Allo
XI
den gevolgd. Als het slechts gaat om kleine afwijkin
gen van het bestaande plan, waarom is dan toepassing
van art. 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of
art. 19 van de Wederopbouwwet niet een middel om
zo spoedig mogelijk met de bouw te starten? Als we
zo doorgaan, krijgen we straks met een verouderd en
verschimmeld plan te maken. De zo noodzakelijke va
riatie in het huidige woningbouwpakket in onze Ge
meente wordt hierdoor onnodig belemmerd.
T.a.v. vraag 8 zou ik mij kortheidshalve willen aan
sluiten bij wat de heer Heidinga daarover al heeft ge
zegd.
De hear Miedema: Yn 't foarste plak oer punt 5.
De Himrik.
De Wethalder stelt: dizze groun kinne wy net mei
de gewoane ünderhannelings-taksaesjepriis oankeapje
en wy moatte dus ünteigenje. Ik woe graech in düdlik
antwurd hawwe hwerom of dat bistimmingsplan sa-
lang op him wachtsje lit. It is üteinliks in bisünder for-
felende situaesje foar de minsken dy't dêr yn sitte;
it slimste is, dit binne dus net eigeners, mar dit binne
de pachters en de pachters koinnie dus aensen foar it
probleem to sitten, dat, as it in kear ünteigene wurdt
en de rjochtbank akseptearret de taksaesjes net dy't
wy ynleverje, dizze minsken dan trije jier mei in bi-
driuwswinst sitte dy't de helte is fan hwat se foar-
hinne hiene.
Dy minsken wurde dus de dupe, omdat de Gemeente
syn bistimmingsplannen net klear hat en dat fyn ik
in kwealike saek. En ik soe der dus de meast moog-
like faesje efter sette wolle as der noch eat oan to
dwaen is: Arbeidzje hjir dan oan, yn it foarste plak
om dy trije boeren, dy't dêr sitte, mar ek om't wy it
nedich hawwe foar it doel, dêr't wy it foar brüke
moatte.
Myn twadde opmerking de hear Heidinga hat der
ek oer gear west gyng oer punt 8, dat plan yn
Wurdum. Wy hawwe yndied oardeljier lyn mei de Wet
halder forskil fan miening hawn doe't hy sei: „Dat
rint wol los, dat komt wol." Ik haw him doe tajown,
dat der noch inkelde bungalows boud wurde koene, mar
dat der noch terreintsjes foar wenten foar minsken op
jierren wiene en dat der fierder gjin gewoane wenning-
wet- of vrije sektor-huzen boud wurde koene. Ik tocht,
dat dit ek ütkommen wie. En it is my dan op't stuit nei
de ütliz fan de Wethalder fan Iepenbiere Wurken net
düdlik hwer't dit op fêst sit. En dêr komt noch by,
dat de Wethalder seit: „Der moat in kommisje oer
oardielje en dan sil G.S. syn tastimming jaen." En dan
sjocht er it haed fan 'e tsjinst oan en dan seit er: „It
is leau ik al forstjürd."
Ik nim oan, dat it wier is. (De hear Tïekstra (weth.)
Ik bin it mei dizze opmerking net iens.) Trije fearns-
jier lyn hawwe wy it oannommen en hwat is der nei
dat forstjüren fan juster of earjuster en dy trije fearns-
jier as wy it oannommen hiene bard? Kin dat yn 't
koart ek memorearre wurde?
De heer Tiekstra (weth.): Naar mijn stellige over
tuiging kan men de grondprijzen in Leeuwarden niet
excessief hoog noemen. Alle gemeenten zitten met de
problematiek van de grondprijzen en dit is indertijd
voor de Minister aanleiding geweest om deze hele pro
blematiek in studie te laten nemen om te proberen een
weg te vinden, waarlangs men tot normering van de
grondprijzen zou kunnen komen. Deze poging is een
illusie gebleken. Daarvoor verschillen de omstandighe
den van gemeente tot gemeente te veel. Hierbij denk
ik b.v. aan de bodemgesteldheid, de vraag of er op
hogingswerkzaamheden moeten plaats vinden, de vraag,
op welke wijze de waterhuishouding moet worden ge
regeld enz. Als een gemeente b.v. is bevoorrecht met
een grote mate van natuurschoon, is de aanleg van
groenpartijen e.d. een vrij eenvoudige zaak. Wanneer
dergelijke gemeenten desondanks grondprijzen hebben,
welke vergelijkbaar zijn met die in Leeuwarden, dan
is het naar mijn mening niet juist om er vanuit te
gaan, dat deze gemeente de klok achteruit draait door
enkele factoren uit de grondprijscalculatie te lichten
om tot gunstiger grondprijzen te komen. Ik waarschuw
daar toch wel zeer nadrukkelijk tegen. De door mij
genoemde grondprijzen van Emmen en Drachten zijn
gemiddelde vierkante meterprijzen. Wanneer wij deze
prijzen zouden willen vergelijken met die in Goutum,
zouden we dus de gemiddelde vierkante meterprijs moe
ten weten van het hele plan Goutum. Die prijs is mij
op dit moment echter niet bekend. Uiteraard ben ik
bereid de Raad deze prijs op een ander moment mede
te delen.
