3
meente worden door de V.V.V. aan ons doorgegeven en
daaraan wordt dan alle aandacht geschonken. Bovendien
komt het herhaaldelijk voor, dat burgers suggesties bij
het Gemeentebestuur indienen. Gelet op de zeer uiteen
lopende onderwerpen, waarover suggesties worden ge
daan, lijkt het bijzonder moeilijk te komen tot een
vergelijking en dus tot een waardering d.m.v. prijzen.
Mijn antwoord op vraag 4 luidt als volgt: Tijdens
de vorige begrotingsbehandeling heb ik namens het
College medegedeeld, dat wij op dat moment niet de
noodzaak zagen bij een der diensten of secretarie-af
delingen door derden een efficiency-onderzoek te laten
instellen. Voorts heb ik toen gezegd, dat, mochten wij
te eniger tijd van mening zijn, dat er b.v. een bepaalde
reorganisatie zou moeten plaats hebben, wij de ver
zekering konden geven, dat wij niet zouden schromen
een dergelijk onderzoek te doen plaats hebben. In de
raadsvergadering van 13 oktober j.l. heb ik uitvoerig
uiteengezet, waarom wij voorstelden over te gaan tot
een onderzoek door het Bureau Bosboom en Hegener
bij de Gemeentelijke Sociale Dienst. Dit bureau stelt
thans ook een onderzoek in bij de Dienst voor de Ge
zondheidszorg i.v.m. de belangrijke wijziging en uit
breiding met het oog op de nieuwbouw. Ook heeft een
onderzoek plaats bij de Gemeentelijke Energiebedrij
ven, hetgeen trouwens ook reeds in Uw Raad aan de
orde is geweest. Op dit ogenblik kunnen wij niet zeg
gen, welke takken van dienst of afdelingen voor een
dergelijk onderzoek nog in aanmerking komen. Het is
echter niet zo, dat naar onze huidige indrukken alle
diensten en afdelingen binnen afzienbare tijd succes
sievelijk door een desbetreffend bureau doorgelicht zou
den moeten worden.
N.a.v. de vragen 5 en 6 deel ik mede, dat het Rijk
inmiddels heeft besloten tot definitieve sluiting van de
Leeuwarder strafgevangenis. Er zijn nog geen plannen
voor een toekomstige bestemming van dit gebouw. Het
lijkt ook niet bijster geschikt voor andere doeleinden,
tenzij belangrijke kosten zouden worden gemaakt. Daar
komt nog bij, dat het Huis van Bewaring nog wel in
gebruik is en een aantal voorzieningen gemeenschap
pelijk waren. Deze worden ook nu nog door het Huis
van Bewaring gebruikt. De Minister van Justitie heeft
mij tijdens zijn kort geleden aan Leeuwarden gebracht
bezoek medegedeeld, dat hij wel zou willen komen tot
de bouw van een nieuw Huis van Bewaring in of vlak
bij de stad. Daarover zullen wij binnenkort overleg
plegen. Het gehele huidige gebouwencomplex zou dan
vrij komen. Wij zullen nagaan of het door de Gemeente
voor een redelijk bedrag gekocht kan worden. Ik neem
aan, dat het wel mag worden afgebroken. Als we het
samen met het huidige Stadsziekenhuis konden af
breken, dan zou er in dat stadsdeel, vlak bij het cen
trum, flink ruünte komen. We zullen dan in de eerste
plaats moeten nagaan, welk deel we voor verkeers-
en parkeervoorzieningen nodig hebben. E.e.a. zal moe
ten worden bezien, wanneer binnen afzienbare tijd het
structuurplan voor de binnenstad weer in discussie
komt. Het is niet te verwachten, dat het Rijk een an
dere dienst naar Leeuwarden zal overbrengen ter com
pensatie van het verlies aan arbeidsplaatsen, ontstaan
door de sluiting van de strafgevangenis. Het Rijk is
tot dusverre niet zo royaal m.b.t. het verplaatsen van
rijksdiensten naar Leeuwarden. Het lijkt zelfs erg du
bieus of het Rijk de gedane toezegging tot het over
plaatsen van een werkplaats van Defensie naar Leeu
warden zal realiseren. Daarover heb ik nog slechts en
kele weken geleden een gesprek gehad met Minister
Den Toom. Deze heeft mij toegezegd, dat hij ernstig
zal doen nagaan of een administratief onderdeel van
zijn Departement i.p.v. een militaire werkplaats naar
Leeuwarden kan worden overgebracht. Met veel be
langstelling wachten wij nadere berichten van deze
Minister af. Ik kan niet aannemen, dat de Regering
een aan Leeuwarden gedane toezegging niet gestand
zou doen. Overigens hebben wij enige keren een be
spreking gevoerd met de heer De Wild, directeur van
het Bureau Verplaatsing Rijksdiensten van het Ministe
rie van Binnenlandse Zaken over meer mogelijkheden
tot overplaatsing van rijksdiensten naar Leeuwarden.
