u, 4
mrmar. tb y» ay3**Hw
j8T/(
de verplichting op te leggen deze dieren vast te zet
ten. Het zal dus mogelijk moeten zijn, dat wij in die
gevallen het zijn maar heel enkele ontheffing ver
lenen van het verbod. En de huidige redactie laat het
niet toe die ontheffing te geven. Ik vind het desbetref
fende verzoek van de heer Miedema alleszins redelijk
en daarom zou ik willen voorstellen in art. C 19 een
nieuw lid k in te lassen en het bestaande lid 4 te ver
nummeren tot lid 5. De leden 4 en 5 kunnen helaas
niet worden samengevoegd, omdat het bestaande lid 5
een heel andere strekking heeft.
Het nieuwe lid J, dient dan te luiden:
„Het College van Burgemeester en Wethouders kan
ontheffing verlenen van de in het eerste lid vervatte
verplichting."
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Dan zou ik thans de heer Lijzen als
nog graag het woord willen geven een voorstel in te
dienen t.a.v. een hoofdstuk, waaraan we „voorbijgerend"
zijn.
De heer Lijzen: Mijn voorstel was gedaan n.a.v.
art. C 1/9 en het betrof de verspreiding van wasmidde
len. We zouden dat voorstel graag opgenomen zien als
art. E Ij, onder het hoofd Afd. 4. Reclamemateriaal.
Het luidt aldus:
„Het is verboden voor de openbare volksgezondheid
schadelijke stoffen als reclamemateriaal te verspreiden
op of aan een weg of aan woningen of andere gebou
wen of buitenshuis op een andere voor het publiek
toegankelijke plaats aan anderen dan volwassenen."
De Voorzitter: Dit voorstel is mede-ondertekend
door mevr. Joustra-Bijker en de heer Van der Laan,
het is toegelicht door de heer Lijzen en kan dus onder
werp van discussie uitmaken.
De heer Van der Veen: Valt dit artikel onder „lijk
bezorging"
De Voorzitter: Het wordt een nieuwe afdeling: „Re
clamemateriaal'
De heer Van der Veen: Ja, maar het artikel wordt
aangeduid met E 14.
Dan over het artikel zelf. Ik heb begrepen uit wat
zojuist gezegd is, dat dit ziet op de verspreiding van
wasmiddelen. Ik vraag me af, of „wasmiddel" zonder
meer valt onder „voor de gezondheid schadelijke stof
fen". Ik moet zeggen, dat dan in mijn huishouding
regelmatig voor de gezondheid schadelijke stoffen wor
den gebruikt. Ik denk, dat de omschrijving in het ar
tikel anders zal moeten luiden en wel zo het is
alleen een kwestie van redactie dus „stoffen die
voor de volksgezondheid bezwaar kunnen opleveren"
Ik dacht, dat we dan iets dichter bij de omschrijving
waren, die bedoeld was. En dan hoort er eigenlijk nog
bij: „bij inwendig gebruik". Anders zou je ook niet
gratis alcohol meer mogen schenken.
De heer Kingma: Het is ook mij volkomen ondui
delijk, dat dit een artikel E 14 moet zijn, want hier staaf
toch duidelijk boven deze afdeling „Lijkbezorging".
De Voorzitter: Ik heb duidelijk gezegd, dat er een
nieuwe afdeling wordt ingelast, waarboven komt te
staan Reclamemateriaal" en dan art. E lj.
De heer Kingma: Dat is me dan ontgaan.
De Voorzitter: Dat is dan opgelost.
Mevr. Veder-Smit: Ik vraag me af, wat het crite
rium „volwassen" is. Zou dat niet door „meerderjarig"
vervangen moeten worden om een enigszins hanteer
baar criterium te hebben?
Overigens vraag ik me ook af, of er niet een „Was-
middelenbesluit" is, waarin de samenstelling van was
middelen wordt geregeld en waarbij is voorzien in een
regeling betreffende de al of niet aanwezigheid van
schadelijke stoffen.
De Voorzitter: Het volgende even los van de ma
terie zelf: Ik geloof wel, dat „volwassen" geen duide
lijk omschreven begrip is. Ik heb enkele keren gezegd,
dat men niet alles kan objectiveren, maar dat kan
hiermee natuurlijk wel en men zou bijv. kunnen spre
ken van „aan personen beneden 16 jaar". Dan weet
men tenminste, waar men aan toe is, want over het
begrip „volwassen" denkt men nogal verschillend in
de huidige samenleving. (Gelach)
Gaan de indieners van het voorstel met de door mij
genoemde redactiewijziging akkoord?
