>1 5 de afzien van de gedane aanbiedingen. Daarmee heeft het College dus m.i. op royale wijze voldaan aan het destijds door mij gedane verzoek. Daarbij komt, dat sindsdien de O.L.B. een standpunt heeft ingenomen, af wijkend van dat, wat ik in 1965 verkondigd heb. Het blijkt nu, dat de O.L.B. veel liever meer in de binnen stad zit. Het lijkt mij dan ook niet verstandig al te veel erop aan te dringen om de O.L.B. dan toch aan het Oldehoofsterkerkhof geplaatst te krijgen, waar die andere culturele instellingen al gesitueerd zijn. Deze beide motieven kunnen er m.i. op dit moment alleen maar reden toe zijn te staan achter het door het Col lege gedane voorstel. De heer G. de Vries: Ik vind het betoog van de Wethouder weinig overtuigend. Hij heeft getracht de bal terug te kaatsen naar het bestuur van de O.L.B. en dat is op zichzelf niet sportief, omdat in 1965 juist het College van B. en W. heeft getracht de O.L.B. op het Oldehoofsterkerkhof geplaatst te krijgen. Toen dat niet gelukte door die uitspraak van de Raad, had naar mijn gevoel alles in het werk moeten worden gesteld om de O.L.B. alsnog daar te plaatsen, waar zij thuis hoort, n.l. naast de Prov. Bibliotheek. Nu kan men wel stellen, dat het Rijksarchief de claim niet wil loslaten, maar het Rijk maakt hier de dienst niet uit, dat doen wij hier met elkaar. Bovendien is hier een instituut in het geding, waar generaties Leeuwarder mensen een stuk recreatie en een stuk culturele verrijking kunnen vinden. Daar gaat de Wethouder finaal aan voorbij. Ik vind, dat hij de betekenis van de O.L.B. bagatelli seert en de leden van het bestuur tekort doet, die veel van hun vrije tijd voor dit instituut opofferen. M.i. is het de taak van de gemeentelijke overheid ervoor te zorgen, dat de O.L.B. de plaats krijgt, die haar toe komt. Ik betwijfel of het waar is, wat de Wethouder zegt, dat het Rijksarchief wel spoedig zal kunnen wor den gebouwd. Eerst zal immers het nieuwe rijkskantoor gereed moeten zijn en er zal nog wel heel wat water door de zee gaan, voordat dat zover is. Ik dacht, dat de O.L.B. wel genoegen zou nemen met een claim op de toekomst. Wanneer over 4 a 5 jaar het rijkskantoor inderdaad klaar is, kan de O.L.B. trachten in die tus sentijd de financiering van dit project rond te krijgen. Wanneer wij vanavond beslissen, dat dit stuk grond wordt verkocht aan het Rijk, dan zitten we met de O.L.B. definitief in een hoek, waar we niet horen te zitten. Dan zitten we ook met de situatie aan de plein- wand, want dan weten we in het geheel niet, wat daar uiteindelijk komt. Vergelijken wij het Rijksarchief en de O.L.B. met elkaar, dan weten wij, dat het eerste instituut op zichzelf een dode hoek in die pleinwand gaat vormen, vooral 's avonds, doordat daar dan geen licht brandt. Natuurlijk is het Rijksarchief voor de we tenschapsbeoefening een belangrijk instituut, maar wanneer het gaat om het grote publiek, dan moeten we de voorkeur geven aan de O.L.B. De Wethouder heeft mij er niet van kunnen overtuigen, dat het Rijks archief juist hier thuis hoort. Dan had men immers in 1964 de Gemeente niet verzocht desnoods maar een ter rein in een bestemmingsplan aan te wijzen. Hieruit blijkt m.i. voldoende, dat het Rijksarchief totaal niet gebonden is aan de door B. en W. gedachte plaats. Natuurlijk wil de O.L.B. graag een plaats in de bin nenstad, waar veel publiek passeert, maar dat is moei