deze dienst. Daar was het College op dat moment niet
enthousiast over. Het College heeft dat voorstel van
de Raad ook niet willen overnemen. Nu blijkt dat bij
nader inzien dat kan natuurlijk altijd voorkomen in
het leven het College toch behoefte heeft gekregen
aan een doorlichting van de Gemeentelijke Sociale
Dienst. De argumenten voor het doorlichten van deze
dienst staan in de beknopte toelichting bij de begro
tingswijziging en ze zijn ook nog eens herhaald door
de Wethouder van Sociale Zaken. Daarbij bleek, dat
voor het gevoel van de betrokken Wethouder een on
derzoek en een mogelijke reorganisatie van de dienst,
afgestemd op een efficiënter uitvoering van alle moge
lijke maatregelen, nauw verband houden met de huis
vesting van deze dienst; dat is voor hem een kardinaal
punt. Daar hecht hij aan, dat heeft hij ook zeer open
hartig gezegd en hij heeft wel meegewerkt en in zo
verre heeft Weth. Tiekstra gelijk aan het tot stand
komen van dit voorstel. De Wethouder wil eerst een op
lossing voor de problemen betreffende de huisvesting
van de dienst. Nu meen ik te weten, dat U druk bezig
bent om juist aan dit punt meer aandacht te schenken.
Dat juichen wij toe. Dat zal te zijner tijd mogelijk wel
in de Raad komen. Enkele raadsleden hebben gezegd:
„We zouden het doorlichten van andere diensten urgen
ter vinden." Of dat zo is of niet kan ik op dit moment
niet beoordelen. U heeft op dit punt terecht de op
merking gemaakt: Laten we over die andere diensten
praten bij de begrotingsbehandeling. In deze situatie,
met een Wethouder, die passief heeft meegewerkt aan
dit voorstel, met een Wethouder, die een zeer duidelijk
bezwaar heeft, vind ik het niet verantwoord, dat wij
als Raad op dit moment een beslissing op dit voorstel
nemen. En ik zou U dus in die zin kunnen volgen, wat
Uw contra-argumentatie betreft. Ik zou dit willen
zeggen: Laten wij dit punt en de doorlichting van an
dere bedrijven en afdelingen eens grondig doorpraten
bij de behandeling van de begroting. Ik dacht, dat we
dan de zaken op een rijtje kunnen zetten; dat er dan
van onze kant en van Uw kant argumenten kunnen
worden aangevoerd, ook over de prioriteit van deze
doorlichting. We komen dan misschien tot een andere
keus. Op dit moment weten we wellicht ook meer
over de toekomstige huisvesting van deze Gemeente
lijke Sociale Dienst.
Mijn betoog kan leiden tot twee mogelijkheden: De
eerste is, dat we kunnen zeggen: „Neem dit voorstel
terug en bewaar het tot de begrotingsbehandeling."
De tweede mogelijkheid is, dat wij in ieder geval dit
voorstel aannemen, maar tot U zeggen: Wacht met de
uitvoering van dit voorstel tot na de begrotingsbehan
deling.
De heer Van der Veen: Ik vind de argumentatie van
de heer Vellenga niet helemaal overtuigend, ik heb net
al gezegd, dat ik mèt de Wethouder van Sociale Zaken
niet al te veel illusies heb; juist niet voor een onder
zoek bij deze dienst. Aan de andere kant is het zo, dat
ik niet zie, waarom het onderzoek zou moeten wachten
op het gereedkomen van een nieuwe huisvesting. Ik
heb het onderzoek liever nu, omdat dan tevens kan
worden nagegaan aan welke eisen een nieuwe huis
vesting zal moeten voldoen. Het punt, dat het College
behoefte heeft aan een onderzoek, weegt voor mij ech
ter veel zwaarder. Ik heb beslist niet de moed om te
zeggen: „We doen het niet." Het gaat werkelijk niet
om zo'n geweldig groot bedrag en ook al zou dit onder
zoek weinig opleveren, dan geloof ik, dat wij U nog
moeten zeggen: „Wenst U dat, dan krijgt U dat."
Mevr. Veder-Smit: Ik heb maar heel weinig toe te
voegen aan wat de heer Van der Veen gezegd heeft.
Misschien nog één argument.
Ik kan me voorstellen, dat juist over zoiets in het
College een beetje geschakeerd wordt gedacht en dat
juist degene, die niet deze materie behandelen, wel eens
duidelijker kunnen zien, dat aan zo'n onderzoek behoef
te bestaat dan degene, die misschien en ik hoop,
dat U me dat vergeeft een heel klein beetje be
drijfsblind zou kunnen zijn. Dus ik kan me, juist door
die geschakeerdheid, indenken, dat het goed is om het
onderzoek wel te doen.