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
De Voorzitter: Noch het College noch de commis
sie heeft zich dit probleem gerealiseerd. De heer Lij
zen heeft een voorstel terzake ingediend en gemoti
veerd en ik heb n.a.v. een vraag van de heer Vellenga
in een eerder stadium al gezegd, dat ik in principe
geen bezwaar heb tegen invoeging van het voorge
stelde artikel. Ik heb er alle begrip voor, dat men dit
graag opgenomen wil zien. Ik zou het echter aan de
Raad willen overlaten, of hij dit al dan niet wil in
lassen.
De hear Boomgaardt: Ik wit frij posityf üt rekla-
meblêdden dat der yn de Twadde Keamer oer dizze
saek sprutsen is yn forban mei de forsprieding fan
reklamemateriael dat gefaerlik wêze koe, en ik mien,
dat men fan de kant fan it Regear tasein hat, dat hjir
hwat neijers oer komme soe. Miskien dat ien fan de
oare riedsleden der hwat mear fan wit en düdlik
meitsje kin, dat dizze saek wier yn bihanneling is.
Tsjin it ütstelde artikel haw ik gjin biswier.
De Voorzitter: Verlangt iemand stemming over het
voorstel-Lijzen c.s.?
De heer Van der Veen: Ik begrijp wel, wat de heer
Lijzen beweegt, maar men kan zich voorstellen, dat
in het algemeen voor het verspreiden van reclame
objecten een vergunning van B. en W. wordt verlangd
en dan kan men altijd nog zien, wat wel en wat niet
gevaarlijk is.
Ik vind het vrij moeilijk nu meteen op deze redactie
af te gaan en te zien, of die goed is.
De Voorzitter: Het kan zijn, dat een bepaald woord
beter veranderd kan worden en B. en W. zullen de
redactie graag nog even willen bekijken, voor we aan
stonds tot stemming overgaan. Daartoe zullen we dan
de vergadering even moeten schorsen. Het artikel is
wat ingewikkeld geformuleerd.
Gelet op de discussie kan ik me indenken, dat be
paalde raadsleden over een bepaald artikel een af
zonderlijke stemming verlangen. Ik zou de Raad daar
om willen vragen, over welke artikelen een afzonder
lijke stemming wordt verlangd.
De heer De Leeuw verlangt stemming over art. 11.
De Voorzitter: Daar zal over worden gestemd, na
dat de heer De Leeuw zijn voorstel om een art. 11a in
te voegen, zal hebben toegelicht.
De heer Kingma verlangt stemming over de artt.
G 17, C 23, C 2k, G 25, C 26 en C 51,.
De Voorzitter: Ik geef de heer De Leeuw thans
gelegenheid zijn voorstel in te dienen.
De heer De Leeuw: De heer Rijpma heeft bij de
eerste behandeling van de artt. 11 en 13 reeds ons
zicht op deze zaak uiteengezet. Onze opvatting is ge
baseerd op twee gedachten, n.l. enerzijds zo snel mo
gelijke afhandeling van verzoeken en anderzijds het
voorkomen van vertraging door de beroepsprocedure
bij de Raad en van de moeilijkheden, die daar voor
de verzoekers in de regel aan vast zitten, nog afgezien
van de onduidelijke situatie, die daardoor voor de
Raad ontstaat. In de nieuwe redactie van art. 11, die
wij thans zouden willen voorstellen, is uitgegaan van
het concept-artikel, zoals dat door de commissie ad
hoc is voorgesteld, met toevoeging van een nieuw lid,
waarin de mogelijkheid voor B. en W. is geopend vóór
beëindiging van de tweede verdaging een derde ter
mijn van verdaging voor te stellen aan de Raad. De
Raad kan aldus volledig geïnformeerd worden over de
zaak en zich een oordeel vormen, zonder dat een ver
zoekprocedure, m.b.t. de tijdslimiet althans, behoeft te
zijn gevolgd. We hebben in dit voorstel geen limiet
Ï-/Z
bepaald voor de derde verdaging, omdat wij van oor
deel zijn, dat die, als daartoe het verzoek bij de Raad
wordt ingediend, in open overleg tussen College en
Raad, afhankelijk van aard en karakter van het uit
stel, op dat moment zou kunnen worden bepaald. Bij
deze opzet van art. 11 komen uiteraard ook de ver
wijzing in het 2e lid van art. 13 en een aantal ver
nummeringen aan de orde.
