v
20S2-
Volgno. 516.
De heer Ten Brug (weth.)M.b.t. de Oldehove kan
ik de Raad mededelen, dat zowel door de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg als door de Gemeente er
alle aandacht aan wordt besteed om zo spoedig mo
gelijk tot restauratie van de toren te kunnen geraken.
Omdat we in juni 1969 geen enkele mogelijkheid tot
restauratie zagen, hebben we met deze Rijksdienst af
gesproken deze kwestie in het voorjaar van 1970 weer
te bespreken. Hopelijk zal dan uitsluitsel kunnen wor
den gegeven over een mogelijk tijdstip van aanvang
van de restauratie. Het grote probleem is op het ogen
blik, dat er veel aanvragen voor restauraties zijn, ter
wijl de beschikbare gelden slechts gering zijn. Een
punt van bespreking met deze Rijksdienst zal zijn de
overweging de Oldehove in het najaar 1970 in de stei
gers te zetten als een eerste begin van de restauratie.
Een dergelijke maatregel zal degenen, die bij de toren
langs lopen, beter beschermen dan het thans daar ge
plaatste hek. Bovendien zal dan pas goed kunnen wor
den geconstateerd, in hoeverre de toren in verval is
en wat er allemaal zal moeten gebeuren. Tot nu toe
hebben we alles slechts met een verrekijker van de
grond af kunnen bekijken en dat is uiteraard niet vol
doende. Dan zouden we ook kunnen bezien of dit werk
in fasen kan worden uitgevoerd en, zo ja, in welke dat
dan moet geschieden.
Ik waag het te betwijfelen of op dit moment de
restauratie van de toren zou kunnen worden bespoe
digd door een actie van de burgerij. De reacties op
de actie voor het behoud van de Bonifatiustoren zijn
in dat opzicht nu niet zo bemoedigend.
Vraag 4 zou ik willen beantwoorden door erop te
wijzen, dat er in de betreffende commissie zeker reke
ning wordt gehouden met de andere problemen, die een
rol spelen bij de hele aanpak van de monumentenzorg,
speciaal t.a.v. de binnenstad. Zoals uit het voorlopig
rapport van de commissie ook wel is gebleken, is de
commissie nuchter genoeg om te beseffen, dat niet
alles, wat op de monumentenlijst staat, kan worden
gerestaureerd. We zullen een gerichte keuze moeten
doen en daarbij ook rekening moeten houden met de
gedachten, die op dit moment al bij de ontwerpers van
het binnenstadsplan leven. Er zijn dan ook reeds ver
schillende besprekingen geweest tussen de Dienst voor
Openbare Werken en de hier bedoelde commissie, ter
wijl ook contact is gelegd tussen deze commissie en
de Schoonheidscommissie om met alle facetten, die
hierbij een rol spelen, rekening te kunnen houden.
Natuurlijk besteden wij wel aandacht aan de aan
koop van beschermde monumenten, maar ook hier
spelen de financiën weer een rol. Van geval tot geval
wordt nagegaan, welke mogelijkheden voor bepaalde
restauraties er zouden zijn en hoe zo'n monument, wan
neer de Gemeente het zou aankopen, exploitabel zou
zijn. Dat is lang niet altijd even gemakkelijk. Gelukkig
gaan ook wel particulieren tot restauratie over, wat
we natuurlijk trachten te stimuleren. Het laatst ge
reed gekomen restauratie-object in de particuliere sfeer
is het hoekpand Eewal-Grote Hoogstraat. We zijn over
deze restauratie des te meer verheugd, omdat juist
hoekpanden na restauratie het algemeen aanzien van
de stad ten zeerste verlevendigen en verbeteren.
De heer Rijpstra: Na de mededelingen van de Wet
houder m.b.t. de restauratie van de Oldehove vraag ik
mij af, waartoe al die besprekingen met de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg dienen, wanneer men nog niet
eens precies weet, wat er aan die toren moet gebeuren.
Mevr. Veder-Smit: Ik zie, dat deze begrotingspost
voor 1970 lager is geraamd. Betekent dat, dat de thans
in uitvoering zijnde restauratiewerkzaamheden worden
afgemaakt, maar dat er in 1970 geen nieuwe restau
ratieobjecten te verwachten zijn?
De heer Heidinga: Ik ben zo nu en dan niet erg
verguld met de gang van zaken t.a.v. de restauratie
van bepaalde monumenten. Ik heb daarover ook al
eens gesproken in de Commissie voor Openbare Wer
ken. Ik wil die monumenten nu niet allemaal de revue
laten passeren, maar één monument toch wel, n.l. de
toren in de inwendige hoek van de Papingastins en
het Princessehof. Men heeft daar op een onzalig mo
ment een muur voor gezet, waarvan iedereen, die daar
langs loopt, wel kan zien, dat hij er niet hoort. Die
achtkantige toren van schoon metselwerk was oor
spronkelijk vanaf de voet zichtbaar. Voor de ingang
van deze toren langs heeft men een muurtje met op
de eerste verdieping een plat dakje gebouwd om vanuit
het Princessehof in de Papingastins te kunnen komen.
