/3 Verslag van de vergadering op woensdag 14 januari 1970 van de afdeling II van de gemeenteraad ter voorbereiding van de behandeling van de Ontwerp-begrotingen voor 1970. ERRATA. In het verslag van de vergadering van woensdag 14 januari 1970 van de afdeling II van de Gemeenteraad ter voor bereiding van de behandeling van de ontwerp - begrotingen voor 1970 dient te worden gelezen: in de eerste kolom van blz. 1 in de 10e en 11e regel van boven in plaats van ,,Mr. T. J. Kingma, Hoofdadmini strateur in Algemene Dienst": „P.P. de Jong, Secretaris"; in de eerste kolom van blz. 6 in de 21e regel van onderen in plaats van „een sportveld in het westen" „een sportveld in Lekkum". Aanwezig van deze afd.: de heren O. Heidinga, B. Kingma, A. Klomp, C. L. Rijpma, J. A. Schönfeld, J. Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, P. van der Veen, J. Venema en K. Weide. Aanwezige overige raadsleden: de dames Mr. E. Veder-Smit en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren J. F. Janssen, W. Miedema, K. Spoelstra, F. van der Wal en J. Wiersma. Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, Burgemeester. Voorts zijn aanwezig: de heren Mr. T. J. Kingma, Hoofdadministrateur in Algemene Dienst, Ir. T. F. Bos, Directeur Openbare Werken, A. Th. Bijkerk, Directeur Sport en Recreatie, G. Fuykschot, Hoofd afd. Bedrijven en Controle, J. Reinstra, Ambtenaar van de afd. Volks huisvesting en Openbare Werken, J. Tolsma, Directeur Bouw en Woningtoezicht, J. Wijngaarden, wnd. Hoofd van de afd. Volkshuisvesting en Openbare Werken, C. IJsbrandij, Hoofd af. Financiën en Belastingen, T. Zei- linga, Directeur Grondbedrijf. Te behandelen punten: Grondbedrijf. Dienst der Openbare Werken. Dienst voor Sport en Recreatie. ALGEMENE DIENST. Hoofdstuk V. Ruimtelijke Ordening. Hoofdstuk VI. Openbare Werken. Hoofdstukken VII en VIII. Sport. De Voorzitter: Ik open deze 2e afdelingsvergadering en spreek de hoop uit, dat wij, hoewel er meer punten dan gisteravond aan de orde zullen komen, er in zullen slagen de vragen en opmerkingen van deze afdeling vóór middernacht af te handelen. Afdeling II. Grondbedrijf. De heer Tiekstra (weth.)Het antwoord op de vra gen 1 en 2 aangaande het Grondbedrijf heb ik op papier gezet en laten vermenigvuldigen, omdat de onderhavige stof kennelijk nogal gecompliceerd wordt geacht. Vooraf zij opgemerkt, dat het Ministerie van Volks huisvesting en Ruimtelijke Ordening alleen directe be moeienis heeft met die grondprijzen, die door de ge meentebesturen in rekening worden gebracht bij de bouw van woningwetwoningen. Dit vloeit voort uit het feit, dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimte lijke Ordening van woningwetwoningen zowel de stich- tingskosten als de huurprijzen moet vaststellen c.q. goedkeuren. Wanneer woningwetwoningen zijn gelegen in een plan, waarin ook andere woningen en bijzondere gebouwen, zoals scholen, kerken, winkels, kantoren enz. zijn geprojecteerd, wordt voor het gehele gebied een grondkostencalculatie gemaakt. Bij de beoordeling van de vraag of de grondkosten van de woningwetwoningen voor de Minister acceptabel zijn, wordt natuurlijk ook de vraag betrokken of een redelijke toerekening van alle kosten aan de woningwetwoningen en aan de ove rige bebouwing heeft plaats gevonden. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dus geen bemoeienis met de prijs, die de Gemeente vraagt voor de terreinen, die niet voor woningwetbouw be stemd zijn. Deze prijs kan dus in beginsel voor een be paalde kavel hoger of lager zijn dan de daaraan in de calculatie toegerekende kosten. De besluiten van de Gemeenteraad tot verkoop van grond, bestemd voor woningwetbouw, zijn dan ook niet aan de goedkeuring van G.S. onderworpen. De besluiten tot verkoop of uitgifte in erfpacht van de overige gronden zijn wèl onderworpen aan de goedkeuring van G.S. Bij de be oordeling van de besluiten tot verkoop of uitgifte