8 9 „d .'ft betrokken te zijn bij de verdere procedure, waaronder ik dan versta het verkrijgen van een volledig inzicht in de stedebouwkundige situatie, zoals die rondom het Oldehoofsterkerkhof, Groeneweg, Schoenmakersperk, Nieuweburen, Vijzelstraat tot aan de Voorstreek zal worden. Ik kan mij voorstellen, dat de Raad daaraan wel behoefte heeft. Van onze kant zou het niet reëel zijn dit voorstel thans terug te nemen en het b.v. over drie weken opnieuw in te dienen. De Raad zal toch wel begrijpen, dat een dergelijke volledige informatie niet op zo korte termijn kan worden gegeven. T.a.v. de kwestie van het bestemmingsplan, dat inderdaad voor begin 1968 was aangekondigd, zou ik willen op merken, dat het overleg tussen Raad en B. en W. over de uitvoering van het programma van bestemmings plannen enige tijd vertragend heeft gewerkt. Zolang n.l. niet vastlag, hoe en door wie dat programma vol gens de Raad zou moeten worden uitgevoerd, konden B. en W. niet meer doen dan trachten de voorberei ding voor bepaalde plannen zo ver mogelijk te bren gen. Ik zie de commentaren op de gezichten rondom mij heen en ik dacht, dat de Raad zich wel bewust moest zijn van het feit, dat de werkzaamheden aan de diverse bestemmingsplannen nu eenmaal een duide lijke programmering verlangen. (De heer Heidinga Daar heeft de Raad U met de neus bovenop gedrukt!) Dank U zeer! Wij hebben ons bij herhaling met stuk ken over deze zaak tot de Raad gewend. Ik dacht, dat het overleg goed was verlopen en zo zijn wij ten slotte tot deze programmering gekomen. Ik vind het verwijt, dat de verantwoordelijkheid voor de vertra ging bij het College zou liggen, dan ook bepaald te ver gaan. Ik wil hier nog aan toevoegen, dat het in de binnenstad meermalen voorkomt, dat er vrij grote elementen ontstaan door bouwvergunningen, afgegeven op grond van de Bouwverordening. Nu kan het waar zijn, dat er vooruit werd gelopen op een bestemmings plan, maar ik dacht, dat ook de Raad wel bereid was op een bepaald ogenblik het tempo, waarin een be paald project moet worden gerealiseerd, niet te laten afhangen van de vraag of op datzelfde ogenblik voor die binnenstad al een bestemmingsplan beschikbaar is. Deze materie ligt in de binnenstad anders dan in een nieuw bestemmingsplan. (De heer Vellenga: Ik geloof, dat het zwakke punt in deze redenering is, dat dit plan buiten die programmering kon vallen, omdat het al praktisch klaar was in de zitting van 11 december 1967. U hoefde dus nergens meer op te wachten. Het kon in het voorjaar 1968 klaar zijn, dus stellig nu. Het beroep op de door U genoemde factoren gaat speciaal voor dit plan niet op.) Ik heb bij verschillende in voor bereiding zijnde plannen gezegd, dat de voorbereidin gen van deze plannen zó ver waren gevorderd, dat het wenselijk zou zijn deze plannen bij de eigen stedebouw kundige afdeling te laten. Dat hoefde op zichzelf niet tot vertraging te leiden, maar heeft wèl een onzekere situatie veroorzaakt, nog afgezien van het feit, dat de bezetting van de stedebouwkundige afdeling pas eind 1968 op een zodanig niveau is gekomen, dat zij deze taak weer aan kan. De Raad moet er echter ook be grip voor hebben, dat het voor een Wethouder op een bepaald moment ook wel eens moeilijk wordt, wanneer hij binnen een tijdsbestek van 3 jaar telkens weer wordt geconfronteerd met kritiek op het niet beschikbaar zijn van bestemmingsplannen. Het is nu eenmaal onmoge lijk om op elk gewenst ogenblik een stedebouwkundig plan met complete toelichting te verstrekken. Ik be doel dit ook als waarschuwing tegen de mogelijkheid, dat de Raad zich op het standpunt stelt dit project voor nieuwbouw voor de G.S.D. alleen dan te willen beoordelen, wanneer een volledig bestemmingsplan ter beschikking staat. Ik hoop, dat dat niet de bedoeling van de Raad is, want anders zou er een ernstige ver traging ontstaan. Het gaat er mij om de vertraging zo gering mogelijk te houden. Het is niet mogelijk deze zaak in een paar weken voor elkaar te krijgen, maar misschien wel in een paar maanden. Ik ben dan wel volledig