*3b jt 4? norm in overeenstemming is met de landelijke richt lijnen van de Rijksinspectie. Voor 1970 hebben wij een bedrag per leerling van f 28,voorgesteld. Dat be tekent al een behoorlijke verhoging en wij lopen, dacht ik, ook al wel iets vooruit op de te verwachten prijs stijgingen. Mochten de prijsstijgingen echter zodanig zijn, dat men met dit bedrag van f 28,in 1970 in feite op een lager niveau zou komen te zitten dan in 1969, dan zal het College, naar ik dacht, wel bereid zijn om dit bedrag te herzien. Ook in een gesprek met het bestuur van de A.B.O.P. is ons gebleken, dat men hier en daar zegt: „Eigenlijk hebben wij op sommige punten een achterstand, doordat Leeuwarden misschien wat laat is gaan zitten op het bedrag, dat wij eigenlijk voor goed onderwijs nodig hebben." Ik ben bereid om te bekijken, hoe wij daar uit moeten komen. Er zal dan ook overleg moeten worden gepleegd met de in specteur voor het lager onderwijs. Ik heb echter het idee, dat we bepaalde achterstanden t.a.v. leermidde len etc., waarvan men kan zeggen, dat het eigenlijk niet om vervanging, maar om nieuwe aanschaf gaat, beter kunnen inlopen langs de weg van een extra kre diet. Ik geloof n.l., dat we dan ook zuiverder komen te zitten. N.a.v. vraag 5 zou ik erop willen wijzen, dat wij er bij de planning van de bouw van gymnastieklokalen naar streven deze lokalen zodanig te situeren, dat zo veel mogelijk scholen er gebruik van kunnen maken. M.b.t. de scholenbouw in het Aldlan hebben wij con tact met de besturen van de bijzondere scholen. Onze gedachten gaan wel uit naar een complex, waarvan door verschillende scholen van de diverse voorzienin gen een optimaal gebruik kan worden gemaakt. Of nu de schooltelevisie in dit kader past, is voor mij enigszins de vraag. Het aantal programma's van de schooltelevisie is beperkt, terwijl bij elke uitzending slecht een beperkt aantal leerlingen aanwezig kan zijn. Wanneer er een grote groep is, komen de leerlingen zover van het televisie-apparaat af te zitten, dat zij het vertoonde niet goed meer kunnen volgen. Wij doen dit jaar een proef met schooltelevisie en wij zullen aan het eind van het jaar eens moeten bekijken of wij hiermee verder moeten gaan, dan wel of wij zullen moeten gaan werken met andere hulpmiddelen. Ook wij zijn van mening, dat de scholen beslist behoefte hebben aan een gemeenschapsruimte. Wij zullen dan ook trachten om in dit opzicht voor het Aldlan uit de bestaande voorschriften meer te halen dan wij tot nog toe voor de andere wijken hebben kunnen berei ken. Misschien is het inderdaad verstandig (en dat zullen wij voor het Aldlan ook bekijken) om de kleu terscholen en de lagere scholen dicht bij elkaar te pro jecteren. De kwestie van het treffen van de voorzie ningen, bedoeld in vraag 6, komt aan de orde in de scholenbouwcommissie Aldlan, waarin de Gemeente met de daarbij betrokken besturen van bijzondere scholen samenwerkt. Vraag 7 vind ik heel vreemd. Er bestaat n.l. geen enkele relatie tussen de bouw van het complex van de Stedelijke Scholengemeenschap en de bouw van kleuterscholen en lagere scholen, zodat wij hiertussen dus geen keuze behoeven te doen. De bouw van kleu terscholen en lagere scholen is afhankelijk van het beschikbaar komen van financieringsmiddelen, die ons via G.S. worden toegewezen. De bouw van het complex van de Stedelijke Scholengemeenschap wordt echter rechtstreeks door het Rijk geregeld. Dat geldt uiter aard ook voor de bijzondere m.e.a.o., waarover hier al eerder is gesproken. Zodra het bouwplan voor deze Scholengemeenschap aan de nieuwe voorschriften is aangepast, zullen wij hopelijk met de bouw een aan vang kunnen maken. Het Rijk verstrekt de gelden voor de bouw en inrichting van dit complex a fonds perdu. Dat met de realisering van nieuwe gebouwen voor de Tjerk Wallesschool en de Prot. Chr. l.o.m.