16 17 heeft men ook uit het betoog van de heer Reehoorn begrepen hebben wij behoefte dit muziekinstituut nauwkeurig onder de loep te nemen. Er is ons een aan tal facetten bekend, die ons niet al te zeer gerust stellen. Dit instituut moet in zijn totaliteit, in zijn func tionering, naar mijn gevoel goed bekeken worden. An ders nemen de tekorten hand over hand toe. Wij heb ben niet de vrijmoedigheid te zeggen: Laat de tarieven maar zoals ze zijn. We willen dus wèl een onderzoek, maar we willen ook, dat er over het voorstel van B. en W. en over het amendement, dat de heer Reehoorn ongetwijfeld zal indienen, gestemd wordt. Dat is dus de oorzaak, dat wij, hoewel de behoefte voelend aan een onderzoek, toch onze stem aan het voorstel-Van der Zwaard c.s. in deze vorm niet zullen geven. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de tweede koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aangezien er drie standpunten zijn in het College, zal het de Raad niet verwonderen, dat twee Wethou ders het woord zullen voeren, één namens de meerder heid van B. en W. en één namens de beide minderheden. De heer Ten Brug (weth.): Ik zou mij eerst willen beperken tot een aantal algemene opmerkingen, die de zaken van het instituut betreffen. Ik dacht, dat daar na het meerderheidsvoorstel aan de orde zou komen; ikzelf behoor met de heer Tickstra tot de minderheid, zij het, dat daar tussen in de „betere waar èn 10 pet" nog zit, maar dat is op zichzelf niet een principiële affaire. De heer Reehoorn zei, dat dit voorstel in zijn frac- tie(s) niet goed ontvangen is, mede om het feit, dat er in het College drie standpunten waren. Ik dacht, dat alle leden van het College dat ook hogelijk betreuren, maar ieder verwijt uiteraard de ander, dat hij niet zo denkt als hij zelf, want dan zou de zaak zijn op gelost. Het andere ongenoegen van de zijde van de heer Reehoom betreft het punt, waar het om gaat: de sterke stijging van de verwachte tekorten en de summiere inlichting. Dat laatste houdt uiteraard mede verband met de verschillen in inzicht van het College over de vraag: öf nu öf zullen we het nog bekijken? Ik dacht, dat we op dit moment niet op die verschillen moesten ingaan. De heer Reehoorn heeft gevraagd: Wat is dé oor zaak? Het klinkt wat vreemd, maar de oorzaak is eigenlijk de bloei van het instituut. Op zichzelf kun nen we ons daarover verheugen. Toen het als particu liere stichting naar de Gemeente overging, waren er 900 leerlingen en op dit moment zijn er 1250. Uit de berekeningen in de stukken heeft de Raad kunnen zien, dat het aantal lessen is toegenomen en per les moet er een bepaald bedrag op toegelegd worden. Dus be tekent toeneming van het aantal lessen een stijging van de tekorten. De heer Reehoorn heeft ook gevraagd naar de se lectie. In het algemeen melden de leerlingen zich aan voor het algemeen vormend muziekonderwijs en nadat zij dat onderwijs hebben gevolgd, wordt beoordeeld, in welke richting zij zouden kunnen gaan. Ook komt daarbij aan de orde de vraag maar dat doet zich niet zo vaak voor of het reden heeft om met mu ziekonderwijs door te gaan. Die vraag doet zich min der vaak voor dan de heer Reehoorn misschien zal denken. Ik heb het idee, dat het een gelukkig feit is, dat die zich niet zo vaak voordoet, want het zijn in derdaad in het algemeen blijkbaar de leerlingen, die dit onderwijs kunnen volgen. Daar gaat het om. Het gaat er niet om, dat de leerlingen muzikaal begaafd moe ten zijn, maar dat we de kinderen een stuk muzikale vorming mee kunnen geven. Dat is het doel van het instituut. Mocht een voortzetting van de lessen inder daad niet gewenst zijn en dat komt een heel enkele keer voor dan wordt geadviseerd niet verder te gaan, maar een kwartaal af te maken. En tot nu toe zijn die adviezen ook altijd opgevolgd. De heer Reehoorn acht in feite de motivering van het minderheidsstandpunt op vele punten wel aan vaardbaar, maar hij wijst er op, dat we, als we nu niets doen, de verhoging in 1970 niet te pakken heb ben. Het zou misschien kunnen zijn maar dat is een administratieve zaak dat we, als in 1971 de nieuwe tarieven zouden ingaan, voor 1970 nieuwe ta rieven in uitzicht stellen. Misschien mogen we dan op die grond wel eens een