20 21 JCTXimK "xr M v» v-» Het voorstel-Van der Zwaard c.s. wordt aangenomen met 14 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen mevr. Vis ser-van den Bos en de heren Boomgaardt, Heetla (weth.), Heidinga, De Jong (weth.), Miedema, Ree hoorn, Ir. Rijpma, Schönfeld, Visser, Weide en Wiersma. De Voorzitter: Het is 12 uur en ik moet dus wel aan de orde stellen de vraag, of we al dan niet door gaan met vergaderen. Ik vind het wel enorm verve lend, maar ik zou met klem willen vragen de punten van de agenda af te handelen. Ik voorzie geen „zware brokken". We staan voor de vakantie. Anders zou ik voorstellen morgen verder te gaan, maar men weet, dat morgen en overmorgen de hearing in Bilgaard- Lekkumerend is gepland, waar een paar wethouders bij moeten zijn en ongetwijfeld ook een aantal raads leden aanwezig wil zijn. Heeft doorgaan met de be raadslagingen na 12 uur bij uitzondering de instem ming van de Raad? Er blijken drie raadsleden tegen te zijn en zeer vele voor, zodat de beraadslagingen worden voortgezet. Punt 16 (bijlage no. 221). Mevr. Joustra-Bijker: Voor ons ligt het voorstel tot het verlenen van een krediet voor het ontwikkelen van „een experimentele speelleerklas" aan enkele scholen voor gewoon lager onderwijs. Wij en daarmee bedoel ik onze fractie zijn blij met dit voorstel. Ik kan dan ook wel zeggen, dat wij graag onze stem hieraan zullen geven. Wel vinden we het jammer, dat B. en W. hiermee niet wat eerder zijn gekomen. De speelleerklas kan een bijdrage zijn om de overgang van de kleuterschool naar de lagere school te vergemakkelijken. De speelleerklas moet een brug slaan tussen het kleuter- en het lager onderwijs, zoals dit nu in de huidige wetgeving is geregeld. Het is een tekortkoming in onze wetgeving, dat het kind midden in een belangrijke ontwikkelingsfase die van 5-7 jaar moet veranderen van schooltype. (Prof. Van Gelder noemt het kind in deze ontwikkelingsfase dan ook „de grote kleuter".) B. en W. schrijven in hun voorstel, dat de manier van werken in de speelleerklas betere mogelijkheden zal kunnen scheppen voor het niet of nog niet schoolrijpe kind, voor de middelmatige en zwakbegaafde leerling. Ik zou bij deze opsomming de meer begaafde leerling niet willen vergeten. Immers het onderwijs in de speelleerklas is individueler en dus meer op het kind als individu gericht. Voor elk type leerling zal het een betere begeleiding zijn van kleuter naar schoolkind. Graag zou ik nog enkele vragen willen stellen over de opzet van het geheel. Ten eerste: Welke leerkrachten nemen deel aan de begeleidingscursus? Ik dacht, dat het in de eerste plaats zou zijn de leerkracht, die het onderwijs zal geven aan deze speelleerklas, maar verder zullen het ook wel andere leerkrachten zijn, die aan deze klas onderwijs zouden kunnen geven, bijv. voor een volgend jaar of ingeval van vertrek of ziekte van een leer kracht. Verder zou ik het zeer wenselijk vinden, dat het hoofd der school de cursus bijwoont om zijn perso neel goed te kunnen coachen. Mijn tweede vraag is: Worden de ouders voorgelicht over de nieuwe manier van lesgeven? Er ontstaat een geheel nieuwe situatie. Ouders herinneren zich hun eigen schooltijd. Ze willen hun kind graag helpen of samen iets doen. Het kind komt bijv. met werk thuis, waarvan de ouders de bedoeling niet begrijpen. Hier kan dus geen wisselwerking plaats vinden, geen con tact, geen begrip van ouder en kind. Contact met de ouders is heel belangrijk, maar zeer zeker in deze nieu we situatie. Mijn derde vraag is: Waarom zijn juist deze scholen gekozen Deze drie scholen staan alle in hetzelfde deel van Leeuwarden. M.n. de Antillenschool en de Prin- sessenschool staan wel heel dicht bij elkaar, beide in 't Nijlan. Zou het niet beter geweest zijn, dat voor een van deze twee scholen een school uit een ander deel van de stad was genomen? Ik denk hier vooral aan een verdere uitbouw van dit experiment. Ik kan me voorstellen, dat, als dit experiment een aantal jaren draait, men ook op andere scholen hiermee wil begin nen en dat het dan goed zou zijn een school in de buurt te hebben, die al enige ervaring heeft met deze werkwijze. En tenslotte een vierde vraag: Hoe groot is het aan tal leerlingen per klas? Het is bekend, dat we in Ne derland nog met een groot klassegemiddelde worstelen en vooral bij deze methode zal het erg moeilijk zijn met grote klassen te moeten werken. Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou me willen aanslui ten bij de vraag van mevr. Joustra, waarom in dezelf de wijk twee scholen zijn gekozen. Ik had het bijzonder prettig gevonden, als een van de speelleerklassen ge vestigd zou worden in een volkrijke buurt, waar ze ook op haar plaats zou zijn geweest. En het moet me toch van het hart, dat dit de Regering is helaas nog niet tot verlaging van de leerlingenschaal kunnen ko men nu juist zo gemakkelijk bekostigd had kunnen worden uit het vele geld, dat we zouden besparen, als we niet zoveel zouden toeleggen op één enkel insti tuut waar slechts een kleine groep van profiteert. Klei nere klassen kunnen voor het leven van een mens van ontzaglijk veel belang zijn. Een kind, opgevoed met meer persoonlijke aandacht, kan later in het leven veel meer profijt hebben van het onderwijs. De heer Ten Brug (weth.)Mevr. Joustra vroeg, waarom het College hiermee niet eerder is begonnen. Ik dacht, dat er in de laatste begrotingszitting m.n. op aangedrongen is ook bij het openbaar onderwijs met speelleerklassen te beginnen. Wij zijn daar inderdaad voorzichtig mee; het is altijd oppassen, dat men niet maar zonder meer een modeverschijnsel volgt; men moet precies weten wat men doet. Vandaar ook, dat wij hier met een experiment beginnen. Wij voeren niet over het algemeen speelleerklassen in, maar wij willen juist bij deze drie scholen bekijken, wat de resultaten zijn en hoe we er verder mee kunnen. Waarom juist deze drie scholen en niet scholen, meer gelijkelijk over de gehele stad verspreid? We hebben twee scholen in dezelfde wijk en één school die door haar bijzondere opbouw en bevolking er een beetje uit loopt, gekozen, opdat we dan goed vergelijkingsmateriaal zullen kun nen hebben. Een tweede motief is, dat deze scholen met hun drieën gelegen zijn vlak bij de rijkskweek school, die dit gehele project zal begeleiden, vooral in deze experimentele sfeer. Dit betekent een groot gemak. Mevr. Joustra heeft gewezen op het tekort in de wetgeving. Ik ben helemaal geen onderwijsdeskundige, maar ik geloof inderdaad wel, dat Prof. Van Gelder gelijk heeft, gezien ook de resultaten, die bij het on derzoek van de Schooladviesdienst naar voren komen. Inderdaad moet aan het niveauverschil in de klassen, dat bijzonder groot kan zijn, meer aandacht worden besteed. Er is ook een groot niveauverschil tussen de ene school en de andere en dat pleit toch wel heel sterk voor een gedifferentieerde aanpak op school. Ik hoop, dat met deze speelleerklassen een stap in de goede richting is gezet en als blijkt, dat werkelijk resultaten zijn te boeken, zullen wij dit experiment voortzetten en dan zullen we bewust kiezende ook andere scholen in andere wijken hiervoor in aan merking moeten laten komen. Wij hebben inderdaad alleen gewezen op de minder goede en niet op de begaafde leerlingen. Nu geeft het klassikaal onderwijs ook voor de begaafde leerlingen specifieke problemen, maar dat valt uiteraard in het algemeen minder op dan bij de minder begaafde leer lingen. Evenwel, als het experiment inderdaad slaagt, zullen ook de begaafde leerlingen stellig van de speel leerklassen profiteren. Niet alleen de leerkrachten van de laatste klas van de betrokken kleuterscholen en de eerste klas van de betrokken l.o.