Dat is een vreselijk gezicht. Men wil nu diezelfde door
gang houden, maar die doorgang hoort daar niet. Wan
neer we nu miljoenen tegen zo'n object aangooien,
waartegen ik op zichzelf geen bezwaar heb, dan moet
dit object naar mijn mening worden gerestaureerd
zoals het hoort.
De Wethouder heeft gezegd, dat lang niet alle mo
numenten in de stad zullen kunnen worden gerestau
reerd, omdat er eenvoudig geen geld voor is. Bij de
vaststelling van de monumentenlijst heb ik precies het
zelfde gezegd en ik heb erop gewezen, dat wij niet
alle monumenten op deze lijst kunnen zetten, dat we
een selectie zullen moeten toepassen en dat we zullen
moeten behouden, wat werkelijk moet worden behou
den. Toen was men het niet met mij eens, maar nu
plotseling wel. Het is toch niet reëel om 1000 panden
op de monumentenlijst te zetten, terwijl we weten, dat
we er maar 100 kunnen restaureren. Daardoor leggen
we op de eigenaren een last, die we niet op hen mo
gen leggen. Dat vind ik niet reëel en ook niet verant
woord. Daarom moeten we de monumentenlijst her
zien en op die lijst alleen de panden handhaven, die
we per se willen behouden. Dan kunnen de betrokken
eigenaars met de afgevoerde panden doen, wat zij wil
len. Er heeft in de krant gestaan, dat Luilekkerland
slecht is gerestaureerd, dat de muren vocht optrekken,
dat de verwarming niet in orde is, enz. Wat zegt de
Wethouder daarvan?
De heer Ten Brug (weth.)Tot en met 1969 hebben
we elk jaar f 35.000,in het restauratiefonds gestort.
We zijn daar nu mee gestopt en ramen deze restau
raties nu bij afzonderlijk krediet. I.v.m. de verfijnings
regeling in de uitkeringen van het Rijk aan de ge
meenten is dit een voordeliger manier van financieren.
De kwestie van de muur bij de Papingastins is min
der eenvoudig dan de heer Heidinga nu stelt. Er is de
laatste jaren n.l. een kentering gekomen in de opvat
tingen van degenen, die met restauraties belast zijn.
Tot een aantal jaren geleden ging men ervan uit, dat
bouwwerken bij restauratie in hun oorspronkelijke staat
moesten worden teruggebracht. Een sprekend voor
beeld daarvan is wel de Kruiskerk in Bergum. Daar
heeft men zelfs zijbeuken, die reeds eeuwen geleden
waren verwijderd (vandaar de naam „Kruiskerk"),
weer aangebracht. Thans stelt men zich echter op het
standpunt, dat men bij restauratie de bouwgeschiedenis
ook niet helemaal moet wegcijferen. Men moet ook
kunnen zien, wat er in de loop der jaren is gebeurd.
Uiteraard kan men, wat er in de loop der jaren is ge
beurd, verschillend beoordelen. De restauratie van de
Papingastins kost ons echt geen miljoenen, aange
zien we hiervoor een behoorlijke subsidie hebben ge
kregen van het Rijk. Ik zou erop willen wijzen, dat
het bij de Papingastins niet gaat om de later aange
brachte verbinding met het Princessehof, maar om de
ingangsdeur, die later is aangebracht. Er is boven die
deur een raamverdeling aangebracht, die op zichzelf
waarde zou hebben en die naar de mening van de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg zou moeten wor
den behouden. Hierover hebben al enkele besprekingen
plaats gevonden, maar ik ben best bereid deze kwestie
nog eens met deze Rijksdienst op te nemen.
Ik heb, dacht ik, nooit gezegd, dat we alle panden, met
betrekking waartoe dat wel wenselijk zou zijn, zouden
moeten restaureren. Dat is financieel onmogelijk. We
zullen daarvoor prioriteiten moeten stellen. Of we daar
om zouden moeten vragen alle panden, die we bij ge
brek aan financieringsmiddelen niet kunnen restaure
ren, van de monumentenlijst af te voeren, is m.i. een
heel andere zaak.
Het is mij bekend, dat er m.b.t. het Luilekkerland
klachten zijn. Inderdaad zijn deze woningen vochtig.