Deze kwestie is moeilijk, maar ik kan U verzekeren,
dat zij onze voortdurende aandacht heeft.
Nu kom ik aan vraag 7. Ook ik heb in de pers ge
lezen, dat de heer De Wilde een massaal pop-festival
zou willen organiseren op de Froskepölle. B. en W.
hebben hem laten weten dat voor dergelijke activitei
ten op de Froskepölle geen toestemming zal worden
verleend. Pogingen in die richting hoeven derhalve niet
te worden ondernomen. De Froskepölle is niet de ge-
eigende plaats voor dergelijke festiviteiten, nog afge
zien van de vraag of e.e.a. daar reëel mogelijk zou
zijn i.v.m. outillage en bereikbaarheid.
Op vraag 3 zou ik willen antwoordan, dat enige toe
zeggingen, van de zijde van het College gedaan tijdens
de hearings op 1 en 2 juli 1969 met de bewoners van de
nieuwe wijken Bilgaard en Lekkumerend, reeds zijn ge
realiseerd in de vorm van bepaalde voorstellen aan de
Raad. De uitvoering moet in bepaalde gevallen wach
ten tot het tijdstip, waarop de plannen nader in de
tails zijn uitgewerkt of de daarvoor benodigde finan
cieringsmiddelen worden verkregen. In die gevallen,
waarin betrokkenen tot dusverre nog niets hebben ver
nomen, mogen wij aannemen, dat ook daarover binnen
afzienbare tijd voorstellen bij de Raad zullen worden
ingediend dan wel, dat contact via betrokken organi
saties met hen zal worden opgenomen.
De heer Vellenga: Ik ben het met de Voorzitter
eens, dat een eventuele discussie over vraag 1 en het
antwoord daarop misschien het best zou kunnen wor
den uitgesteld tot de plenaire zitting. Misschien zou U
echter op één punt nog kunnen reageren. Aan de door
U gegeven opsomming van zaken, die voor de verbete
ring van het woon- en leefklimaat van grote betekenis
zijn, hebt U toegevoegd, dat e.e.a. grotendeels afhangt
van rijkssubsidies en van het beschikbaar komen van
financieringsmiddelen. Nu zijn er binnen de kring van
de gemeentebesturen nogal wat klachten over de schrie
le gemeentepolitiek van het huidige Kabinet. Acht U
zich vanuit Uw zienswijze op die dingen, een aantal
factoren tegen elkaar afwegend, in staat geregeld met
voorstellen bij de Raad te komen in de richting, zoals
U die voorstaat? Met een korte reactie zou ik genoe
gen willen nemen, omdat dit punt belangrijk genoeg is
om in de plenaire zitting te worden behandeld, hetzij
bij de algemene beschouwingen, hetzij bij de financiële
beschouwingen.
Ik neem genoegen met Uw beantwoording van
vraag 2.
Uit Uw antwoord op vraag 3 heb ik begrepen, dat
de door U bedoelde voorstellen, die ons hebben be
reikt, betrekking hadden o.m. op het aanleggen van
speelplaatsen in de bedoelde wijken. Misschien zou U
nog even kunnen zeggen, welke andere suggesties er
gedaan zijn, opdat wij enigszins kunnen weten, welke
voorstellen wij eventueel nog kunnen verwachten.