In het verleden lieten wij de door ons te verwerven
activa door onze eigen mensen taxeren. We hebben
voor het taxeren welbewust door de rechtbank aan
vaarde deskundigen gekozen om sterker te staan bij
onteigeningsprocedures. Ik geloof, dat men, wanneer
men deze methodiek toepast, toch wel heel erg voor
zichtig moet zijn met boven een taxatie uit te gaan.
De heer Heidinga maakt, dacht ik, een heel grote fout
door te veronderstellen, dat de taxatierapporten van
de Rotterdamse Stichting vergelijkbaar zijn met de op
stelling, op basis waarvan wij het eens zijn geworden
met de door de heer Heidinga genoemde drie bedrijven.
Hij weet heel goed, dat in die op stelling de door de
betreffende commissie getaxeerde waarde van het on
roerende goed was opgenomen en dat daarbij allerlei
vergoedingen zijn opgeteld op grond van de regeling bij
onteigening. Die vergoedingen zijn op basis van de ont
eigeningsmethodiek door onze eigen deskundigen in on
derhandeling met de betreffende eigenaren berekend.
Wij zijn niet boven de door de commissie van deskun
digen getaxeerde prijs uitgegaan.
De eigenaren van de grond in het Westeinde zijn
voornemens een bestemmingsplan voor dat gebied te
realiseren. Zij zijn echter niet voornemens het rechts
geldige bestemmingsplan te realiseren. Dat betekent
onherroepelijk een nieuw plan. Het College heeft er
geen enkel bezwaar tegen om, indien mogelijk, even
tuele bouwaanvragen met toepassing van art. 20 te
honoreren. De eigenaren, die daar een bestemmings
plan willen realiseren, zullen echter zelf de inhoud van
dat plan moeten bepalen. Ik wil de heer Rijpma toe
geven, dat we dan misschien de kans lopen, dat het
overleg binnen de gemeentelijke organen enigszins moet
plaats vinden op basis van de inzichten van die eige
naren. Ik zie daarvoor echter bij de huidige situatie
geen andere oplossing. Een en ander kan uiteraard
wel tijd kosten, uiteraard afhankelijk van de vraag, hoe
sterk er van het rechtsgeldige bestemmingsplan wordt
afgeweken. Dat is uitsluitend de zaak van die eige
naren. Wanneer zij dat standpunt innemen, hoeft de
Gemeente echt niet te proberen de zaak op enigerlei
wijze te forceren.
Ik heb in 1967 in antwoord op een vraag van de
heer Miedema gezegd: „Wij kunnen wel bouwen." Dat
antwoord meende ik onder die omstandigheden terecht
te mogen geven. Bij de behandeling van het straten
plan is wel gebleken, dat er problemen waren. Ik heb
zelf met de kerkeraad en de dominee van Wirdum in
tensief overleg gepleegd over de vraag, welke boom
pjes konden blijven staan en welke er weg moesten.
Toen dit stratenplan uiteindelijk naar G.S. ging, had
ik de reële verwachting, dat het daar geen bezwaar
zou ontmoeten. G.S. bleken echter wel bezwaar te heb
ben. De op dit plan betrekking hebbende stukken zijn
enige weken geleden toegezonden aan de Commissie
Overleg ex art. 8 van de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning.
Ik geef toe, dat er m.b.t. het terrein voor de m.e.a.o.
wel een betere gang van zaken mogelijk was geweest.
Ik bemoei me echter niet intensief met terreinen voor
scholen. Dergelijke aangelegenheden horen primair
thuis in het overleg tussen de Wethouder van Onderwijs
en de schoolbesturen. Wanneer die het over een bepaald
terrein eens zijn geworden, moet ondergetekende maar
zien, hoe dat ergens in een bestemmingsplan past. Het
grote probleem is inderdaad, dat deze elementen, zoals
wij ze hadden gedacht, in een bestemmingsplan zou
den liggen, waarvan de grond niet het eigendom is van
de Gemeente.
De heer Heidinga is ook m.b.t. het terrein, bedoeld
in vraag 9, onjuist geïnformeerd. Het betreffende ga
ragebedrijf is al twee jaar in het bezit van een bouw
vergunning, die het niet heeft gebruikt en is nadien
met een ander bedrijf bij ons gekomen voor de stich
ting van een ander project. Daarvoor loopt nu sedert
enkele weken een procedure ex art. 20.