in erfpacht van gronden zal het College van G.S. erop moeten toezien, dat de besluiten zich verdragen met het financiële belang van de Gemeente. In dit verband wil ik ook nog wijzen op art. 7 van het Besiuit Ruimtelijke Ordening. Hierin is o.m. be paald, dat B. en W. bij de voorbereiding van de ont werpen voor bestemmingsplannen een onderzoek moe ten instellen naar de economische uitvoerbaarheid van de plannen, die in de naaste toekomst moeten worden gerealiseerd. Het onderzoek naar de economische uit voerbaarheid van een plan omvat o.m. het maken van een grondkostencalculatie. Deze grondkostencalculatie wordt mede aan G.S. overgelegd bij de inzending ter goedkeuring van het bestemmingsplan en deze cal culatie kan dus voor het College van G.S. mede wor den gehanteerd bij het beoordelen van raadsbesluiten tot verkoop of uitgifte in erfpacht van grond, die hun College worden voorgelegd. Ik wil gaarne met nadruk vaststellen, dat er geen dwingend voorschrift bestaat betreffende het doorberekenen in de grondprijzen van kosten (welke kosten dan ook), die de Gemeente moet maken om een bestemmingsplan tot uitvoering te bren gen. Een gemeente, die ruim in de middelen zit en geen begrotingstekorten heeft en bovendien geen fi nancieringsmoeilijkheden kent het is eigenlijk te op timistisch om te veronderstellen, dat er nog gemeen ten zijn, die ruim in de middelen zitten en geen finan cieringsmoeilijkheden kennen die gemeente zou er toe over kunnen gaan om bepaalde kosten, die gemaakt moeten worden om een bestemmingsplan tot uitvoering te brengen, niet in di uitgifteprijzen van de grond door te berekenen. Uiteraard moet dan de dekking en de financiering van de niet doorberekende kosten binnen het kader van een sluitende gemeentebegroting op an dere wijze zijn geregeld. De stijging van de grondprijzen in de vijftiger jaren is voor de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in 1961 aanleiding geweest een commissie, onder voorzitterschap van de Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht, in te stellen, die zich o.m. heeft bezig gehouden met het samenstellen van een overzicht van de factoren, die de prijsvorming van de bouwgrond bepalen. Bij haar onderzoek is de commissie tot de volgende kostprijsfactoren gekomen: 1. de kosten van verwerving van de ruwe grond, waaronder mede worden verstaan de koopsommen of onteigeningsvergoedingen voor opstallen, vergoedingen wegens bedrijfsschade, kosten van overdracht, de kos ten van het gemeentelijk apparaat, dat aan de verwer ving heeft meegewerkt, taxaties door derden enz. 2. de kosten van bouwrijp maken van de grond, waartoe kunnen worden gerekend: a. de kosten van voorbereiding en uitvoering van een plan in onderdelen; b. de kosten van demping van sloten en de kosten van egaliseren, ophogen en afgraven; c. de aanlegkosten van rioleringen; d. de stichtingskosten van een rioolwaterzuiverings installatie; e. de aanlegkosten van een bemalingsinrichting; f. de aanlegkosten van openbare straten, wegen en paden en van andere werken; g. de aanlegkosten van beplantingen en plantsoenen; h. de kosten van openbare kinderspeelplaatsen en speelweiden, zonder de kosten van inrichting; i. de aanlegkosten voor straatverlichting en brand- kranen; j. de aanlegkosten van werken buiten de wijk, voor zover die werken voor de wijk van nut zijn (is alge mene omslag). 3. de rente, beheers- en administratiekosten. Deze zelfde kostenfactoren zijn ook terug te vinden in het „bruine boekje", een uitgave van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in samenwerking met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde ning van 1968, bevattende maatstaven voor het beoordelen van het grondgebruik in bestemmingsplannen voor woongebieden en richtlijnen voor het opstellen van plan- en kostenge- gevens en het daaruit bepalen van grondprijzen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 1