U hebt ons enige diensten genoemd, waarvan ons
bekend kon zijn, dat zij zouden worden doorgelicht.
Door Uw beantwoording hebt U, meen ik, wel laten
merken, dat U voorshands afwijzend staat tegenover
een doorlichting van de Dienst Sociale Werkvoorzie
ning, hoewel dit een van de eerste diensten was, die
bij de vorige begrotingsbehandeling, naar ik meen, door
de A.R.-fractie is genoemd.
Ik heb er begrip voor, wanneer U in antwoord op
vraag 5 en 6 stelt, dat deze hele zaak nog eens in een
groot plan moet worden bekeken, mogelijk samen met
de afbraak van het ziekenhuis. U staat dan voor de
noodzaak om, waar dan ook, een nieuw Huis van Be
waring te bouwen. In ieder geval zal dan op een be
paald moment de huidige strafgevangenis verdwijnen.
Misschien mag mij dat op dit moment verleiden tot
de vraag of het ook aanbeveling zou verdienen om,
wanneer die strafgevangenis is verdwenen, een moge
lijkheid te zoeken om middels een monumentje of mid
dels een steen de herinnering levend te houden aan
datgene, wat zich gedurende de oorlogsjaren in deze
gevangenis heeft afgespeeld. M.n. denk ik hierbij aan
de grote kraak van november 1944, die onlangs is her
dacht.
De hear Miedema: Dy earste fragen, dér kin ik
mei Jo biantwurding wol akkoart gean. In lytse op
merking soe ik wol graech meitsje wolle oangeande
fraech trije. Jo sizze: „Dizze foarsjenningen binne yn 'e
Ried west en dy wachtsje dus op finansierringsmoog-
likheden en mear kinne wy op it stuit net dwaen." En
dat as ik it goed wit dy foarsjenningen, dêr't de
hear Vellenga op doeld hat fan dy boarterstün en de
oanliz fan dy forskillende terreinen ik miende, dat
dy finansierd wurde koene yn 't ramt fan it bisluten
grounplan foar dizze ütwreidingsplannen. En dan sil
it miskien ik siz miskien, hwant men is nea wis
net al tofolle tiid mear hoege to freegjen. Mar mocht
dat dus langer duorje en mocht it dus tige lang komme
to duorjen en dêr hat it Kolleezje miskien op it
stuit wol in idé oer, hwant dêr wol ik graech op yn-
heakje de fraech dy't de hear Vellenga al dien hat:
Hwat foarstellen binne der mear west, hwant dat is
my ek net helder.
Dan freegje ik my óf: wy hawwe doe op ien en twa
juny gearkomsten hawn; wy hawwe tsjin dy lju sein:
Dat sille wy bisjen, dat komt klear en dan is it hiel
faek foar de boarger min to bigrypen, dat der neat
bart. It is foar üs faek al lêstich, mar ik nim oan, dat
it foar in hiele soad boargers noch slimmer is. En dan
freegje ik my öf: Kin men yn 't ramt fan in better
bigryp tusken boarger en oerheit en ek oer dat krantsje,
dat wy aensens noch krije, as wy fierder komme yn
dizze foarm, miskien ek foarljochting oan dit gebiet
jaen.
Fraech 5 en 6: It is altiid lêstich mei dit soart pun
ten, dat wy op dit punt gjin forfangende wurkgelegen-
heit hawwe en dat dat der wierskynlik ek net yn sit.
Jo stelle op in bipaeld momint: Nei alle wierskyn sille
wy ta öfbraek oergean kinne en nou is myn fraech:
Is dit earne yn in tiid to stellen, dat Jo sizze: „Dat
moat noch trije, en dat moat noch seis jier duorje." Ik
soe my dus foarstelle kinne, dat Jo sizze: „Dat moat
noch trije jier duorje;" dan soe ik dochs it Kolleezje
freegje wolle: Bitink Jim der mar oer, as wy dit ter
rein krije, hwat dogge wy dan? Op it momint, dat wy
dus de forgunning krije, dat wy net mear twa jier op
in plan hoege to wachtjen, mar dat wy it dan oan-
pakke kinne. It terrein leit der; de öfmjittingen binne
bikend en ik tocht, dat it sinfol wie, dat wy foaral in
plan ré hiene en de Ried him der oer ütsprekke kin.