Ik begrijp de bezorgdheid van de heer Miedema over
de belangen van de pachters in de Hemrik heel wel.
Of de eigenaren van die boerderijen evenveel oog heb
ben voor de belangen van die pachters als de heer
Miedema, laat ik in het midden. Het is mij bekend,
dat een van de eigenaren wel tot overeenstemming is
te bewegen, mits de Gemeente ook tot overeenstem
ming zou kunnen komen met de laatste en vermoede
lijk hardnekkigste eigenaar. Op grond van gesprekken,
die ik kort geleden heb gehad, heb ik enige hoop, dat
dit wel zal gelukken. Zekerheid kan ik echter niet ge
ven. Wij kunnen wel de ontsluiting van de Hemrik tot
en met de brug bewerkstelligen en wij kunnen ook een
groot deel van de Hemrik ophogen, maar wij kunnen
pas een vuist maken, wanneer wij het bestemmings
plan beschikbaar hebben. Het is natuurlijk heel erg
gemakkelijk om te zeggen, dat dat bestemmingsplan
er hals over kop moet komen. Dat wordt t.a.v. hopen
bestemmingsplannen gezegd en in een aantal opzich
ten ook wel terecht. Men moet echter niet vergeten,
dat de procedure m.b.t. bestemmingsplannen, m.n. het
compleet maken van alle stukken, die bij bestemmings
plannen horen, een tijdrovende bezigheid is. Dit geldt
nog meer voor bestemmingsplannen voor gebieden,
grenzende aan een naburige gemeente. Daarmee moet
dan overleg worden gepleegd. Zo heb ik eind november
of begin december op informele basis overleg gepleegd
met het College van B. en W. van Tietjerksteradeel.
Hierbij zou ik het thans willen laten.
De heer Heidinga: Zouden wij het gedeelte van het
verslag, betrekking hebbende op de vragen 1 en 2, nog
vóór de plenaire raadszitting kunnen krijgen
De Voorzitter: Ik stel uitdrukkelijk voorop, dat het
hier om een zeer belangrijk, maar ook om een erg in
gewikkeld onderwerp gaat. Ik dacht, dat het belang
rijk was het gedeelte van het verslag, betrekking heb
bende op de vragen 1 en 2, afzonderlijk uit te werken
en dit punt dan eerst te behandelen in een commissie
van deskundigen. Binnen enkele weken behandelt de
Raad de problematiek van de raden en commissies en
U zult hebben gezien, dat wij hebben voorgesteld om
ook te komen tot een Commissie voor het Grondbedrijf.
Daarmee zouden wij wel enige spoed kunnen betrach
ten, aannemende dat er in principe volgende week over
eenstemming wordt bereikt in de Raad. Ondertussen
staat dit gedeelte van het verslag dan al zwart op wit
en ik dacht, dat het bijzonder zinvol zou zijn om dit
probleem dan heel snel in die Commissie voor het
Grondbedrijf aan de orde te stellen. Daarna vinden wij,
wanneer de betreffende Wethouder of de Commissie dat
wenselijk acht, altijd wel de gelegenheid om deze kwes
tie in de Raad aan de orde te stellen. Ik dacht, dat dat
een nuttiger gang van zaken was dan deze kwestie
aan de orde te stellen in de plenaire zitting. Dit voor
stel zou ik U willen doen.
De heer Heidinga: Ik vind het best. U moet niet
denken, dat ik deze zaak zo graag in de plenaire zit
ting wil bespreken. Ik vind het echter wel belangrijk,
dat in het openbaar wordt aangetoond, dat deze zaak
anders ligt.
De Voorzitter: Goed, maar dat kan altijd na be
handeling in die Commissie. Daar kan dan ook duide
lijk worden geformuleerd, wat er in het openbaar moet
worden behandeld.
De heer Rijpma: Ik neem aan, dat de kwestie van
de m.e.a.o. morgen bij de behandeling van het hoofd
stuk Onderwijs opnieuw aan de orde kan worden ge
steld.
De Voorzitter: De kwestie van de m.e.a.o. mag na
tuurlijk bij het hoofdstuk Onderwijs aan de orde wor
den gesteld.
De heer Schönfeld: In de plenaire zitting zou ik
nog graag weer willen spreken over vraag 7, omdat
ik niet goed begrijp, dat bij het College niet bekend
is, in welke mate het bestemmingsplan „Westeinde"
zal moeten worden gewijzigd.
De heer Tiekstra (weth.): Wij kennen de inzichten
van deze eigenaars niet. Wij weten alleen, dat zij dui
delijk afwijken van hetgeen er in het rechtsgeldige
bestemmingsplan staat. Dit geldt m.n. voor de in-
zichten van en bepaalde eigenaar. (De heer Schönfeld:
En die afwijking is dermate groot, dat er een geheel
nieuw bestemmingsplan moet komen?) Die afwijking
zou dermate grote gevolgen kunnen hebben, dat er
een nieuw bestemmingsplan moet komen.