lijk te realiseren. Er is nog wel een dergelijke plaats, n.l. op het terrein bij de Doelen. Wanneer B. en W. op dit moment zouden toezeggen, dat zij zullen komen met een voorstel de O.L.B. daar een plaats te bieden, dan geloof ik, dat ik desnoods bereid zou zijn de zaak maar te laten zitten, alhoewel ik het bijzonder zou be treuren, dat de O.L.B. niet aan het Oldehoofsterkerkhof komt. Qua functie, qua culturele standing willen wij van dit plein iets maken en dan moeten wij daar de instituten hebben, die er thuis horen. Naar mijn ge voel hoort daar primair de O.L.B. thuis. Wanneer we strak het Groeneweg-plan klaar hebben, zou de O.L.B. daar prachtig in de loop naar de binnenstad liggen en zou zij daar optimaal kunnen functioneren voor de pu blieke zaak, die zij wil dienen. Ik zou de Raad dan ook willen voorstellen op dit moment van de verkoop van het onderhavige terrein af te zien en B. en W. verzoeken de onderhandelingen opnieuw te openen om te trachten alsnog een andere oplossing te vinden. De heer Tjerkstra: De Wethouder heeft zojuist ge zegd, dat de Raad niet nü bij deze grondtransactie de plannen van het Rijk moet doorkruisen. Ik zou dan wel eens willen weten, wanneer wij dat wèl hadden moeten doen, indien wij daaraan behoefte hadden ge had. Bij mijn weten is dit de eerste keer, dat deze Raad met deze zaak te maken krijgt. M.i. was het verstandiger geweest (en de Raad zou daar ook wel behoefte aan hebben gehad), wanneer wij eerder inzicht hadden gekregen in de plannen m.b.t. het Oldehoofster kerkhof, speciaal t.a.v. de pleinwand, i.p.v. nu met zaken als deze te worden geconfronteerd. Deze Raad heeft er m.i. terecht meermalen blijk van gegeven prijs te stellen op volledige inspraak in bestemmingsplan nen. Ik heb de indruk, dat men in dit opzicht de bin nenstad minder belangrijk acht. Wanneer die mening inderdaad zou bestaan, deel ik die echter niet. Ik ge loof, dat de binnenstad minstens zo belangrijk is en dat deze moeilijkheden hadden kunnen worden voor komen, wanneer wij tijdig waren geïnformeerd om trent b.v. het Groenweg-plan, inclusief de preciese plannen met het Oldehoofsterkerkhof, een van de es sentiële punten in deze stad. Verder sta ik achter dat gene, wat mijn fractiegenoot heeft gezegd. De heer Heidinga: Ik ben het in grote trekken met de heer De Vries eens, zeker t.a.v. het feit, dat de Raad hier de dienst uitmaakt. Toen B. en W. destijds voorstelden de O.L.B. aan het plein te plaatsen, heeft de overgrote meerderheid van de Raad daar tegen ge stemd. Ik heb de indruk, dat dat bij het toenmalige College wat kwaad bloed heeft gezet. Op het struc tuurplan staan tussen de Prov. Bibliotheek en het Tournooiveld twee vrij grote openbare gebouwen aan gegeven, het ene wat groter dan het andere. (De heer Tjerkstra: Een structuurplan is nog geen vastgesteld bestemmingsplan.) Nee, maar wij hebben dat struc tuurplan in de Raad aanvaard en dat plan geeft toch de lijn aan, waarlangs wij werken. Er is toen vanuit de Raad op aangedrongen te proberen die beide ge bouwen om te wisselen. Nu blijkt vanavond, dat het College daarin niet is geslaagd. Ik vraag mij nu af of het College werkelijk serieus heeft geprobeerd die sug gestie uit de Raad te verwezenlijken en waarom dat niet is gelukt. Dat is mij uit de woorden van de Wet houder niet duidelijk geworden. De heer Kingma: Met het door de heer De Vries gestelde ben