Op dit momint dat dit realisearre wurde kin, dan
soene wy by wize fan sprekken moarn bigjinne
kinne.
De hear Boomgaardt: Punt 4, dat is dan oer it
trochljochtsjen fan 'e tsjinsten; ik haw der gjin forlet
fan om der op it momint hwat oer to sizzen, mar it
liket my in punt ta, om fêst to halden foar de plenaire
sitting, mar dat wol ik nou daliks mar efkes claime
om't dochs de eventuele' trochljochting fan de sosiale
wurkpleats noch yn diskusje komt yn 'e Ried. En it
oare punt, dat ik noch efkes oan 'e oarder stelle woe,
dat is punt 6, dêr't ek de hearen Vellenga en Miedema
al oer praten hawwe. Yn Jou biantwurding niis, hawwe
Jo sein: „It hüs fan biwaring, dat is noch yn gebrük."
Ik nim oan en dat past yn it forhael dat sil dan
aensens ek wol leech komme; it is bikend, dat dat mei
koarten al komt. As it hüs fan biwarring buten ge
brük komt, hat men dan hjir fan 'e kant fan it Ryk
net wer in oar gebou foar nedich? It docht wol bliken,
dat nou de finzenis al leech is, it Ryk dochs noch it
hüs fan biwarring hawwe moat.
Is der noch eat, dat der oer sein wurde kin hwat
foar üs fan bilang wêze koe, dan soe ik dat graech
hearre wolle.
De heer Schönfeld: Een gemeentelijke ideeënbus
lijkt mij juist bijzonder nuttig, te meer, omdat de ideeën
bus bij de Leeuwarder V.V.V. slechts een bepaalde tijd
van het jaar door de burgerij kan worden gebruikt.
Met het onderzoeken van de bruikbaarheid van de in
gediende ideeën zal veel tijd gemoeid zijn, terwijl mis
schien geen 10% van die ideeën bruikbaar zal zijn,
maar daar staan evenwel grote voordelen tegenover.
Het feit, dat diverse grote bedrijven intern een ideeën
bus hebben, spreekt al voor zichzelf. Ook de Gemeente
heeft voor haar personeel een ideeënbus. Door de in
voering van een gemeentelijke ideeënbus voor de ge
hele burgerij wordt de burger ook in de gelegenheid
gesteld zijn gedachten over algemene problemen naar
voren te brengen en krijgt hij tevens, zij het in geringe
mate, een bepaalde vorm van inspraak. Het feit, dat
er voor het beste idee een prijs zou kunnen worden uit
gereikt, werkt m.i. stimulerend. Bij particuliere bedrij
ven en diverse rijksinstanties levert dit ook geen moei
lijkheden op. Men zou ook b.v. een 1ste, 2de en 3de
prijs kunnen uitreiken of ieder bruikbaar idee naar
waarde belonen.
Aangaande vraag 5 zou ik mij graag willen aanslui
ten bij de woorden van de heer Boomgaardt.
De heer Heidinga: Bij de beantwoording van vraag
4 stelt U, dat er geen aanleiding bestaat tot doorlich
ting van andere gemeentelijke takken van dienst. Daar
ben ik het beslist niet mee eens. Het wordt hoe langer
hoe duidelijker, dat doorlichting bitter noodzakelijk is.