-school nog geen aanvang is gemaakt, is werkelijk niet in de eerste plaats te wijten aan het stellen van prioriteiten. Dat hebben we hier al herhaaldelijk gezegd. De bouw van scholen en overigens de uitvoering van alle kapi- taalswerken van de Gemeente worden in belangrijke mate vertraagd door een algemeen tekort aan finan cieringsmiddelen. Uiteraard heeft de prioriteitenlijst, die B. en W. hebben opgesteld, ook wel enige invloed op het tijdstip van realisering van deze gebouwen. De volgorde, waarin gelden voor bepaalde projecten be schikbaar worden gesteld, stemt echter lang niet altijd overeen met de volgorde van de prioriteitenlijst. Deze scholen staan hoog op de scholenlijst. Zij worden voor afgegaan door 3 scholen voor g.l.o. en 3 kleuterscholen in het Ielan. Aan die scholen bestaat een nog dringen der behoefte. Wij hebben dit jaar financieringsmidde len gekregen voor de bouw van 2 scholen in het Ielan. Dat is natuurlijk bijzonder weinig. Ik heb begrepen, dat G.S. erover denken om bij elke lijst van aangevraag de financieringsmiddelen een school voor deze Provin cie mee te nemen. Men wil wel wat onderscheid maken tussen de groep scholen en de rest van de werken, waarvoor financieringsmiddelen moeten worden aan getrokken. N.a.v. vraag 9 zou ik willen opmerken, dat er, wan neer de uitkomsten van het experiment met de school televisie daartoe aanleiding geven, nog vóór de aan vang van het nieuwe schooljaar een voorstel tot uit breiding van dit experiment of tot het doen van andere experimenten mag worden verwacht. De toerekening van de kosten, waarnaar in vraag 10 wordt gevraagd, vindt plaats op basis van de wer kelijke kosten aan de hand van de genoteerde werk uren. In de tarieven zijn niet alleen opgenomen de loonkosten, maar ook de kosten van toezicht, huis vesting, bedrijfsleiding, administratie, gereedschappen enz. Voor 1969 golden de volgende tarieven: timmer man f 12,per uur, schilder f 11,per uur, loodgieter f 11,per uur, plantsoenarbeider f 10,per uur. Deze tarieven vinden uiteraard hun doorberekening naar het bijzonder onderwijs. Aan de opzet voor 1970 hebben de werkelijke kosten van voorgaande jaren ten grond slag gelegen, vermeerderd met een opslag wegens prijs stijgingen. Een uurtarief voor 1970 is nog niet vast gesteld. Het is natuurlijk mogelijk, dat die opslag iets te veel of te weinig is. Het schoonhouden van de openbare scholen geschiedt in eigen beheer, behoudens enkele onbelangrijke werk zaamheden, die door derden worden verricht. De kos ten van dit schoonhouden zijn voor de kleuterscholen f 61,60 per 11., voor lagere scholen f 46,per 11. Uit gedrukt per lokaal is dit voor het kleuteronderwijs f 1.487,en voor het lager onderwijs f 1.392, De heer Hogendijk: Het experiment met de speel- leerklassen is, dacht ik, een goed experiment. Het is verantwoord opgezet. Er blijven echter nog wel enkele problemen. Sommige van de klassen, waarmee wordt geëxperimenteerd, zijn eigenlijk te groot. Een tweede probleem is wel het feit, dat de schooladviesdienst niet optimaal werkt door het ontbreken van een pedagoog didacticus, die een goede begeleiding kan geven. U hebt getracht in dit gemis te voorzien door het aan trekken van een van de leraren van de Rijks Pedago gische Academie. Het probleem van de te grote klas sen zal straks na de overgang blijven bestaan, waar schijnlijk in nog sterkere mate, doordat aan een van deze scholen op grond van het leerlingenaantal 2 klas sen konden worden geformeerd, hetgeen straks in de 2e klas vermoedelijk niet meer mogelijk zal zijn. Rea liseert U zich dit en denkt U, dat U daarvoor zo nodig gelden extra beschikbaar kunt stellen? Voorts zou ik willen vragen of U bereid bent om, wanneer dat nodig is, voor deze 2e klassen extra kredieten toe te staan, opdat men daar bepaalde methoden kan aanschaffen, die nodig zijn om het onderwijs ook daar weer ver antwoord te doen geschieden. De Wethouder heeft betoogd, dat een bedrag per 11. van f 28,per jaar voldoende zou zijn en dat de in specteur daarmee ook akkoord zou gaan. Ik weet echter niet of dat nu wel helemaal juist is. Ik ben blij, dat hij gezegd heeft, dat de achterstand bij het onder wijs hier ter stede m.b.t. de leer- en hulpmiddelen kan worden ingehaald door het verstrekken van extra kre dieten. Bij de vorige discussies over dit onderwerp heeft hij immers betwijfeld of deze achterstand er wel was. Het blijft echter altijd nog de vraag of deze extra kredieten er inderdaad ook komen. Zelfs wan neer ik dit zou geloven, dan ben ik nog niet tevreden. De Inspectie heeft U op aanraden van de landelijke ^iWiTi"--ivr