bereid mijn destijds gedane toezegging ge stand te doen, dat bij het overleg over de nieuwbouw voor de G.S.D. zowel de Commissie voor Openebare Werken als de Commissie voor Ruimtelijke Ordening alle gelegenheid zullen krijgen hun oordeel te geven, wanneer de Raad er genoegen mee wil nemen, dat dat overleg plaats vindt op basis van een ontwerp-bestem- mingsplan. Ik dacht, dat de door mevr. Veder gestelde vragen bij dat verdere overleg wel aan de orde zouden komen. De Voorzitter: Ik zou de Raad willen adviseren vanavond niet te discussiëren over het tempo, waarin de bestemmingsplannen beschikbaar komen. Over dit probleem hebben we de laatste tijd uitvoerige discus sies gehad, de Raad heeft daarover duidelijke uitspra ken gedaan en we zijn bezig met bekwame spoed een en ander te realiseren. Inderdaad kan dit project ook ter sprake worden gebracht in de Commissie Ruimte lijke Ordening in het kader van het in wording zijnde bestemmingsplan. Wanneer men stelt, dat eerst het bestemmingsplan klaar moet zijn, voordat men hier over verder kan praten, zou dat natuurlijk wel een ernstige vertraging veroorzaken. Ik geloof wel, dat het reëel is, dat er in de desbetreffende raadscommissies een discussie plaats vindt over de algemene lijnen en ik heb ook begrepen, dat de heer Vellenga daarom de Commissie Ruimtelijke Ordening genoemd heeft. Het gaat in wezen hier niet om de vraag, of de Commissie voor Openbare Werken nog zal worden geraadpleegd. Dat is destijds immers toegezegd. Het gaat op dit moment alleen om de vraag, of de Raad bereid is dit krediet beschikbaar te stellen. De in het onderhavige voorstel genoemde plaats is reeds tweemaal eerder aan de orde geweest. (De heer Rijpma: Er is toen voldoende voorbehoud gemaakt. En er zijn zoveel toe zeggingen gedaan t.a.v. deze punten.) Er is geen sprake van, dat aan die toezeggingen zal worden getornd. (De heer Rijpma: De toegezegde maquette is nog niet gemaakt en er is trouwens nog geen enkele van de gedane toezeggingen gestand gedaan.) Het gaat er alleen om, dat de Raad vanavond uitmaakt, of hij thans dit krediet al dan niet beschikbaar kan stellen zolang die problematiek niet aan de orde is geweest. De Raad behoeft er dus beslist niet aan te twijfelen, of het College, overeenkomstig hetgeen in bo venbedoelde raadsvergadering is toegezegd, dit plan nog wel in de Commissie voor Openbare Werken aan de orde zal stellen. Mevr. Veder-Smit: Tot mijn spijt heeft het betoog van de heer Tiekstra mij in mijn mening versterkt, dat de voorbereidingen zeer onzorgvuldig zijn geweest. Niet alleen zijn de toezeggingen niet nagekomen, maar het blijkt nu, dat dit voorstel uitsluitend is ingediend met het oog op de financiering. Dan vindt ik de aan hef van de tweede alinea toch wel onjuist, waarin staat: „Het plan is thans gereed". Dat betekent toch, dat het om een definitieve beslissing gaat en niet al leen om een krediet. Ik kan me trouwens nauwelijks voorstellen, dat dit plan uitsluitend uit overwegingen i.v.m. de financiering is ingediend, want in welk ander stadium zou de Raad nog de gelegenheid krijgen zich hierover uit te spreken. Dat zou hoogstens bij het be stemmingsplan kunnen zijn, waarin dan dit grote ob ject al zou staan. Ik ben dan ook niet bereid met dit voorstel akkoord te gaan, alvorens de toegezegde pro cedure geheel is gevolgd. Ik zou graag bij die proce dure ook nog vastgesteld zien, dat de Commissie voor Monumentenzorg zal worden gehoord, dat er naar zal worden geïnformeerd of het Ministerie van C.R.M. toe stemming zal geven tot afbraak van het nieuwe Stads weeshuis of een gedeelte daarvan en dat de advies commissie voor de G.S.D. zal worden ingeschakeld. De Voorzitter: Gehoord de reacties uit de Raad, zou ik de volgende sprekers willen vragen heel kort te stellen, of zij het in grote lijnen met mevr. Veder eens zijn. Het is dan, geloof ik, niet zinvol hierover nog lange discussies te houden. De heer Rijpma: Ik zal het bijzonder kort maken „De Raad van de Gemeente Leeuwarden, op 19 mei 1969 in vergadering bijeen, verzoekt het