De Voorzitter: En dit zit in de molen. Ik neem aan,
dat U het nu niet meer nodig vindt deze kwestie aan
de orde te stellen in de plenaire zitting, en open thans
de gelegenheid voor het stellen van andere vragen
over het Grondbedrijf.
Mevr. Visser-van den Ros: Graag zou ik vernemen,
hoe het thans staat met de toewijzing van grond voor
de bouw van een dagverblijf voor gehandicapte kinde
ren, waarover door de initiatiefnemers al heel lang met
het Grondbedrijf overleg wordt gepleegd.
De heer Wiersma: Er is aan een tweetal schoolbe
sturen grond toegewezen in het oosten van de stad,
ergens aan het eind van de Kanaalweg. Graag zou ik
vernemen, wanneer die grond bouwrijp is.
De heer Tjerkstra: Het Grondbedrijf heeft de afge
lopen zomer in Lekkum grond gestort op een perceel,
gelegen achter pas gereed gekomen woningen dit
tot verontwaardiging van de bewoners. In de eerste
plaats wordt hun daardoor het uitzicht voor een zeer
lange tijd ontnomen en in de tweede plaats is hier een
gelegenheid ontstaan, waar de kinderen zich ontzag
lijk vuil kunnen maken. Dit alles is gebeurd zonder
overleg met de dorpsgemeenschap. Ik heb hierover de
directeur van het Grondbedrijf opgebeld en die heeft
gezegd, dat deze specie zou worden geëgaliseerd, zo
dra zij zover was opgedroogd, dat zij zich daartoe leen
de. Inmiddels zijn er twee pogingen gedaan, maar die
zijn niet geslaagd. De laatste keer heeft men misschien
ook niet voldoende zijn best gedaan. Dat weet ik niet,
maar het is een feit, dat die grond daar altijd nog zo
ligt. Ik zou de Wethouder met klem willen vragen dit
terrein vóór de komende zomer te laten egaliseren, zo
dat het weer een ordentelijk aanzien heeft en de be
woners er minder last en ergernis van hebben.
De heer Tiekstra (weth.)Er wordt thans met het
bestuur van de door Mevr. Visser bedoelde stichting
overleg gepleegd over een terreintje aan de Larixstraat
en de Plataanstraat bij de Plataanschool dit, omdat
wel is gebleken, dat een terrein in een nieuw bestem
mingsplan voor deze stichting wel wat prijzig is.
Op de vraag van de heer Wiersma kan ik antwoor
den, dat ik kort geleden met een deputatie van deze
schoolbesturen over de betreffende terreinen heb ge
sproken, maar dat ik achteraf tot de conclusie ben ge
komen, dat een van deze besturen al sedert april of
mei 1969 over een aanbieding van deze terreinen be
schikte, zonder dat het andere bestuur dat wist. De
ontsluiting van dit gebied kan vrij snel worden gere
geld.
T.a.v. de berg in Lekkum zou ik willen opmerken,
dat er een tijd is geweest (en misschien is dat nog wel
zo), dat het verschrikkelijk moeilijk was om in Leeu
warden grond kwijt te raken. We zijn zelfs zo ver ge
gaan, dat we op een bepaald moment maar grond heb
ben gedeponeerd in het gebied van De Kleine Wielen,
omdat daarvoor in Leeuwarden geen plek was te vin
den. Ik geef toe, dat het voor de door de heer Tjerkstra
bedoelde bewoners wel beroerd was plotseling deze berg
achter hun woningen te krijgen. Bij deze doe ik dan
ook de toezegging, dat ik de directeur van het Grond
bedrijf zeer nadrukkelijk zal verzoeken om aan deze
zaak zeer ernstige aandacht te schenken nu de
vorst uit de grond gaat zo mogelijk nog deze week.
De hear Tjerkstra: It forsyk om oan de for-
hurding fan it Mearsterpaed yn Lekkum noch
ris omtinken to jaen. Dit is in heal forhurde
wei fan Snakkerbuorren nei Lekkum. En dat
forsyk is hjirom: it is in prachtige gelegenheit
foar de skoalbern om mei bitreklike feiligens mei
mijen fan de greate dyk fan Snakkerbuorren nei
de greate en beukerskoalle hinne en werom to kinnen.
It tsjinnet fierder noch foar inkelde oanwenjenden, mar
foaral ek de feilichheit fan de bern is hjirby yn 't ge
ding. Dy dyk leit der as sadanich sa min by, dat ik der
hjirby foar pleitsje wol, om as it mooglik is yn it