ik het wel eens. Van de destijds gevoerde discussies weet ik me nog wel te herinneren, dat het College van mening was, dat de O.L.B. moest wqrden geplaatst aan het Oldehoofsterkerkhof, speciaal omdat dat gebouw in de nabijheid van de Prov. Bibliotheek moest staan. Ik meen me te herinneren, dat het toen malige bouwplan van de O.L.B. zodanig was, dat dat plan niet kon worden verwezenlijkt op het terrein, dat thans voor het Rijksarchief is aangeboden, omdat er dan een stukje van het terrein van die bewuste school af moest. Dat gebeurt nu ook en ik vraag me dan ook af, waarom wij de O.L.B. dit aanbod nu eens niet zou den doen. Ik kan me voorstellen, dat de O.L.B. de voorkeur geeft aan een plaats aan dit plein boven een plaats tegenover het Coulonhuis. Een plaats aan dit plein is voor de O.L.B. een veel betere stand en wan neer men tegenover het Coulonhuis dan toch iets wil plaatsen, kan het Rijksarchief daar net zo goed wor den geprojecteerd. Mede met het oog op de overwe ging, dat men de O.L.B. gemakkelijk moet kunnen vinden, geef ik voor dit gebouw verreweg de voorkeur aan een plaats aan dit plein. De heer Hogendijk: De laatste zin van het op 12 september 1966 door het bestuur van de O.L.B. tot de Raad gerichte schrijven luidt als volgt: „Wij menen er daarom bij Uw Raad op te moeten aandringen op korte termijn te beslissen, dat een bouwterrein, voor zover mogelijk liggende aan het Oldehoofsterkerkhof, aansluitend aan dat van de Provinciale Bibliotheek, voor de bouw van de nieuwe Openbare Bibliotheek zal worden gereserveerd en aan onze vereniging ter be schikking zal worden gesteld, zo spoedig mogelijk na dat de barakken van de belastingdienst zullen worden afgebroken." Het is altijd de bedoeling van de O.L.B. geweest om te bouwen naast de Prov. Bibliotheek en het bestuur van die instelling is nog steeds van me ning, dat dat de beste plaats is. Weliswaar heeft de O.L.B. nog een aanbieding van het Gemeentebestuur gehad, n.l. de bovenverdieping van het door Topform te gebruiken gebouw, maar ik vind dat geen reëel al ternatief. Ik dacht, dat de O.L.B. recht had gehad op een beter overleg en op een betere uitvoering van de destijds door deze Raad geuite wensen. Gaarne zou ik thans namens de heer De Vries een voorstel willen indienen, dat ook door mij is onderte kend en dat luidt als volgt: „De Raad van de gemeente Leeuwarden, in verga dering bijeen op 19 mei 1969, besluit, in afwachting van de resultaten van een nader overleg van het Col lege van B. en W. met het bestuur van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek, punt 7 van de agenda af te voeren". De hear Boomgaardt: Earst efkes noch eat hwat noch net bisprutsen is. (De hear Miedema: Is soks der ek noch?) (Laitsjen) Ik hie graech wollen, dat it Kol- leezje dat punt yn it riedsbrief oan 'e oarder steld hie; dan hiene wy better taret op dizze saek yngean kin nen en ik sil it op priis stelle, dat dit yn 'e iepenbiere diskusje komt. Ik leau, dat der twa fragen oan de oarder binne: Hwat wol de O.L.B. op dit momint? Dêr seit de hear Hogendijk fan: „Dy wol noch graech neist de P.B. sitte." Ik haw sterk de yndruk krige, dat Weth. Tiek- stra sein hat, dat de O.L.B. yn it sintrum fan de stêd sitte wol en dat men it hoekje tsjinoer de Fryske Akademy bislist net hawwe wol. Ik tocht dus, dat der yn de taljochting, dy't de hear Tiekstra joech, opsluten siet, dat de