irfü I commissie een bedrag geadviseerd van f 30,50 per 11. voor het aanschaffen van leer- en hulpmiddelen. Daarin is gerekend met een bedrag van f 2,50 voor manuale vaardigheden. Laat ik dat bedrag eens aftrekken. U wilt voor deze manuale vaardigheden beschikbaar stel len f 4.000,d.w.z. f 0,50 per 11. Dan kom ik weer uit op het bedrag, dat ik de vorige keer heb genoemd, n.l. f 28,plus f 2,f 30,per 11. Ik zou graag van de Wethouder vernemen, hoe hij e.e.a. met de inspec teur heeft berekend op f 28, Het doet mij genoegen, dat U bij de te bouwen lagere scholen een gemeenschapsruimte wilt creëren. Wan neer er echter gemeenschapsruimten kunnen worden gecreëerd bij de nog te bouwen scholen, zou dat ook mogelijk moeten zijn bij de reeds bestaande scholen. Naar ik meen, hebt U daarmee destijds bij Uw plan nen rekening gehouden. Nu de handvaardigheidsvakken bij het onderwijs een belangrijker plaats gaan innemen, nu er televisie-apparaten in de scholen verschijnen en nu de diaprojectoren steeds meer in zwang komen, is het werkelijk nodig een aparte ruimte te hebben voor al deze activiteiten. Ik hoop dan ook, dat U plannen zult laten uitwerken om bij de bestaande scholen be paalde ruimten bij te bouwen. Er wordt nog vrij weinig geëxperimenteerd met nieuwe audio-visuele hulpmiddelen. Er wordt thans al leen geëxperimenteerd met televisie-apparatuur. Vol gens mijn gegevens verloopt dit experiment gunstig. Gaarne zou ik vernemen of U, wanneer het straks door de experimenterende scholen uit te brengen advies gun stig luidt, voornemens bent om, over een aantal jaren verdeeld, geleidelijk bij al deze scholen televisie in te voeren, dan wel om daarvoor een zodanig bedrag uit te trekken, dat al deze scholen tegelijk van televisie kunnen worden voorzien. Verder zou ik nog graag ver nemen, of U het volgend jaar nieuwe experimenten met audio-visuele hulpmiddelen wilt opzetten. Mevr. Veder-Smit: Is wel eens overwogen om het schoonhouden van openbare scholen uit te besteden aan een schoonmaakbedrijf? Dat kan wel eens wat minder service geven, maar kan anderzijds tot een enorme be sparing leiden. Bij uitbesteding zijn er waarschijnlijk ook minder overhead-kosten. Graag zou ik dan ook zien, dat men, wanneer dit nog niet is overwogen, dit alsnog eens deed. De heer Wiersma: Ik geloof, dat eigenlijk nu het stadium is bereikt, waarin de hoofden van de experi- menteerscholen, die met speelleerklassen zijn begonnen, min of meer voldoen aan de opdracht om hun erva ringen met deze klassen uit te dragen aan hun collega's. Ik meen ook te weten, dat daartoe op het ogenblik, al thans bij het bijzonder onderwijs, stappen worden onder nomen. Het lijkt mij dan ook beter, dat wij maar eens even afwachten of de met dit experiment opgedane ervaringen gunstig blijken te zijn, voordat wij beginnen over het beschikbaar stellen van bedragen voor de 2e klasse. Deze hele zaak is nog zeer vaag en, alhoewel ik het toejuich, dat men met dit experiment is begon nen, zou ik toch wel een zekere mate van voorzichtig heid willen adviseren. N.a.v. vraag 3 zou ik willen opmerken, dat ik in de betreffende raadsvergadering ook al heb gezegd, dat wij niet zoveel bezwaren hebben tegen het bedrag per 11., dat voor de aanschaffing van leermiddelen beschik baar wordt gesteld. Wat ons echter wel eens zwaar op het hart ligt, is de toerekening van de onderhouds kosten aan de exploitatie van de scholen. We hebben vooral met oude schoolgebouwen te maken en, wanneer er op een gegeven moment in deze gebouwen iets kapot gaat (ik denk daarbij aan ketels van de centrale verwarming e.d.), zijn daarmee bedragen gemoeid, die er niet om liegen. Hierdoor komen de scholen vaak in moeilijkheden en is hun begroting niet meer sluitend. Ik dacht dan ook, dat de landelijke richtlijnen thans nog zijn afgestemd op bedragen van een aantal jaren geleden en dat het wel wenselijk zou zijn, dat eens werd bekeken of er aan deze zaak niet wat kan wor den gedaan. Ik betreur het nog steeds, dat destijds niet het ini tiatief is genomen om de Prins Bemhardschool en de Krijn van den Helmschool in het Lekkumerend, die vlak bij elkaar zijn gebouwd, te voorzien van een ge- meenschapsruimte. Ik kan me voorstellen, dat het bijzonder