Dit laat zich ook wel verklaren, omdat deze woningen
kleine ramen hebben. We bekijken wat hieraan kan
worden gedaan, speciaal t.a.v. de keukens. Deze heb
ben slechts een schuifraam, maar geen bovenlicht. We
moeten hier een compromis vinden, want het moet
ook in zekere zin restauratie blijven. Uiteraard heeft
men hier niet te doen met woningen, die volledig aan
de moderne eisen voldoen.
Ik zou de heer Rijpstra willen antwoorden, dat men
ook van de grond af met een timmermansoog wel kan
bekijken, dat de Oldehove aan restauratie toe is. Men
kan echter niet zonder meer vaststellen, in welke mate
en of daarmee nu 3 miljoen dan wel 6 miljoen gemoeid
zal zijn. (De heer Rijpstra: Dat begrijp ik wel, maar
bij de besprekingen met de Rijksdienst voor de Monu
mentenzorg zullen toch ook bedragen moeten worden
genoemd.) (De heer Heidinga: Die zijn genoemd.) (De
heer Rijpstra: Ik snap dan ook niet, dat men nu nog
moet bekijken, wat er gebeuren moet.) Men begint
met voorlopige bedragen te noemen en de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg heeft wel zoveel ervaring,
dat men wel weet, dat het restaureren van zo'n toren
in de miljoenen moet lopen. Alleen al het plaatsen van
de steigers kost enkele tonnen en dit moet eigenlijk
ook in het geheel van die restauratie een rol spelen.
Het plaatsen van deze steigers is eigenlijk de eerste
fase van de restauratie. Daarvoor zal ook geld op tafel
moeten komen.
Volgno. 524.
De heer Ten Brug (weth.)We hebben in het ver
leden proeven genomen met deze pauze-concerten, maar
de ervaring heeft ons wel geleerd, dat daarvoor prak
tisch geen blijvende belangstelling bestaat. O.i. heeft
het dan ook geen zin daarmee opnieuw proeven te
nemen.
Volgno. 536.
De heer Ten Brug (weth.)Met het bestuur van de
Openbare Bibliotheek zijn we van mening, dat in het
oosten van de stad een filiaal dient te worden gebouwd.
Het bestuur heeft er geen bezwaar tegen, dat dit ge
schiedt in samenwerking met een wijkcentrum, mits
e.e.a. niet kostenverhogend werkt. Dat klinkt misschien
wat vreemd, maar de subsidieregelingen zijn soms zo
ingewikkeld, dat zij wel heel goed in elkaar moeten
passen, wil men bij samenwerking tot een gunstig re
sultaat komen. Ik meen, dat ik al eens eerder heb ge
zegd, dat het feit, dat er filialen voor de leeszaal wor
den gebouwd, niet kan betekenen, dat met een zeer
eenvoudige vestiging van het hoofdgebouw kan worden
volstaan. Het hoofdgebouw behoudt in het geheel zijn
eigen functie. Het stichten van een filiaal betekent
ook een uitbreiding van de functie van de Leeszaal,
maar het hoofdgebouw blijft zijn functie van middel
punt van het organisatorisch geheel behouden, even
als die van hoofddepot van de boeken en de gespecia
liseerde voorlichting. In een filiaal is meestal een be
perkte voorraad boeken aanwezig. Bovendien kan de
uitlening uit de discotheek alleen centraal geschieden.
Op grond van de subsidieregelingen hebben we een
verspieder in het bestuur van de Openbare Bibliotheek.
Wij hebben de indruk, dat het bestuur streeft naar een
zo groot mogelijke efficiency. Het blijkt ook, dat het
bestuur, indien de mogelijkheden daartoe zich voor
doen b.v. in de vorm van bijzondere subsidieregelingen,
tracht die bronnen aan te boren, zodat het niet bij
de Gemeente hoeft aan te kloppen en zichzelf kan
redden.
Vraag 3 komt erop neer, dat men veronderstelt bij
deze leeszalen met wat goedkoper personeel toe te
kunnen. De subsidievoorwaarden schrijven en ik
dacht ook terecht de aanwezigheid van deskundig
personeel voor. Indien aan deze voorwaarde niet wordt
voldaan, vervalt de subsidie. Men moet zich ook wel
realiseren, dat het werk van dit personeel niet alleen
erin bestaat nieuwe boeken uit te zoeken. Voor de
vele facetten van dit werk is toch zeker wel een op
leiding noodzakelijk. Indien dit mogelijk is, wordt wel
eens een enkele keer gebruik gemaakt van part-time
krachten, b.v. van werkstudenten, enz.
