming, ongeveer f 170,per maand bedragen. En
dat was hem ook te veel. Hij dacht er dus niet over in
deze richting iets te doen, want hij wilde niet meer
dan f 120,— huur per maand betalen. Vandaar, dat
hij dus gedacht heeft: „Als ik dan op deze manier mijn
zin niet krijg, dan zal ik de Raad wel even hiervoor
spannen, want er zijn altijd wel mensen, die zich willen
opwerpen om de verdrukte onschuld een beetje te
helpen."
De huur van de woning aan de Van Loonstraat be
draagt, exclusief centrale verwarming, globaal bekeken,
f 120,per maand, dus een huur, die niet past bij het
inkomen van de heer Nicolai. Men vraagt: Waarom
komt nu wel de heer De Haan voor een woning in de
Van Loonstraat in aanmerking en waarom krijgt de
heer Nicolai die niet? Allereerst omdat het inkomen
niveau van beide heren, dat volgens onze gegevens,
door de beide diensten verstrekt, zo'n f 120^per
maand verschilt. Bovendien waren er bepaalde motie
ven voor deze toewijzing, die de doorslag gegeven heb
ben. Normaal houden we ons wel ongeveer aan die
norm van f 700,per maand, maar er kunnen omstan
digheden zijn, bijv. van medische- of sociale aard, om
er bovenuit te gaan. De heer De Haan woonde op een
plaats, waar het gezin nogal wat last van de boven
buren had en waar de vrouw des huizes bijzonder moei
lijk kon wennen; die moest daar eigenlijk vandaan om
bij wijze van spreken geen zenuwpatiënt te worden.
Dit is een zaak geweest, waarover anderhalf jaar door
de dienst Openbare Werken is gedaan. Bovendien is
er in dit gezin nog een jongetje van drie en een half
jaar, die regelmatig iedere dag onder de hoogtezon
moet en die, om veel van de buitenlucht te kunnen ge
nieten, toch echt wel naar een eengezinswoning toe
moest. Kortom, dit waren motieven, waarom tenslotte,
na tientallen keren contact met Huisvesting, gezegd
is: „Laten we deze man daar dan maar eens voor in
aanmerking brengen." Is dat nu echt het afwijken
van een regel die men zelf stelt en waarover men op
deze manier door de heer Schönfeld tegemoet getreden
moet worden Daar willen we de verantwoordelijkheid
nog wel voor aanvaarden. Als we een enkele keer iets
boven de norm uitgaan, dan niet zonder het geval eerst
te onderzoeken en niet zonder de rechtvaardigheid en
de redelijkheid uit het oog te verliezen. Bovendien:
moeten we iemand, die in een huis woont, waarvoor
hij f 18,25 per maand huur betaalt, en voor wie wij
een passende woning moeten verzorgen, dan beslist een
eengezinswoning toewijzen, omdat het huis van f 18,25
toevallig ook een eengezinswoning was? Ik weet het
niet. De Raad weet zelf, hoe weinig eengezinswoningen
wij gebouwd hebben na de oorlog en hoe weinig van
die woningen er m.n. zijn in de huurprijs van f 120,
per maand, die de heer Nicolai vraagt en waarvoor hij
niet in aanmerking komt. Voor die eengezinswoningen,
die wij wèl in die huurklasse hebben, hebben we in de
regel mensen, die een lager inkomen genieten en die
daar beter in passen. Wij hebben dus gezegd: Hij mag
niet de eis van een eengezinswoning stellen; hij kan
best in een flat die een passende woning voor hem is.
Het kardinale punt, dat de heer Nicolai duidelijk heeft
gesteld, is: „Ik wil niet meer huur betalen dan f 120,
En nu kan hij dat wel willen, maar ik heb me als Wet
houder van Volkshuisvesting zoveel mogelijk aan de
normen te houden. Als iemands netto-inkomen met on
geveer f150,boven de door ons gestelde norm uit
gaat en hij dus wel meer huur kan betalen, dan kan
hij ook wel de woning krijgen, die hij graag wil hebben.
Hij mag natuurlijk overigens vragen wat hij wil, maar
dat behoeven wij niet toe te staan.
Ik heb toch nog heel wat informatie gegeven om
duidelijk aan te tonen, dat wat in de raadsbrief staat,
geen fabeltjes zijn, maar gegevens, die berusten op de
informatie, die wij van beide diensten gekregen hebben.
Wij hebben uiteraard de cijfers van de P.T.T. niet ge
verifieerd. Mochten daar fouten gemaakt zijn wat
heel best mogelijk is dan regardeert dat mij niet,
maar de heer Nicolai, die dat zelf eventueel had moe
ten corrigeren. Ik dacht, dat daaruit toch wel blijkt,
dat m.n. de kritiek, die van de heer Schönfeld gekomen
is, niet op haar plaats geweest is en ik hoop, dat hij
na de verkregen informatie van zijn voorstel afziet.
Hij mag het, wat mij betreft, ook wel indienen, maar
het heeft geen kans van slagen, zoals door de Voor
zitter al is gezegd. Deze zaak behoort niet tot de com
petentie van de Raad, maar tot die van B. en W. We
hadden misschien inderdaad veel beter kunnen zeggen:
Hier heeft de Raad niets mee te maken; retourneer
dit geval maar. Maar het is op zichzelf toch wel goed,
dat, als zoiets zich voordoet en men meent, dat de
rechtvaardigheid niet voldoende betracht wordt, Ide
zaak eens uit de doeken gedaan wordt, om aan te
tonen, dat het toch wel eens een beetje mee kan vallen.