De hear Boomgaardt: Hjir is dus oan 'e oarder, dat
der mooglik noch in fierdere ütwreiding oan de biset-
ting op dizze tsjinst komme moat. Ik wit net yn hoe
fier dat urgint is, of dat men op koarte termyn bi-
paelde maetregelen nimme moat. As it sa is, dat wy op
bitreklik koarte termyn foar bislissingen steane, dan
haw ik der gjin forlet fan, om dit noch in kear üt to
stellen en to wachtsjen op in wiidweidige diskusje. It
foarstimmen fan my is om twa redenen eigentlik wol
maklik. Yn it foarste plak leit it, tinkt my, yn 'e line
fan de gesprekken, dy't earder yn 'e Ried fierd binne.
En it twadde is, dat hjir inkeld mar sprake is fan in
foaründersyk. En dat foaründersyk sil dochs wol sa
wêze, dat men ta bipaelde konklüzjes komme kin. Ik
nim oan, dat it dan wer yn 'e Ried komt. Dan sil der
op 'e nij in kredyt frege wurde moatte. En dan siz ik:
Tsjin dit foaründersyk kinne wy net folie biswieren
hawwe. Men hoecht yn it foar net üt to sluten, dat
sa'n ündersyk ek bitrekking hat op de situaesje, sa 't
dy yn 'e takomst hwat bitreft it Onderkommen fan de
tsjinst tocht is. En dêrom soe ik wol sizze: Wy kinne
net oars as bilang hawwe by dit ündersyk.
De heer Schönfeld: Ik kan me volledig aansluiten
bij de motivering van de heer Vellenga. Het voorstel,
dat ik van plan was in te dienen, heeft m.i. toch geen
mogelijkheid van slagen.
Toch zou ik de suggestie willen doen om het voor
stel, zoals dit in de raadsbrief is vervat, in stemming
te brengen.
De Voorzitter: Ik zou nog graag een algemene op
merking willen maken.
Ik heb echt wel begrip voor de wijze waarop de heer
Vellenga dit probleem naar voren heeft gebracht. Het
zou logisch zijn om een dergelijk onderzoek m.n. bij
deze dienst te doen plaats hebben nadat een meer al
gemene discussie in Uw Raad had plaats gehad om
trent efficiency-onderzoeken bij bepaalde takken van
onze dienst; ik kan me dat heel goed indenken.
Wij hebben besloten tot dit vooronderzoek kennen
de de slechte huisvesting van deze dienst omdat de
directeur van de Gemeentelijke Sociale Dienst een uit
breiding van 13 a 15 man personeel vroeg. Wij heb
ben gemeend aan deze aanvraag niet te kunnen voldoen,
omdat de Wethouder ons niet kon vertellen of er bij
deze dienst efficiënt wordt gewerkt. Dit laatste heeft
de Wethouder zo pas nog verklaard. Gezien deze pun
ten zijn wij als College tot de conclusie gekomen,
dat er een voorlopig onderzoek moet komen. Van het
resultaat van dit onderzoek zal afhangen of er verdere
onderzoeken noodzakelijk zullen zijn. Als dit het geval
zal zijn, dan komen we opnieuw bij de Raad.
De heer Heetla (weth.)Ik heb gemeend, dat ik
van m'n hart geen moordkuil moest maken en dat ik
hier in de Raad moest zeggen, hoe ik over de zaak
denk. Ik geloof, dat de Raad er ook recht op heeft.
Ik ben blij met deze discussie, omdat is gebleken, dat
men dit onderzoek niet bij de Sociale Dienst doet, om
dat men van mening is, dat deze mensen hun plicht
niet doen. Het onderzoek zal zich speciaal op de or
ganisatie van de dienst moeten richten. Wat mij be
treft mag het onderzoek plaatsvinden, want ik heb
van het College de toezegging gekregen, dat niet met
de uitbreiding van personeel zal worden gewacht tot
het onderzoek helemaal is afgerond.
De heren Engels en Schönfeld wensen geacht te wor
den tegen te hebben gestemd.
Gemeentebegroting.
De heer Heidinga: Een vraag over punt 2: Bagge
ren van een gedeelte van de Potmarge. Op de plaats,
waar die verontdieping aanwezig is, is kortgeleden een
diepriool door de Potmarge gelegd. Is het de Wethou
der ook bekend, of die verontdieping daardoor zou kun
nen zijn ontstaan?
De heer Tiekstra (weth.): De verondieping is op
een andere plaats. Het betreffende transportriool is
gelegd over het terrein van de veiling ten oosten van
de loods, door de Potmarge. De verontdieping, die zich
hier voordoet, is in de omgeving van het oude haventje
tussen de veiling en de N.V. Steensma. Hier was het
11
riool oorspronkelijk wel geprojecteerd, vandaar het mo
gelijke misverstand. Juist vanwege de oude bedding
is het transportriool daar niet gelegd. De verontdieping
is dus geen gevolg van de aanleg van het transport
riool, maar van de aanwezigheid van bagger te plaatse.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van het feit, dat de
heren Engels en Schönfeld geacht wensen te wor
den tegen het onderdeel Efficiency-onderzoek Gem. So
ciale Dienst te hebben gestemd.
Punt 24 a.