-scholen, maar alle leerkrachten van de betrokken scholen hebben de scholing gevolgd, maar bovendien is gerekend op vaste vervangers voor de eerste klassen; ook zij hebben aan de cursus deelge nomen. Het is wel de bedoeling, dat de ouders over deze speelleerklassen worden voorgelicht, maar uiteraard kon dit niet eerder dan nadat de Raad besloten zal hebben dit experiment door te zetten. Dus die voor lichting zal alsnog geschieden. De grootte van de klassen is een apart probleem. De huidige situatie is nu eenmaal zo, dat wij met grote ■SE klassen te maken hebben. Nu zijn in de betrokken scholen de klassen toevallig niet abnormaal groot. Hoe wel het op zichzelf wel plezierig is, is het ons toch een beetje tegengevallen, dat de Prinsessenschool, waar, gezien de situatie van het vorig jaar, een grotere toe loop mocht worden verwacht, een eerste klas heeft van 34 leerlingen. Ook de Aebingaschool heeft een eerste klas van 34 leerlingen. De toeloop aan de Antillenschool was dusdanig, dat we daar twee klassen van 25 leer lingen kunnen vormen. Dit is dus een situatie die nog wel aanvaardbaar is, gezien de ongunstige situaties die wij kennen. Maar dat is nu eenmaal een gegeven en wij zullen ons moeten behelpen. Mevr. Visser heeft gezegd, dat wij, wat wij op het muziekinstituut hadden kunnen besparen, wel voor extra leerkrachten aan deze speelleerklassen hadden kunnen besteden, maar voor f 60.000,doe je uiter aard niet veel. We hebben ongeveer 60 scholen in de stad en ik denk niet, dat we het redden met een f 1000,per school per jaar. Bovendien, dit is een rijkszaak. Als het Rijk achterwege blijft, dan kunnen wij daar niets aan doen. Dan zal het op een ander niveau moeten worden bekeken. Er wordt al jaren ge roepen om verlaging van de leerlingenschaal; ik hoop, dat het er nog eens af kan. Misschien kan het binnen een week voor elkaar gespijkerd worden. Men kan ook binnen zeer korte tijd 225 miljoen vinden; mogelijk kan men nog eens op zo'n manier tot een oplossing komen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 222). De heer Heidinga: Ik vind dit nogal een grote uit gave. Staan deze lokalen op wielen? Dat heb ik op de tekening niet kunnen ontdekken. Er staat bij, dat het wagens zijn. Kunnen ze later naar een ander stads deel worden gereden Er wordt gesproken van een lokaal van 70 m2. Dat zal dan wel 6 x 14 m zijn, of 7 x 10 m. Over welke straten en bruggen kan zo iets nu vervoerd worden En is er maar één firma die dergelijke dingen maakt? Hebben we meer prijsop gaven? Ik zou zeggen, dat we dit voorstel maar moes ten aanhouden. Ik dacht, dat we prijsopgave van een drietal firma's moesten hebben. Dan kan de Raad deze zaak beter bekijken. Het is toch wel wat summier. We weten ook niet, waar deze „wagens" komen te staan. Wel, dat ze f 70.000,per stuk kosten, dus in totaal een uitgave van f 280.000,.Ik geloof niet, dat we hier zo maar in moeten meegaan. De heer Kingma: Het is ook ons opgevallen, dat deze lokalen ontzettend duur zijn en wij vinden het bij zonder jammer, dat, terwijl er in Den Haag zo'n zui nige Minister van Financiën is, de Regering als geheel toch zo royaal met geld smijt, voordat men tot de finitieve scholenbouw overgaat. Waarom komt men daar niet direct toe? Dat zou uiteindelijk veel voor deliger zijn. De heer Ten Brug (weth.)Het is inderdaad duur en het spijt mij bijzonder, dat we met dit voorstel móé ten komen. De nood is ons opgelegd. Wij hebben geen financieringsmiddelen kunnen krijgen voor de bouw van drie kleuterscholen die al lang „onderweg" zijn en waar van de plannen goedgekeurd zijn. We hebben tot het laatste moment gewacht en eigenlijk zijn we met dit voorstel wat aan de late kant, want het eerste rijdende lokaal kan komen in augustus. En in september en ok tober komen dan de volgende twee, als de Raad inder daad met dit voorstel akkoord gaat. De heer Heidinga heeft gevraagd: Kunnen deze scholen rijden? Hij had op de tekening geen wielen ge zien. De lokalen worden in elk geval rijdende op hun plaats gebracht. De tekening geeft dan misschien de situatie na aankomst aan. Het vervoer zal echter wel niet rijdende zijn. Deze lokalen kunnen dus worden ver plaatst. Ze zijn ook al uit de nood van de financierings middelen „geboren". De heer Heidinga vroeg verder: „Waarom juist deze firma?" Er is wel een aantal fir ma's meer, die rijdende lokaliteiten maken, maar deze firma heeft zich speciaal toegelegd op de aanpassing van deze lokalen aan het onderwijs en m.n. aan het kleuteronderwijs. Vandaar dat wij deze firma hebben