We menen, dat uit het huidige patroon een disco
theek niet meer kan worden weggedacht. Daarin staan
wij niet alleen, in vele andere steden is dit punt aan
de orde. Een discotheek levert de mogelijkheid tot een
duidelijke verrijking. Behalve aan muziek en daar
bij denken we ook aan instructieve muziek met toe
lichting ter voorbereiding op komende concerten zal
ook aandacht worden geschonken aan het gesproken
woord, wat ook zal kunnen bijdragen tot verbetering
van het patroon. Bovendien bestaan er plannen cen
traal in te spelen op de voorzieningen, die men voor
het onderwijs graag zou hebben.
N.a.v. vraag 5 merk ik op, dat er al jaren een goede
samenwerking bestaat tussen de Provinciale Biblio
theek en de Openbare Leeszaal. De studie-afdeling van
de Openbare Leeszaal is aanmerkelijk kleiner dan in
vergelijkbare plaatsen wel het geval is, waar men niet
zo'n rijk bezit als onze Provinciale Bibliotheek heeft.
Bij de aanschaf van nieuwe boeken wordt over en weer
rekening gehouden met eikaars boekenbestand. Ik heb
het idee, dat de beide bibliotheken elkaar ook niet als
concurrenten beschouwen. Vroeger heeft men wel eens
met de gedachte gespeeld deze twee instituten samen
te voegen, maar er is toen besloten dat niet te doen.
Ik geloof ook zeker niet, dat deze twee bibliotheken
elkaar overlappen en dat daardoor geld zou worden
verspild.
De heer Rijpnia: Indien het inderdaad zo is, dat een
bibliotheek moet worden uitgebouwd in de zin, zoals
de Wethouder heeft gesteld, dan vraag ik mij af of
het nog wel juist is, dat de financiële lasten van een
dergelijke outillage, afgezien van enkele incidentele sub
sidieregelingen, volledig gaan drukken op de Gemeen
te. Wordt dit dan niet evenals het onderwijs een zaak,
die een rijksregeling noodzakelijk maakt? Het bedrag,
dat op het ogenblik op de begroting staat, overschrijdt
de 2 ton en ik voorzie, wanneer de door de Wethouder
genoemde plannen ten uitvoer worden gelegd, dat dit
bedrag boven de 3 ton zal komen. En het is de vraag
of we er daarmee al zijn! Natuurlijk moeten we een
aantal culturele aangelegenheden behartigen, zoals b.v.
het Frysk Orkest en de Noordelijke Toneelstichting,
maar bij mij leeft de bange vrees, dat e.e.a. zo lang
zamerhand de draagkracht van een gemeente als Leeu
warden te boven gaat. Alles, wat wenselijk is, is nog
niet altijd realiseerbaar. Ik dacht, dat het zeer moeilijk
zou worden al deze dingen binnen het gemeentelijk
bestel te verwezenlijken, tenzij de uitkeringen van Rijks
wege hiervoor groter worden. Dan lijkt het mij echter
doelmatiger hiervoor rechtstreeks in landelijk verband
te zorgen, dan in gemeentelijk verband.
De heer Ten Brug (weth.)We zullen nuchter moe
ten constateren, dat de Rijkssubsidieregeling niet vol
doende is. Om de zaak draaiende te houden moeten wij
blijkbaar meer geven dan het gemeentelijk minimum
aandeel voor de rijkssubsidieregeling is. En dan wer
ken we nog met maximum bedragen voor de contribu
ties! Het Rijk bouwt wel een aantal stimuleringssub
sidies in. Op zichzelf is dat natuurlijk wel prettig, om
dat het de start vergemakkelijkt, maar dat zijn af-
bouwsubsidies. Na zoveel jaren zit de Gemeente met de
consequenties. De subsidieregeling is eigenlijk onvol
doende. In Leeuwarden blijkt het maximum bedrag van
de Rijkssubsidie, vermeerderd met het totaal van wat
de Gemeente op grond van die regeling dan moet ge
ven, te weinig te zijn. Misschien verdient het aanbe
veling deze kwestie in het kader van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten aan de orde te stellen.
Uiteraard zal Leeuwarden niet de enige gemeente zijn,
die hiermee zit. (De heer Rijpnia: Ik geloof, dat het
inderdaad zaak is deze kwestie aanhangig te maken in
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.)
Volgno. 552.
De heer Ten Brug (weth.)Het hogere bedrag van
f 44.366,15 was een incidentele uitschieter. Wij hebben
toen n.l. de verbouwingskosten in één maal ten laste
van de algemene dienst gebracht. Het bedrag van
f 15.790,is het jaarlijkse bedrag.
De Voorzitter: In de plenaire zitting zullen dus aan
de orde worden gesteld Afdeling III, hfdst. VIII, par.
la, par. lb, par. 2a; Volgno. 316, par. 4a; Volgno. 436
en par. 6 Volgno. 490.