De heer Van Balen Walter rapporteert namens de
Commissie, belast met het onderzoek der geloofsbrie
ven en bestaande uit: de heren Heidinga, Vellenga en
Ir. Van Balen Walter, dat de Commissie de geloofs
brieven van de heer P. van der Veen heeft onderzocht
en in orde bevonden. De Commissie adviseert de Raad
dan ook de heer P. van der Veen toe te laten als lid
van de Raad.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter: Alvorens over te gaan tot behande
ling van punt 25, wil ik aandacht besteden aan het feit,
dat U, mijnheer Van der Zwaard, vandaag voor het
laatst in ons midden is. Wij allen weten waarom U
weggaat; dat heeft in de krant gestaan: U hebt een
andere functie buiten onze gemeente aanvaard.
Ik zou willen beginnen, mijnheer Van der Zwaard, U
te feliciteren met deze benoeming. U ziet hier stellig
een promotie, anders had U de benoeming niet aan
vaard. U bent ruim 8 jaar in Leeuwarden woonachtig
geweest en van die 8 jaar hebt U 214 jaar deelgenomen
aan de werkzaamheden van onze Gemeenteraad. Op 24
april 1967 heb ik het genoegen gehad U te installeren
als lid van onze Raad. In deze Raad hebt U aandacht
gehad voor verschillende onderwerpen; daarbij bleek
wel, dat dit duidelijk aansloot bij een interesse, die U
daarvoor reeds had getoond zowel in het politieke als
in het kerkelijk leven. U hebt op verschillende fronten
het is geen uitdrukking die ik graag gebruik ge
werkt. In deze Raad heeft U m.n. belangstelling ge
toond voor de sociaal-culturele problematiek, voor de
jeugdproblemen en voor de problemen betreffende be
jaardenzorg. U was uit dien hoofde ook lid van ver
schillende raadscommissies. Vooral na het vertrek van
de heer Stigter zou U dat heeft U slechts in heel
beperkte mate kunnen doen, want de tijd daarvoor is
te kort geweest bijzondere aandacht aan de cul
turele sector besteden. U hebt nauwelijks een redelijke
aanloopperiode gehad. Ik moet U zeggen, dat wij nog
al hoge verwachtingen van U hadden m.n. op het ge
bied van cultuur. Wij hebben het als een verlies ge
voeld, dat de heer Stigter ons verliet, maar we hadden
wel fiducie in Uw komst. Het spijt me bijzonder, dat U
Leeuwarden moet verlaten, maar zo gaat het nu een
maal.
Mijnheer Van der Zwaard, hartelijk dank voor al
datgene wat U als raadslid in het belang van de ge
meente Leeuwarden heeft gedaan. Nogmaals, het spijt
ons, dat U uit onze kring weggaat, maar wij wensen,
dat het U, Uw gezin en Uw familie in de toekomst
goed mag gaan. (Applaus)
De heer Van der Zwaard: Ik dank U voor de vrien
delijke woorden. Ik heb en het is thans bijna negen
jaar met bijzonder genoegen in Leeuwarden geleefd
en gewerkt. Als er alternatieve mogelijkheden waren
geweest binnen deze gemeente, dan was ik hier ook
graag gebleven. Het spijt me dan ook oprecht, dat ik
de eerste moet zijn, die door U in deze Raad werd ge
ïnstalleerd en thans weer wordt uitgeluid. Voor de col
legialiteit, die ik heb mogen ondervinden, zeg ik U
allen hier in deze Raad dank. De menselijke ver
houdingen in de Raad zijn goed; laat dit zo blijven. Het
ga U allen goed en ik hoop, dat de contacten, die ik
heb gelegd, nog lang zullen mogen voortduren. (Ap
plaus)
Punt 25a (bijlage no. 317).
Aanbeveling:
Mevr. M. v. d. Ploeg-Posthumus, alhier.
Benoemd wordt de aanbevolene met alg. stemmen.
Punt 25b.
Benoemd wordt de heer P. van der Veen met 34
stemmen (de heer T. K. Hogendijk 1 stem).
Punt 25c (bijlage no. 310).
Benoemd worden: tot leden de heer J. Venema met
33 stemmen (de heren Mr. D. Lijzen en J. Wiersma
elk 1 stem), mevr. M. M. Th. Visser-van den Bos met
34 stemmen (de heer Ir. B. C. van Balen Walter 1
stem), de heer B. Kingma met 34 stemmen (de heer
L. Visser 1 stem) en de heren J. P. Reehoorn en R.
Tolsma, elk met algemene stemmen; tot plaatsvervan
gende leden de heren Mr. D. Lijzen met 34 stemmen
(de heer G. de Vries 1 stem), de heer Ir. B. C. van
Balen Walter met 34 stemmen (mevr. M. M. Th. Vis
ser-van den Bos 1 stem), de heer L. Visser met 33
stemmen (de heren W. S. P. P. de Leeuw en J. Wier
sma elk 1 stem), de heer R. Boomgaardt met 34 stem
men (de heer Ir. C. L. Rijpma 1 stem) en de heer A.
Kiestra met algemene stemmen.
De heren Faber en Van der Zwaard vormden het
stembureau.
De Voorzitter sluit, om 22.25 uur, de vergadering.