College voor stel no. 181 terug te nemen." De heer Kingma: Ik ben het er in grote lijnen wel mee eens. Ik vindt het jammer, dat voor dit gebouw een zodanige plaats is gekozen, dat deze vertraging nodig is. Wanneer was voorgesteld dit moderne kan toorgebouw te bouwen op een plaats ergens b.v. aan de Oostergoweg, zou de Raad zich daarmee zonder ill i WW Ui meer hebben verenigd. Dat gebouw zou dan komen te staan op een plaats in het centrum van de Gemeente, waartegen niemand bezwaar zou hebben. De Voorzitter: Is de heer Vellenga het hiermee ook eens? De heer Vellenga: Ik vraag me af, mijnheer de Voorzitter, of dit wel zo aan de Raadsleden moet wor den gevraagd. Ik geloof, dat wij rustig een tweede ronde kunnen afwerken, wanneer wij dat willen. Bo vendien is er thans een voorstel van de heer Rijpma en ik zou U dus willen vragen of dat voorstel thans mede inzet is van de beraadslagingen. Het is normaal, dat een voorstel bij de Voorzitter wordt gedeponeerd en dat de Voorzitter dat aan de Raad mededeelt. (De Voorzitter: Ik heb daar geen enkel bezwaar tegen. U hebt het voorstel van de heer Rijpma gehoord en ik hoef het dus niet meer voor te lezen. Dat voorstel is mede-ondertekend door de heer Heidinga. Natuurlijk vormt een ingediend voorstel onderwerp van discus sie.) Ja, maar het is zó gebruikelijk daarvan medede ling te doen, dat het toch wel correct was geweest, in dien dit ook nu was gebeurd. Ten slotte zou ik willen opmerken, dat het het Col lege uit alles, wat er in eerste instantie is gezegd, duidelijk had moeten zijn, dat er bij de Raad sterke reserves leven om op dit moment dit voorstel na het hele voorspel in behandeling te nemen. Desalniettemin heeft de heer Tiekstra namens het College gepoogd dit voorstel te verdedigen, maar hij heeft zijn betoog niet beëindigd met de opmerking, dat het College bereid is dit voorstel terug te nemen. Dat kan het College nu ook niet meer doen. Thans ligt het voorstel van de heer Rijpma er en op grond van de door mij in eerste instantie naar voren gebrachte overwegingen is mijn fractie bereid het voorstel van de heer Rijpma te steunen. De hear Boomgaardt: Ik soe dizze fraech der oan ta foegje wolle. As it Kolleezje op 'e nij mei dit ünder- werp by de Ried komt, is it dan mooglik, dat dit bart mei in alternative mooglikheit oangeande it plak fan fêstiging fan dit gebou? De Voorzitter: Het spreekt wel vanzelf, dat ik een voorstel, dat uit de Raad komt, ook in discussie breng. Mijn vraag, of de raadsleden het er allen mee eens waren, vloeide alleen voort uit praktische overwegin gen. Het College had zijn voorstel formeel dan in tweede instantie kunnen terugnemen. De heer Tiekstra (weth.)Het gaat er mij vooral om, dat er bij terugneming van dit voorstel maar niet een al te grote vertraging ontstaat. Dat is afhankelijk van de vraag, wat de Raad wenst om deze zaak te kunnen beoordelen. Indien de Raad daartoe een com pleet bestemmingsplan van dit gehele gebied verlangt, dan neem ik aan, dat een en ander wel eens véél langer kan duren dan de Raad veronderstelt. Indien de Raad er genoegen mee neemt dit project te be oordelen in een ontwerp-situatie, dan kunnen we er beter over praten. De Voorzitter: Indien het voorstel van de heren Rijpma en Heidinga wordt aanvaard, zou uit het ver dere overleg moeten blijken, hoe snel deze zaak weer in de Raad terug kan komen. Wij zullen er ons uiterste best voor doen, dat dat zo spoedig mogelijk zal zijn. De heer Heidinga: Ik zou nog wel nadrukkelijk wil len opmerken, dat de Raad er prijs op stelt, dat deze kwestie zo snel mogelijk weer in de Raad terug komt. Wij zijn allen overtuigd van de belangrijkheid van deze zaak en ik zou beslist niet het odium op de Raad willen laden, dat dit bestuursorgaan deze zaak afhoudt. Wij doen dit per se niet en ik sluit mij wat dit betreft geheel aan bij het door de heer Vellenga gestelde. Dat plan had bij deze stukken kunnen liggen, want het is er. De Voorzitter: Ik kan mededelen, dat het College bereid is zijn voorstel in tweede instantie in te trek ken. We hoeven dan