greep uit de reserve doen, maar dat is principieel bij deze zaak niet aan de orde. De heer Reehoorn heeft gevraagd om een brede oriëntatie over dit instituut. Ik geloof, dat dat juist is en ik kan mij dat indenken, want dat sluit aan bij de summiere opzet van deze raadsbrief. Ik meen, dat ook de heer Rijpma hierom gevraagd heeft en hij heeft gezegd, dat er vele dingen bij het instituut zijn, die niet deugen (ik weet niet, of ik hem letterlijk citeer). Ik wil niet zeggen, dat het allemaal koek en ei is, maar laten we één ding vaststellen: de financiële moei lijkheden, waarmee we nu geconfronteerd worden, zijn een gevolg van de bloei van het instituut. Dat er or ganisatorisch hier en daar nog wel wat verbeterd kan worden, wil ik niet ontkennen. Men heeft dat ook kun nen lezen in het verslag van de bespreking met de commissie van toezicht. Ook deze commissie vindt, dat er een nauwere samenwerking en een betere binding tussen het instituut en m.n. tussen de commissie en het Gemeentebestuur moet zijn. Ik geloof, dat er dan misschien nog wel enige mogelijkheden zijn, bijv. dat we eens nader bekijken, of het aantal individuele lessen verminderd zou kunnen worden. Het gaat er natuur lijk niet om, dat aantal op zichzelf te drukken, maar om de vraag, of er inderdaad lessen worden ge nomen, waarvan het individuele karakter strikt noodzakelijk zou zijn. Dat is een kwestie van orga nisatie enz. Ik geloof inderdaad, dat dit nadere onder zoek gewenst is en ik dacht, dat het gehele College, afgezien van de voorstellen, die op het ogenblik worden gedaan, toch wel op het standpunt stond zich hier na der over te oriënteren. De heer Van der Zwaard heeft zich m.n. aangesloten bij het minderheidsstandpunt. Ik kom op zijn betoog niet terug. Hij heeft voorgesteld dit punt van de agen da af te voeren en nader te doen bekijken, op welke wijze wij tot een billijke tarifering moeten komen. De heer Weide gaat akkoord met het meerderheids standpunt. Deze heeft eveneens gesproken over het ruim tegebrek en ook de heer Rijpma heeft gezegd, dat er een enorm grote wachtlijst was. Er is wel een wachtlijst, maar niet een zeer grote; die houdt wel verband met het ruimtegebrek, uiteraard niet met de tarieven, want waar het in het meerderheidsstandpunt om gaat zijn de verhoogde tarieven. Het zal nog moeten blijken, of die wachtlijst er na de tariefsverhoging nog wel zal zijn, of zich dan niet minder leerlingen zullen aan melden. De ervaringen elders hebben wel bewezen, dat dit het geval is. De heer Kingma heeft zich verzet tegen het meerder heidsvoorstel en mevr. Visser heeft nog gewezen op de h.i. niet geheel duidelijke uiteenzetting van de ver hoging van f 60,- tot f 120,voor de B-groep. Zij zegt daarvan, dat die f 60,— f 90,— moet zijn. Aan de hand van de bestaande verordening zou men dat in derdaad kunnen concluderen. Het gaat om de groep „minder dan zes", maar de huidige situatie (de wer kelijkheid, waar het om gaat) was, dat men voor deze groep met een wekelijks lesuur van 60 minuten op f 60,— kwam. Het tarief was f 90,of f 115,of f135,maar het werkelijke bedrag was f60,en dus de verhoging wat ook de werkelijke situatie zou zijn was van f60,naar f120,(Mevr. Visser van den BosMen hield zich dus niet aan het be paalde tarief, dat toen vaststond?) Dat hangt er van af, hoe groot de groepen zijn. Ik dacht, dat ik nu wel de zakelijke opmerkingen heb beantwoord en dat nu eerst het woord moest zijn aan de meerderheid van het College. De heer De Jong (weth.): Ik geloof, dat ik me het beste kan beperken tot het voorstel, dat de heer Ree hoorn heeft aangekondigd. Als ik de essentie van zijn betoog mag samenvatten, dan gaat het bij hem om een differentiatie in het tarief dat door de meerderheid is voorgesteld t.a.v. de individuele lessen. Dit hebben wij in het College uiteraard ook wel bekeken, maar wij zijn daar toch niet toe overgegaan. Het Leeuwarder Mu ziekinstituut heeft n.l. vroeger, in zijn oude vorm, ook het gedifferentieerd tarief gekend. Toen werden de les gelden geheven op grond van wat betrokkenen zelf aan inkomen opgaven. Maar het bleek wel, dat het on mogelijk was die opgaven te controleren, wat een eer ste vereiste zou zijn. Bovendien zijn die inkomsten ook nog