O.L.B. nou net mear oan de oare kant fan it wegenfjouwerkant sitte wol. En oars jowt de hear Tiekstra üs nou in suggesty dy't net kloppet. As de 0.L.B. op it eagenblik noch op it stanpunt stiet: wol bu ten it wegenfjouwerkant, neist de P.B., dan moast dochs düdlik sein wurde, dat de O.L.B. dêr nou nöch sa ün- der stiet. Dat is net düdlik wurden oant nou ta. En dat fyn ik it kardinale punt. Mar dêr komt dan fraech 2 efteroan. B. en W. hawwe in oanbieding dien oan it Ryk; it Ryk wol dat terrein graech hawwe, mar men iepenet blykber dochs de diskusjes yn B. en W. en de Ried, omdat in oare gadingmakker dat hoekje graech hawwe wol. Men komt blykber net ta oerienstimming omdat it Ryk seit: „Ik haw dy diskusjes heard, mar ik hanthavenje myn oanfraech." En nou krije wy it morele punt: Mei it Kolleezje nou de oanfraech fan it Ryk ófsizze om it in oare gadingmakker, dy't har ren as Gemeente miskien wol efkes neijer stiet, to jaen en meije wy nou tsjin it Ryk, dat dêr graech sitte wol, sizze: „Jimme krije dy hoeke net, mar in hoekje dêrneist kinne Jimme al krije." Dat wol it Ryk blykber ek net. En dan giet it my to fier, as de Gemeente dan seit: „Wy lüke dy oanbieding oan Jim me wer yn, omdat der nei dy oanbieding in oare oan fraech ynkommen is en wy jowe it oan dy twadde oanfrager." Ik wit net, oft dizze saek düdlik yn it oerliz steld is. En hwat de hear Tiekstra sein hat, is my ek net düdlik wurden. Hat men wier dy saek de hear Hei dinga hat dat neffens my hiel goed formulearre net lutsen yn de sfear fan: „Nou, enfin, wy moatte it dwaen; it is üs in bytsje troch de Ried oplein." Of hat men wier yn it Kolleezje de béste oplossing fou.n? Hat men tocht: „It Ryk hat der net it measte bilang by neist de P.B. to sitten ik leau, dat ik it rêstich sa stelle mei mar de O.L.B. hat dêr typysk bilang by. En dat it Ryksarchyf hwat fierder op komt hin- deret neat." Dit hiele punt mocht, tinkt my, üs noch wolris hiel düdlik makke wurde. Der binne dus twa punten oan 'e oarder: 1. Is de O.L.B. noch tige konkreet en pertinint ga dingmakker foar it plak neist de P.B. 2. Stel, dat dat it gefal is, is men dan moreel for- antwurde as iepenbier Kolleezje, B. en W. resp. Ried, as men tsjin it Ryk seit: „Wy hawwe it net foar Jimme."? De Ried is natuerlik baes dêr bin ik it folslein mei iens mar foar myn gefoel is de Ried moreel forplichte B. en W. yn dy oanbieding to dekken en kin de twadde oanfraech net honorearre wurde. De heer Van Balen Walter: Er worden in deze dis cussie verschillende stellingen geponeerd, die mij toch eigenlijk niet geheel duidelijk zijn. Zo begrijp ik b.v. niet, waarom een plaats voor de O.L.B. naast de Prov. Bibliotheek zo buitengewoon geschikt zou zijn. Deze twee instellingen zijn min of meer ook nog concur renten en waarom moeten zij nu per se naast elkaar komen te staan? Men gaat toch niet eerst naar de Prov. Bibliotheek en dan naar de O.L.B. of omge keerd. Ik geloof, dat deze stelling toch moeilijk zal zijn te bewijzen. Gaarne zou ik de visie van het Col lege hierop willen horen. De Voorzitter: Aangezien Wethouder Tiekstra niet aanwezig was bij het laatste overleg met het bestuur van de O.L.B., zou ik er graag een enkel woord over willen zeggen. Vrij kort geleden hebben Wethouder Ten Brug en ik nog een uitvoerig en diepgaand ge sprek gehad met het bestuur van de O.L.B., waarbij wij nog eens hebben gesproken over de vraag, wat