moeilijk is om per school een gemeenschaps ruimte te krijgen, maar ik dacht wel, dat het bijzonder aanbevelenswaardig was om er in de toekomst bij nieu we bestemmingsplannen rekening mee te houden, dat scholen (ook die voor bijzonder onderwijs) niet al te ver van elkaar worden gebouwd, bij wijze van spreken op ongeveer dezelfde manier als de door mij genoemde scholen in het Lekkumerend. Er kan dan per 2 of 3 scholen een gemeenschapsruimte worden gecreëerd, die ook een belangrijke functie kan vervullen in het totaal van de wijk. Het is n.l. ook bijzonder moeilijk om wijk centra uit de grond te stampen en die gemeenschaps ruimte zou dan ook voor een belangrijk deel kunnen dienst doen als wijkcentrum. I.v.m. allerlei andere urgente investeringen zou het nog wel eens enkele jaren kunnen duren, voordat G.S. besluiten financieringsmiddelen beschikbaar te stellen voor een nieuw gebouw voor de Tjerk Wallesschool. Er is echter een tijdslimiet gesteld en, wanneer ik goed ben geïnformeerd, ligt die in 1973. Ik dacht, dat de Gemeente na het overschrijden van die tijdslimiet geen financieringsmiddelen voor het stichten van dit gebouw meer beschikbaar kon stellen. Ik ben nu bijzonder bang, dat de normen van de lager-onderwijswet, waarop het plan van deze school is gebaseerd, daarna niet meer zullen gelden en dat het Rijk dan nieuwe normen zal gaan hanteren, waardoor het hele plan zal moeten wor den omgewerkt en het misschien weer een tiental jaren zal duren, voordat dit gebouw eindelijk eens kan wor den gerealiseerd. De Prot. Chr. l.o.m.-school is thans bijzonder onbevredigend gehuisvest en ik zou er dan ook met klem bij het College op willen aandringen alles te doen om te bereiken, dat er zo snel mogelijk een gebouw voor deze school kan worden gesticht. Het bestuur van de stichting Prot. Chr. m.e.a.o.-school heeft de Gemeente ruim een jaar geleden schriftelijk verzocht om grond voor de bouw van een noodschool. Na ongeveer een jaar is hierover nogmaals een schrij ven tot de Gemeente gericht, omdat dit bestuur nog steeds niet had gehoord, waar deze school kon wor den gebouwd. Dit bestuur heeft ook stappen gedaan bij het Min. van Onderwijs en Wetenschappen en deze zaak is thans zover, dat er een 12-klassige noodschool met gymnastieklokaal kan worden gebouwd, wanneer de Gemeente daarvoor grond beschikbaar stelt. Gister avond heb ik gehoord, dat men denkt aan grond in het Westeinde. Die grond is niet in handen van de Gemeente, maar is het eigendom van twee particulie ren. Misschien kan de Gemeente die eigenaren er wel toe bewegen om grond af te staan voor de bouw van deze noodschool, maar e.e.a. zal dan toch weer de no dige tijd vergen. Het lijkt mij dan ook een minder ge lukkige keuze om in het Westeinde grond toe te zeg gen aan een besetuur, dat op zo kort mogelijke termijn grond nodig heeft. Deze school is thans ondergebracht in 2 gebouwen in de Leeuwerikstraat en dank zij de ontwikkeling van deze nieuwe vorm van onderwijs dreigt het gevaar, dat men in het cursusjaar 19701971 niet weet, maar men met de leerlingen naar toe moet, wanneer de Gemeente niet op snelle wijze grond be schikbaar stelt voor de bouw van deze noodschool. Dit is een zeer nare zaak en ik zou er dan ook met klem bij het College op willen aandringen om af te zien van het beschikbaar stellen van grond in het West einde en zo snel mogelijk op een andere plaats bouw rijpe grond voor het stichten van deze noodschool toe te wijzen. De heer Schönfeld: Kan de Wethouder mededelen, wat er met de voormalige Julianaschool aan de Twee- baksmarkt gaat gebeuren? Deze school staat n.l. leeg. Ook zou ik graag vernemen, voor welke doeleinden deze school momenteel wordt gebruikt. De heer Rijpma: Er wordt thans in Nederland bij het lager onderwijs behalve met speelleerklassen nog met veel meer dingen geëxperimenteerd. Uiteraard moeten experimenten, die ergens opkomen, maar niet plotseling als een soort modeartikel overal worden uit gevoerd. Anderzijds moeten wij in een stad als Leeu warden ook weer niet te langzaam zijn met het reali seren van gedachten ter zake van experimenten, die overal opkomen en ook in de wetenschappelijke insti-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 3