niet alleszeggend. Iemand met een gezin van 8 kinderen kan bijv. f 14.000,inkomen hebben, net boven de weistandsgrens. Van deze kan men zeggen: Die kan wel meer betalen. Daar stel ik tegenover iemand met 1 kind, die f 13.000,inkomen heeft, en dan zou ik zeggen: de laatste kan eigenlijk meer be talen dan de eerste, maar volgens het systeem, dat de heer Reehoorn voorstaat, komt men tot fricties, die men eigenlijk moet zien te voorkomen. Een ander punt is dit: Als wij dit systeem zouden willen toepassen, zouden wij over de definitieve aanslagen van de inkom stenbelasting moeten beschikken, voor zover betrok kenen niet loonbelastingplichtig zijn. Die definitieve aanslagen zijn thans in 1969 voor de meeste men sen over 1967 nog niet opgelegd. Wij zouden dus te rade moeten gaan bij de definitieve aanslagen over 1966 en daarop zou men zich moeten baseren bij de bepaling van de tarieven voor het muziekinstituut an no 1969. In dat inkomstenbelastingcijfer zijn dus ook verwerkt de persoonlijke verplichtingen, de buitenge wone lasten, giften e.d., die uiteindelijk van invloed zijn op het inkomen. Bovendien is er een grote groep, die geen vast zuiver inkomen hebben, maar waarin van jaar tot jaar grote fluctuaties voorkomen. Daar moet men ook weer rekening mee houden. T.a.v. de loonbe- lastingpliehtigen zouden we met de moeilijkheid zitten, dat deze wel een loonbelastingpapiertje kunnen laten zien, maar vaak nog wel neven-inkomsten hebben, die niet onder de loonbelasting vallen. En ook kunnen zij inkomsten van vermogen hebben; die vallen ook niet onder de loonbelasting. M.a.w.: als men hiermee be gint, dan haalt men een groot aantal moeilijkheden naar zich toe. Wij hebben ons dan ook afgevraagd: Hoe kunnen we wèl de idee, als, naar blijkt, ook bij de heer Reehoorn leeft, verwerkelijken, zonder ons de ge schetste moeilijkheden op de hals te halen? Daarom hebben wij deze oplossing gekozen: Hebben wij te ma ken met gezinnen, waarvan meer dan één kind de lessen volgt, laten we dan een verhoogde korting toe passen. Dat komt vrij ver tegemoet aan de gedachte van de heer Reehoorn. Een tweede mogelijkheid zou zijn: de directie van het instituut te vragen, als deze de indruk heeft, dat bepaalde mensen van de onthef fingsmogelijkheid willen profiteren, deze bij ons te mel den. Een ontsnappingsclausule is ook in het bestaande reglement aanwezig. Ook zou een gezin, dat een rede lijk inkomen heeft, maar toch nog in bezwaarlijke om standigheden verkeert, een aanvraag om een bepaalde ontheffing bij het Gemeentebestuur kunnen indienen, dat dan kan bekijken, of er iets aan gedaan zou kun nen worden. Ook hiermee zouden we aan de gedachte van de heer Reehoorn tegemoetkomen. Die gedachte leeft dus wel bij B. en W., maar de vorm waarin hij deze wil realiseren, lijkt het College grote praktische bezwaren te hebben. De heer Reehoorn komt hier bij de begroting op terug om meer gedetailleerde gegevens te hebben. Dat ligt bij het College ook wel zo. Nu kan men op dit moment wel kritiek hebben, maar laten we duidelijk stellen, dat we een paar jaar geleden, bij het instellen van het Gemeentelijk Muziekinstituut, de zaak heel duidelijk en concreet onder handen hebben gehad. Toen zijn alle mogelijke gegevens op tafel geweest. We heb ben thans dus niet met een nieuwe situatie te maken. We komen echter nu, ten gevolge van de grote toe neming van het aantal leerlingen, voor grotere tekor ten te staan. En dat kunnen we ons, in de situatie waarin we nü verkeren, eigenlijk niet permitteren. De begroting 1969 heeft een tekort van f 620.000,een tekort, dat wij op een wat ongebruikelijke manier „ge dekt" hebben, n.l. door te stellen, dat wij aannemen, dat bepaalde incidentele uitgaven niet weer terugko men. We hebben hoop, dat we daar bij G.S. „een open oor" voor zullen vinden en dat dezen het zullen accep teren. We hebben althans de moed gehad dit naar voren te brengen. Dit heeft tot gevolg gehad, dat wij twee keer één keer in klein comité en één keer als volledig College bij G.S. geweest zijn. Wij hebben de indruk gekregen, dat men er daar wel zwaar aan tilt en tot nog toe is ook nog geen goedkeuring van de begroting afgekomen. Bepaalde zaken, waarvoor we toch wel graag geld beschikbaar