De Voorzitter: Ik zou het laatste wat Weth. De
Jong zei nog willen onderstrepen. Wij hebben als Col
lege inderdaad gemeend, nu betrokkene zich tot de Raad
had gwend, hem niet zonder meer het formele briefje
te moeten schrijven met de mededeling, dat dit geen
kwestie van de Raad, maar van het College is. Want
van wat wij doen als College we hebben dit in het
verleden wel meer besproken willen wij graag ook
tegenover de Raad volledige verantwoording afleggen.
Dat mag op zichzelf een enkel probleem zijn.
Wat de zaak als zodanig betreft, zou ik wel met
klem willen vragen, niet over de problematiek als zo
danig, maar alleen over de norm te praten en niet
dieper in te gaan op de privé lonen, op loonstrookjes
en op privé omstandigheden van gezinnen, wat toch
niet de bedoeling kan zijn. Ik zou de discussies verder
graag beperkt willen zien tot het algemene facet.
De heer Van der Veen: Het verbaast mij, dat de
Wethouder niet over de bedragen gesproken wil heb
ben, want m.i. vormen die eigenlijk het enige punt
waar het op aan komt; ik heb weinig behoefte om
over de distributie van de woonruimte te praten. Ik
heb geen bewondering voor het systeem, waarbij men
in 1969 nog steeds geen afstand kan doen van die
distributie.
De uitvoering van de Woonruimtewet is inderdaad
opgedragen aan B. en W. en men kan dus formeel op
het standpunt gaan staan, dat B. en W. hebben in
genomen, maar dat de Raad het gevoel heeft, dat hier
iets niet klopt, is niet plezierig, ik geloof, dat het de
Raad toch ook wel interesseert te weten, hoe het Col
lege de normen voor de distributie van de woonruimte
hanteert, maar ik persoonlijk heb geen behoefte aan
finesses daaromtrent. Ik krijg nu uit de woorden van
de Wethouder de indruk, dat hier twee ongelijksoor
tige dingen met elkaar vergeleken zijn, dat er in één
geval sprake is van „inclusief kindertoelage" en in
het andere geval van „exclusief kindertoelage". En nu
stelt de Wethouder zich op het standpunt, dat het
niet onze verantwoordelijkheid is, als ergens verkeerde
bedragen opgegeven zijn en de werkgever van de een
of ander zich heeft vergist, maar B. en W. hadden
toch de bruto-bedragen kunnen vergelijken. De gezin
nen heb ik begrepen zijn volkomen gelijk. Ver
der weet ik ook niet, of er een mogelijkheid geweest
is voor betrokkene te opponeren tegen de gegevens, die
door de verschillende werkgevers aan B. en W. ver
strekt zijn. Ik weet niet, welke mogelijkheden erin
zitten. We zien nu, dat deze man in moeilijkheden
heeft gezeten en al vrij lang geprobeerd heeft daaraan
te ontkomen, maar elke keer krijgt hij nul op zijn
rekwest. En nu kunnen B. en W. zich beperken tot
de Woonruimtewet 1945, maar zij kunnen ook kijken
naar de Huurwet, die nog steeds geldt, die zij ook nodig
hebben voor de ontruiming en waarin toch ook, dacht
ik, wel de norm gesteld wordt, dat een vervangende
woonruimte moet worden aangeboden, die, wat gerief en
prijs betreft, behoorlijk met de te ontruimen woning
overeen moet komen. Dat is een andere norm dan die,
welke B. en W. aanhouden. Ik ben geen bewonderaar
van de Woonruimtewet en de Huurwet; ik dacht, dat
elke burger in eerste instantie voor zijn eigen woon
ruimte zou moeten zorgen, zoals elke burger m.i. in het
algemeen eerst moet trachten voor zichzelf te
zorgen. We hebben hier echter alleen te maken
met de taak van B. en W., die door de Wet
gever opgelegd is. Niet, dat ik dat zo leuk vind, maar
blijkbaar heeft de Wetgever het leuk gevonden. En als
die taak dan uitgeoefend wordt, dan behoort die ook
zo redelijk en billijk mogelijk uitgeoefend te worden.
Ik meen, dat het daarom gaat. En dan geloof ik, dat
de papieren, die wij op tafel gekregen hebben, niet
geschikt zijn om ons een gevoel van gerustheid te
geven.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil mij aansluiten bij
de heer Van der Veen. Ook ik heb door de beantwoor
ding niet het gevoel gekregen: „Zie zo, nu is deze zaak
klaar," want ook ik heb de indruk, dat er met de
cijfers op de een of andere wijze een vergissing is be
gaan; ik geloof beslist niet, dat de bedragen, die nu
uiteindelijk zijn genoemd, helemaal juist zijn. Vooral
i.v.m. hetgeen er bij de begroting gezegd is zou ik er
hier nogmaals op willen aandringen, dat B. en W.
zich werkelijk aan bepaalde normen houden en iemand
niet een woning toewijzen op een huurniveau, dat niet
bij hem past.
Wat betreft het toewijzen van gelijkwaardige woon
ruimte, is het beslist niet in mijn hoofd opgekomen
te veronderstellen, dat hier gedacht wordt aan de huur
prijs. Mijn gedachte was deze: Als iemand al jaren