de reële mogelijkheden zouden zijn om binnen afzien bare tijd te komen tot een nieuw gebouw voor de O.L.B. In de eerste plaats wil ik duidelijk stellen, dat de door de heer Hogendijk genoemde plaats nim mer in discussie is geweest tussen het Gemeentebestuur en het bestuur van de O.L.B. Bedoeld gebouw is niet van de Gemeente, zodat wij daar ook geen enkele zeggenschap over hebben. Toen men bezig was met plannen voor een nieuw gebouw op de plaats, waar hotel Amicitia heeft gestaan, hebben wij wèl getracht aangezien wij de grote belangstelling van de O.L.B. voor een plaats in het centrum van de stad kenden bemiddelend op te treden, opdat de O.L.B. de beschik king zou krijgen over de begane grond van dat pand, alsmede zo nodig over een etage. Het bleek echter, dat de beneden-etage reeds aan een ander was toege zegd. Ik weet niet, of de O.L.B. alsnog aanbiedingen heeft gekregen voor etages hogerop. Dit laatste is ech ter in ieder geval niet van het Gemeentebestuur uit gegaan. (De heer Hogendijk: Er is aandrang uitge oefend, ook nadat B. en W. wisten, dat de beneden- etage niet beschikbaar was.) Niet door het College. (De heer Hogendijk: Door een wethouder.) Niet door het College en laten we daar verder niet over discus siëren. In dat recente gesprek met het bestuur van de O.L.B. heeft dit bestuur tegenover ons met veel na druk gezegd, dat het bijzonder graag een plaats zou willen hebben niet aan of bij het Oldehoofsterkerkhof, maar ergens in de binnenstad. Ook dit bestuur heeft gewezen op het door een van de sprekers genoemde terrein van De Doelen. Dat is echter niet ons eigen dom, zodat wij er zelfs geen gesprek over kunnen voeren, nog afgezien van de vraag of daar ooit een dergelijk groot gebouw mag komen te staan. Wij heb ben nogmaals tegen dit bestuur gezegd, dat een binnen vrij korte termijn te realiseren mogelijkheid zou zijn de plaats tegenover het Coulonhuis. M.i. wordt de O.L.B. daar niet in een hoek weggedrukt. Men moet niet ver geten, dat het beeld daar totaal anders wordt als het Groeneweg-plan gereed is. Het oude gebouw, dat daar staat, zou moeten worden afgebroken, zodat een ge heel nieuw gebouw voor de O.L.B. daar kan verrijzen. Op zichzelf had het bestuur daartegen geen bezwaar, maar het vreesde, dat de O.L.B. in die hoek van de stad teveel buiten de stroom van het publiek zou staan. In dit laatste gesprek is door het bestuur van de O.L.B. niet meer gesproken over het in dit voorstel bedoelde terrein. (De heer Hogendijk: Zij weten, dat zij dat niet krijgen, zij zullen dus moeten zoeken naar alternatieven, nu zij weten, dat zij niet naast de Prov. Bibliotheek kunnen komen.) Enkele sprekers hebben gevraagd, hoe het overleg met het bestuur van de O.L.B. is geweest en voor de goede orde herhaal ik, wat het bestuur tegen ons heeft gezegd, n.l. dat een plaats aan of bij het Oldehoofsterkerkhof teveel bui ten het centrum van de stad lag. De heer Tiekstra (weth.)In de eerste plaats wil ik opmerken, dat ik niet, zoals de heer De Vries zegt, de bal terugkaats naar het bestuur van de O.L.B., maar dat ik hem heb geantwoord op hetgeen hij in eerste instantie heeft gesteld. Ik heb nadrukkelijk ge zegd, dat de verantwoordelijkheid voor het zoeken naar een vestigingsplaats voor een instelling en voor de aan die vestigingsplaats te stellen eisen primair bij het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 3