niet meer te stemmen. Ik neem aan, dat de Raad daarmede akkoord gaat. De Raad bevestigt dit. Het voorstel van B. en W. wordt ingetrokken. Punt 10 (bijlage no. 180). De heer Wiersma: Dit voorstel maakt op ons de indruk, dat het College van plan is een soort paleis van politie te bouwen. Er wordt gesteld, dat om re- organisatorische redenen het politiebureau noodzake lijk moet worden uitgebreid met het pand Nieuwestad 53. In de eerste plaats zijn wij daarvan nu niet be paald onder de indruk. Het politiekorps wordt hoe langer hoe meer mobiel gemaakt, „gehuisvest" in po- litie-auto's om de zo nodige controles en surveillances uit te voeren. Wel zijn we onder de indruk van de be dragen, die voor deze voorzieningen zijn uitgetrokken. Voor het schilderwerk b.v. aan het pand Nieuwestad 53 is een bedrag van f 20.000,uitgetrokken. Wanneer we die f 20.000,delen door f 15,zijnde het uur loon van een vakman-schilder incl. de kosten van het materiaal, dat hij per uur kan verwerken, dan komen we op 1333 man-uren of 30 man-weken. Dat wil dus zeggen, dat 6 man vijf weken druk zijn in dat pand met de nadruk op „druk". (Gelach) Voor de verlich ting is eveneens f 20.000,uitgetrokken, terwijl iedere nadere specificatie ontbreekt. Voor de gasverwarming is f 10.000,uitgetrokken. Er is aan de vorige be woonsters van het pand Nieuwestad 53 reeds een be drag van f 1.000,toegezegd voor de overname van drie verwarmings-units. Wanneer op dezelfde wijze nog een drietal van deze gas-units wordt geïnstalleerd, dan maak ik mij sterk, dat met een totaal aan gasverwar ming een bedrag van plm. f 4.000,gemoeid zal zij|n i.p.v. de voorgestelde f 10.000,Voorts is dat pand plm. 3 jaar geleden geheel gerestaureerd voor een be drag van ongeveer f 20.000,Er bestaat onzerzijds dan ook oprecht bezwaar tegen deze begrotingscijfers. Per soonlijk wil ik daarbij aantekenen, dat ik de wijze, waarop deze cijfers hier worden gelanceerd, zonder enige specificatie, beslist niet juist vind. Ik ben ervan over tuigd, dat de Financiële Commissie alleen heeft ge keken naar de dekkingsmiddelen en geen acht heeft geslagen op de geflatterde begrotingsbedragen. Ook ben ik ervan overtuigd, dat dit stuk de Commissie voor Openbare Werken niet is gepasseerd, zodat wéér is afgeweken van de procedure, die dient te worden ge volgd. We verzoeken het College een duidelijke uiteenzet ting te geven over de reorganisatie, die aan dit voor stel ten grondslag ligt, en een nadere specificatie te geven van de begrotingscijfers. M.i. zouden met een bedrag van plm. f 50.000,voor het pand Nieuwestad 53 en een bedrag van plm. f 30.000,voor het opknap pen de kosten ruimschoots kunnen worden gedekt, mits men ervan uitgaat geen paleis te willen bouwen, doch de allernoodzakelijkste voorzieningen te treffen voor de tijd, waarvoor men denkt dit pand te moeten huren. Zo nodig kom ik in tweede instantie met een voorstel, want ik maak toch wel ernstig bezwaar te gen het feit, dat te dezer zake wel de Financiële Com missie, maar niet de Commissie voor Openbare Wer ken is gehoord. De heer Kingma: In grote lijnen kan ik mij wel aansluiten bij het door de heer Wiersma gestelde. Ook mij is het opgevallen, dat nadere specificaties ontbra ken. Hetgeen er m.b.t. deze belangrijke verbouwing bij de stukken was gevoegd, was wel miniem en gaf praktisch geen nader inzicht in deze kwestie. Misschien vindt men dit niet nodig, omdat het de politie betreft, maar de Raad stelt toch voldoende belangstelling in de politie en wil dan bij te nemen beslissingen graag weten, waarvoor en hoe nuttig de gelden worden be steed. De heer Schönfeld: In grote lijnen kan ik me ook wel aansluiten bij hetgeen door de heer Wiersma zo even naar voren is gebracht. Uit de raadsbrief ver neem ik, dat sinds 1 januari 1969 een personeelsbeoor delingsadviseur voor de korpsen van de Gemeentepoli tie is aangesteld. Deze adviseur staat in dienst van de Gemeente Leeuwarden. Volgens een onlangs ver schenen bericht in de nieuwsbladen, is de Minister

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 5