Daarom vind ik het bijzonder jammer, dat U, als Voor
zitter van de Raad, zo categorisch stelt, dat het niet
nodig is. Ik hoor b.v., dat de bezetting van de school
psychologische dienst op één man na is verdwenen. Ik
hoor, dat er hier en daar behoorlijke controverses be
staan tussen personeel van scholen en onze afd. Onder
wijs. Ik hoor nog veel meer, b.v. over de hortende en
vaak moeilijke gang van zaken bij ons gemeente-appa
raat. Daar zal wat aan moeten gebeuren. Anders krij
gen we in Leeuwarden een naam, die ons helemaal niet
past. Naar mijn mening zal hier hard en pittig moeten
worden ingegrepen.
M.b.t. de strafgevangenis ga ik ermee akkoord, dat
er plannen worden gemaakt, maar ik zou niet graag
willen, dat er a priori van wordt uitgegaan, dat hij zal
moeten worden afgebroken. Wanneer wij dat gebouw
op het ogenblik moesten bouwen, zou het zeker 10 mil
joen kosten. Het is m.i. dan ook noodzakelijk om in
ieder geval zeer zorgvuldig te overwegen, wat er van
deze gebouwen kan worden gemaakt.
Op vraag 6 hebt U geantwoord, dat het dubieus is
of het Rijk zijn toezegging wel gestand zal doen. Als
wij niet eens meer aan kunnen op een door het Rijk
gedane toezegging, noem ik dat ronduit schandalig! Ik
protesteer er met alle kracht tegen, dat zo iets in
Nederland kan voorkomen. Wanneer het Rijk een toe
zegging doet, dan zal het die ook gestand moeten doen.
Ik vind het prima, wat het Rijk in Limburg doet, maar
wanneer ik dat vergelijk met wat er aan het Noorden
ten koste wordt gelegd, dan noem ik dat laatste dood
gewoon een fooi.
De heer Weide: De woorden van de heer Heidinga
t.a.v. het doorlichten van een aantal gemeentelijke be
drijven en diensten zou ik gaarne willen ondersteunen.
Ik ben n.l. ook van mening, dat er nog wel wat effi
ciënter en directer kan worden gewerkt dan er op dit
moment bij de diverse bedrijven en diensten gebeurt.
Ook het idee van de heer Vellenga tot het oprichten
van een blijvend monument op de plaats van de straf
gevangenis zou ik gaarne willen ondersteunen.
Verder zou ik gaarne vernemen of de heer De Wilde
de Voorzitter ook persoonlijk heeft benaderd. Ik ben
het met de Voorzitter eens, dat de Froskepölle voor
dergelijke activiteiten niet de aangewezen plaats is. Wij
zullen de heer De Wilde echter toch de nodige mede
werking moeten verlenen om hem tot dit soort activi
teiten in Leeuwarden te brengen. Dit soort initiatief
nemers hebben wij m.i. hier nog te weinig.
De Voorzitter: De door de heer Vellenga bedoelde
klachten beperken zich niet alleen tot Leeuwarden.
Vooral in de grote gemeenten vormen de schaarse fi
nancieringsmiddelen een bijzonder nijpend probleem.
De burgemeester van een van de grootste gemeenten
in Nederland heeft nog onlangs gezegd, dat het er bijna
op lijkt, dat de gemeenten onbestuurbaar worden. In
derdaad kan men spreken van schriele politiek m.b.t.
de mate, waarin financieringsmiddelen voor belangrijke
objecten aan de gemeenten worden toegewezen. Op de
vraag van de heer Vellenga kan ik antwoorden, dat wij
onverdroten doorgaan met het uitwerken van voorstel
len. Hoe langzamer echter de geldstroom rolt en hoe
harder wij gaan werken, des te groter wordt de „gap",
des te groter wordt de stapel van plannen, die zijn uit
gewerkt, door ons zijn voorbereid en door Uw Raad
zijn aanvaard. Die stapel is niet onbelangrijk. Ik kan U
wel de verzekering geven, dat het College doorwerkt
aan allerlei voor de stad noodzakelijke plannen en zich
daarbij niet laat beïnvloeden door de mate, waarin fi
nancieringsmiddelen beschikbaar worden gesteld. Even-
bedoelde „gap" mag niet te groot worden, want dan
zou er een te grote stagnatie optreden in de ontwik
keling van onze stad.