Wij hechten er aan, nog op te merken, dat onzerzijds
geen enkel motief van persoonlijke aard jegens de
Voorzitter of het College een rol speelt bij onze voor
keur voor de door ons voorgestelde redactie. Wij voor
onszelf hebben de indruk, dat de inbouw van deze
teimijn en het automatisch komen bij de Raad de bur
ger direct al het gevoel geven, dat ondanks een door
welke mogelijke omstandigheden ontstane vertraging
ook zijn zaak toch direct aanhangig wordt gemaakt,
zonder dat hier een directe vertraging in de algehele
procedure behoeft te volgen.
Ik kan het voorstel in zijn geheel voorlezen en mis
schien mag ik met Uw goedvinden, mijnheer de Voor
zitter, een exemplaar van het voorstel aan die raads
leden, die daarover nog niet de beschikking hebben,
ronddelen.
Het voorstel is mede-ondertekend door de heren Hei-
dinga en Wiersma. Het luidt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 9 juni 1969; besluit: in het door Burgemees
ter en Wethouders aan de Raad ter vaststelling aange
boden ontwerp Algemene Politieverordening Leeuwar
den de volgende wijzigingen aan te brengen:
1. 1. In art. 11 wordt ingevoegd een nieuw 3e en
een nieuw 4e lid, luidende:
„3. Op voorstel van Burgemeester en Wethouders
kan de Raad de termijn, waarbinnen overeenkomstig
het 2e lid na verdaging een beslissing omtrent het ver
zoek moet worden genomen, verlengen. Van een zo
danige verlenging doen Burgemeester en Wethouders
de verzoeker schriftelijk mededeling.
4. De gevraagde vergunning of ontheffing wordt
geacht te zijn verleend, indien Burgemeester en Wet
houders
a. niet binnen de in het le lid gestelde termijn een
beslissing omtrent het verzoek hebben genomen en aan
de verzoeker geen bericht van verdaging hebben ge
zonden;
b. na verdaging ingevolge het 2e lid niet binnen de
krachtens die verdaging geldende termijn een beslis
sing omtrent het verzoek hebben genomen, tenzij de
Raad ingevolge het 3e lid die termijn heeft verlengd;
c. na verlenging van de termijn ingevolge het 3e lid
niet binnen de krachtens die verlenging geldende ter
mijn een beslissing omtrent het verzoek hebben ge
nomen.";
2. Het 3e lid van art. A 11 wordt het 5e lid;
II. 1. In art. A 13 vervalt het 2e lid;
2. De eerste zin van het 3e lid van art. A 13 komt
dan te luiden:
„Het beroepschrift wordt ingediend binnen een maand
na de dag, waarop de betrokkene kennis heeft kun
nen nemen van het besluit.";
3. Het 3e t.e.m. het 5e lid van art. A 13 worden
vernummerd tot 2e t.e.m. 4e lid.
De heer Van der Veen: Ik vraag mij allereerst even
af, of dit wel helemaal formeel in orde is, want in feite
is dit een heropening van de discussie en ik dacht,
dat dat eigenlijk niet zonder afzonderlijk raadsbesluit
zou kunnen. Afgezien daarvan, we zijn bezig met een
verordening, die, naar wij hopen, neem ik aan, vele
jaren dienst zal doen, en het is goed, dat die zo cor
rect mogelijk is. Ik heb dit voorstel gelezen en, voor
zover ik dat in de gauwigheid kan zien, sluit met m.i.
wel. Het komt dichter bij het voorstel dat de commissie
gedaan had, en dat vind ik persoonlijk een voordeel
van dit voorstel. Het is geen groot bezwaar, dacht ik,
voor het College. Als ik het goed heb, is het enige
verschil, dat, als na de verlengingen die het College
zelf kan uitspreken, nog geen beslissing genomen kan
worden, niet de rekwestrant zich tot de Raad moet
wenden, maar het College. Het enige wat ik mis in
art. A 11, je lid, sub 3, staat bij de zinsnede dat de
Raad kan verlengen, niet voor hoelang de Raad dat
kan doen. En het zal, dacht ik, niet de bedoeling zijn
van het voorstel, dat de Raad daar een buitenge
woon ruime termijn voor neemt, als niet direct blijkt,
dat dat nodig is. Als dat dus een beperkte termijn zou
zijn, dan zou zich het geval kunnen voordoen, dat het
College door welke omstandigheden dan ook nog niet
in staat is een beslissing te nemen en dan vraagt men
zich af, of het College dan ook nog een tweede keer
terug kan komen bij de Raad met de mededeling: Het
spijt ons wel, maar we hebben in die tussentijd geen
kans gezien een beslissing te nemen.