gekozen. Meer dan 90 pet. van de rijdende scholen die in ons land staan, komen van deze firma. Gewone nood- bouw is nog duurder, want dergelijke lokalen kunnen niet verplaatst worden. We hebben eenmaal een nood- school op het Fonteinland verplaatst en dat heeft ons ongeveer nog eens een kleuterschool gekost. De ver plaatsing van de nu voorgestelde lokalen is iets gemak kelijker; ik ben echter niet deskundig genoeg om te weten, hoe men deze lokalen vervoert. Ik meen te weten, dat de afmetingen ongeveer 5 6 bij 12 m zijn. En als men elders deze lokalen kan verplaatsen, dan heb ik er voldoende vertrouwen in, dat het in Leeuwar den ook kan. Ik vind het verder nog een voordeel en dat staat, dacht ik, ook in de raadsbrief boven het bouwen van noodlokalen, dat we met deze lokalen ook elders in de gemeente een noodsituatie kunnen oplossen; m.n. zie ik wel zo'n noodsituatie aankomen in 't Aldlan. Ik voorzie, dat 't Aldlan minder snel zal vollopen dan het Bilgaard-Lekkumerend en dan zullen we in 't Aldlan waarschijnlijk een tijdelijke situatie krij gen, waarin het gewoon onmogelijk is, gezien het to tale aantal schoolgaande kinderen, daar een definitief gebouw te stichten. Bovendien zullen wij, ook als straks we hebben daar voortdurend contact met G.S. over de goedkeuring voor de drie kleuterscholen voor het Bilgaard los komt, in het Bilgaard te doen hebben met een situatie, dat wij een aantal jaren (het is vaak maar van korte duur) een aantal leerlingen meer in die wijk hebben dan gemiddeld in een normale situatie, dus de situatie waarop we de definitieve scholen zullen base ren. Dan kunnen we aan een aantal scholen, die inci denteel één of twee klassen meer moeten hebben, deze rijdende lokalen toevoegen. De heer Heidinga heeft gezegd: Laten we dit voor stel maar niet aannemen. Ik zou de Raad dat ernstig willen ontraden, want dat zou voor het Bilgaard zon der meer een ramp zijn. Deze wijk is al niet rijk aan voorzieningen en niet-aanneming van het voorstel be tekent, dat zo'n 80 kleuters in het komende schooljaar zullen moeten rondlopen en dat acht ik voor de be woners toch wel een onoverkomelijke situatie. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 18 en 18a (bijlagen nos. 215 en 232). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 225). De heer Yan der Zwaard: Aansluitend op datgene wat de heer Stigter in de raadsvergadering van 16 september 1968 heeft gezegd bij het voorstel tot aan koop van Zalen Schaaf, hebben wij tegen het thans voor ons liggende voorstel bedenkingen. Wonderwel vind ik in de nota „Creativiteitscentra", die onlangs bij de Stichting „Nationaal overleg voor gewestelijke cultuur" is verschenen, dezelfde gedachten ontwikkeld, die in de raadsvergadering van september door de heer Stigter naar voren zijn gebracht en, naar ik meen, aangevuld door de heer De Leeuw. Deze stich ting, een overlegorgaan voor de gezamenlijke provin ciale culturele raden, pleit in haar rapport voor inte grale creativiteitscentra, d.w.z. centra waar het aan bod van creativiteitsontwikkeling en kunstzinnige vor ming zo gevarieerd en efficiënt mogelijk is. Uitdruk kelijk is daarbij gesteld, dat, van welke aard het aan bod ook is of in welke vorm het wordt gedaan, er uit sluitend sprake mag zijn van een kwaliteitsaanbod. Deskundigheid van de leiding en de docenten van een creativiteitscentrum is vóór-ondersteld. Een creativiteitscentrum is een instituut, dat moge lijkheden biedt tot individueel of gezamenlijk creatief bezig zijn. Het ontplooit activiteiten en voert een eigen beleid, waarbij niet uitsluitend gedacht dient te wor den aan het organiseren van een aantal zo gevarieerd mogelijke cursussen en het verzamelen van de activi teiten van de N.V.N.-organisaties, maar tevens aan een open huis, waarin naast kunstzinnige activiteiten hobby-achtige bezigheden kunnen plaats vinden, waar naast cursussen het instuif-karakter tot zijn recht komt. Initiatieven en beheersvorm zouden aansluiting kunnen vinden bij art. 61 a van de gemeentewet.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 12