zouden willen stellen ik denk aan het amateursport-subsidie, het IKOS- subsidie enz. liggen te wachten, omdat we nog niet weten, of de begroting wordt goedgekeurd. Ook zouden we het volume van de onrendabele investeringen graag wat versterken. Vandaar ook, dat we bij het vorige voorstel het dekkingspercentage door middel van de rioolbelasting van 60 op 70 pet. hebben gebracht. Jam mer, dat de Raad het voorstel niet in de door B. en W. gewenste vorm heeft aangenomen. Dat kan vertraging met zich meebrengen, maar dat heeft de Raad dus zelf gewild. En nu staan we hier weer voor een tekort van zo'n f 140.000,Als de Raad het vanavond, wetende, dat we er op dit moment geen dekking voor hebben, ook wetende, dat de begroting nog niet is goedgekeurd, niet aandurft het meerderheidsstandpunt van B. en W. te volgen, zullen we voor het cursusjaar 1969'70 geen tariefsverhoging kunnen toepassen. Dan zouden we dat pas voor het cursusjaar 1970'71 kunnen. En als we toch iets willen doen aan verhoging, laten we het dan nu doen. We zijn toch niet bang voor onze eigen ver antwoordelijkheid! We willen ons toch zo veilig moge lijk stellen. Er leven tal van verlangens, ook in de culturele sector ik denk aan Zalen Schaaf, de Har monie, de Beurs enz. ten aanzien waarvan we zware zorgen hebben om er de nodige dekking voor te vin den. Moeten we het onszelf nu zo moeilijk maken door een zo groot bedrag in het Muziekinstituut te investe ren? Wij hebben ons als meerderheid afgevraagd: Is het niet mogelijk tot een dusdanige optrekking van de tarieven te komen, dat we toch nog wel het gevoel hebben: dit is redelijk, aan alle kanten te verantwoor den? De hoofdzaak van de verhoging zit in de indivi duele tarieven, maar daar zit ook de meeste pijn, om dat de toeneming van het leerlingenaantal in die sec tor zo enorm groot is. Het aantal is 749 op een totaal van 1233. Er zouden eigenlijk maar twee oplossingen voor zijn: We moeten deze toeloop drastisch terugdringen, maar dan komen we in strijd met de grondgedachte van de heer Van der Zwaard, die zegt: Dat nooit. En ook de meerderheid van B. en W. heeft gemeend dat niet te moeten voorstellen, maar dan is er volgens haar een tweede oplossing: Toch het tarief verhogen en ook flink verhogen; dat is ook geen bezwaar, f360,is een flink bedrag, maar ik bekijk dat nu eens per uur les geld en dan vind ik, dat die 749 leerlingen 430 uren les hebben; het zijn grotendeels lessen van halve uren, enkele van 3/4 uren en maar een heel enkele van een uur, m.a.w. een groot gedeelte van deze leerlingen be taalt al een half uur. Voorts hebben we gesteld, dat het misschien moge lijk is van die individuele leerlingen in de toekomst meer clubjes te vormen. Als men clubjes van twee of drie leerlingen maakt, dan zal het tarief f 120,zijn in plaats van f 360,Er zitten mogelijkheden in, die maken, dat het zo erg niet is als het misschien wel lijkt. De zaak waar het om gaat is, dat we moeten zorgen, zoals we bij de begroting 1969 ook hebben aan gekondigd, voor minstens 50 pet. dekking van de di recte kosten. Als we dat zouden klaren, hebben we ook de ruimte in het beschikbare kader voor dingen, die ons na aan het hart liggen en waarvoor de Raad ook meer dan één keer de aandacht heeft ge vraagd. Ik denk aan het pleidooi van de heer Hogen- dijk voor de Schooladviesdienst, voor de Openbare Leeszaal en Bibliotheek. Als we nu onze middelen op snoepen, dan kunnen we straks aan dergelijke wensen, waarvoor ook al zo moeilijk middelen beschikbaar zijn te krijgen, niet voldoen. Ook de meerderheid van B. en W. zou het plezieri ger vinden de tarieven voor het Muziekinstituut niet te verhogen, maar als we de verhoging met beleid toe passen en voor de moeilijke gevallen de ontsnappings clausule zo soepel mogelijk hanteren, verwijzing naar het gemeentelijk studiefonds mogelijk maken, de indivi duele lessen, voor zover dat niet een bezwaar vormt voor de kwaliteit der lessen, overschakelen naar club jes en ook nog het half-uur-tarief toepassen, dan zul len we een heel eind opschieten in de richting van de dekking van 50 pet. Als we dat dit jaar bereiken, dan lopen we voor de goedkeuring van de begroting niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 10