Dat zijn dus de twee vragen die ik heb aan degenen
die dit voorstellen.
De heer Lijzen: Ik kan na hetgeen ik de vorige keer
omtrent deze aangelegenheid heb gezgd, kort zijn. Met
de toevoeging van lid 3 zou ik best akkoord kunnen
gaan, n.l., dat de termijn op voorstel van B. en W.
door de Raad nog eens wordt verlengd.
Omtrent het overige, n.l. de automatische verlening
van een vergunning, dacht ik de vorige keer duide
lijk genoeg te zijn geweest. Een groot deel van mijn
fractie is hier per se tegen.
De Voorzitter: Ik geloof niet, dat ik hier heel lang
over behoef te spreken. Ik heb in het vorige debat zeer
uitvoerig namens het College ons standpunt verdedigd.
Wij hadden bezwaar tegen de toen geuite suggesties,
die, meende ik, bij monde van de heer Rijpma waren
gedaan. Nu is er een geformuleerd voorstel, maar ten
principale heb ik precies dezelfde bezwaren. Ik ge
loof, dat het geen juist beleid is automatisch vergun
ning of ontheffing te verlenen. Ik heb de vorige maal
al gezegd, dat dit zonder enige beperkende bepaling
op een bepaald moment een zodanige uitwerking kan
hebben, dat daar belangen van een grote groep an
deren door geschaad worden. En dat kan nooit de be
doeling zijn. Ik moet er daarbij met nadruk op wijzen,
dat in een heel groot aantal gevallen vergunningen
dan wel ontheffingen uitsluitend onder voorwaarden
worden verleend. Dat is vrij normaal. Het zijn soms
standaardvoorwaarden of -beperkingen, maar het ge
beurt heel zelden, dat iemand een vergunning of ont
heffing zonder enige beperking krijgt. En hier wordt
gesteld, dat, als de vergunning of ontheffing niet op
tijd wordt gegeven, deze zonder meer moet worden ver
leend. Dan kan het dus voorkomen, dat een groter be
lang wordt opgeofferd aan het belang van de desbe
treffende individuele persoon. Anderzijds hebben wij
alle begrip voor de bedoeling van de voorstellers en
wij doen ons uiterste best alle verzoeken tijdig af te
handelen. En als men de thans gekozen redactie ver
gelijkt met die, welke tot heden gold, kan toch waar
lijk niet van een onheuse situatie gesproken worden
in Leeuwarden. Ik geef toe, dat het misschien wel
eens is voorgekomen, dat het te lang heeft geduurd,
voordat op een verzoek om een vergunning of een
ontheffing een antwoord werd gegeven. Dat is bijna
niet te voorkomen in een zo groot apparaat, waarbij
soms vergunningen of ontheffingen worden gevraagd
in bijzonder gecompliceerde gevallen. Ik moet met na
druk stellen, dat het heel zelden gebeurt, dat er een
verzoek in het ongerede raakt. Maar voor dit laatste
zijn toch waarborgen ingebouwd, want in de nieuwe
verordening kan betrokkene, ook als hij niet tijdig
antwoord krijgt, bij de Raad komen. En dan decideert
de Raad zelf. Dat dus in tegenstelling tot de oude
situatie. De Raad laat deze zaken voorbereiden door
een commissie, onafhankelijk van B. en W. Hier is
dus ook, vergeleken bij de situatie die tot nu toe be
stond, een grotere zekerheid ingebouwd. Het is mijn
stellige overtuiging, dat het vanuit een oogpunt van
juist beleid op het gebied wat de wetgeving een minder
juiste gang van zaken is een artikel in te bouwen, dat
tot strekking heeft, dat, als niet tijdig een vergun
ning of ontheffing wordt verleend, men deze automa
tisch krijgt. Dit moet niet nodig zijn. En ook na de
toelichting van de heer De Leeuw en de op zichzelf
correcte formulering van het voorstel van hem c.s.
moet ik de Raad ernstig ontraden dit voorstel aan te
nemen. Dat is dus mijn reactie op dit voorstel.
De heer De Leeuw: Mijn laatste opmerking hield
de mededeling in, dat het allerminst onze bedoeling
was en ik heb een beetje de indruk, dat te dien
aanzien bij de Voorzitter wel van enige gevoeligheid