V3
i e'Ufd
onderzocht. De schooladviesdienst behoort geheel ge
ïntegreerd in het schoolleven te werken, evenals de
schoolartsendienst dat altijd heeft gedaan. Deze des
kundigen kunnen in eerste instantie bepalen of er
bepaalde maatregelen t.o.v. een klas of een bepaalde
leerling moeten worden genomen. Hierbij mag men
niet alleen afgaan op het initiatief van de school zelf.
Het is de bedoeling en hiermee maken we thans
ook goede vorderingen dat in die acht-jarige pe
riode de kinderen, althans wat het psychologisch ge
deelte betreft, vijf maal aan een klassikaal psycholo
gisch onderzoek worden onderworpen, t.w. in de kleu
terklas, in de 1ste klas (belangrijk om te weten, hoe
de overgang van kleuter- naar lager onderwijs is ge
weest), in de 3de, in de 4de en in de 6de klas. Dit
laatste onderzoek is uiteraard ook belangrijk i.v.m. de
vraag, voor welk vervolgonderwijs de leerlingen het
meest geschikt zijn. Tot nu toe is er een volledig on
derzoek geweest op alle kleuterscholen en in allo 1ste
klassen, terwijl in een vorige periode al een onderzoek
was ingesteld in de 2de klassen. Nu hebben we een
leerjaar overgeslagen en zijn dit jaar gestart met een
proefonderzoek in de 6de klassen, speciaal i.v.m. de
kwestie van de taalarmoede in bepaalde milieus. De
conclusies van de onderzoekingen van Prof. Van Heek
uit Enschede waren ook te trekken uit de onderzoe
ken, die hier in de kleuterklassen en de 1ste klassen
zijn verricht. We waren er daarom bijzonder in ge
ïnteresseerd om te weten, hoe dat nu in de 6de klas
zou liggen. Hiermee waren dan meteen de gegevens
bekend, althans wat het psychologisch onderzoek betrof,
van de kinderen, die dit jaar naar het vervolgonderwijs
kunnen overgaan.
Aan de dienst zijn op het ogenblik verbonden een
psycholoog en drie assistenten, plus de remedial tea
cher, die in het kader van de l.o.m.-school werkt. Al
jaren lang hebben we een vacature voor een pedagoog,
maar het is bijzonder moeilijk daarin te voorzien.
Voor een hoofd van de pedagogische afdeling van deze
dienst wordt toch wel een universitaire opleiding ge-
eist. Ik moet zeggen, dat wij alle medewerking ont
vangen van het Instituut van Prof. Van Gelder in
Groningen. We zijn op het ogenblik in bespreking met
een kandidaat, die ons door dat instituut is aanbevolen.
Er behoeft m.i. geen misverstand te bestaan over
de vraag, hoever wij deze dienst willen uitbouwen. In
een vorige vergadering is die kwestie al eens aan de
orde geweest en we hebben toen aan de Raad een
schema voorgelegd van de bezetting, waartoe wij in
de loop der jaren zouden kunnen komen. Het staat
mij voor, dat we toen alleen voor het openbaar onder
wijs kwamen op een totaal van 18 mensen. Vergeleken
met de begroting voor 1969 hebben we voor 1970 een
uitbreiding van het aantal krachten gepland.
Zoals U weet, hebben we te dezer zake contact op
genomen met de besturen van de bijzondere scholen. De
reacties van deze besturen hierop vormen thans een
onderwerp van intern beraad. We hebben goede hoop,
dat we op dit gebied tot een goede samenwerking tus
sen openbaar en bijzonder onderwijs kunnen komen.
Er is alleen één moeilijkheid, nl., dat wij bij de huidige
onderbezetting van de schooladviesdienst niet direct in
belangrijke mate hulp zullen kunnen verlenen aan die
scholen. Dat zullen we ook met die besturen bespre
ken, want dat moeten zij natuurlijk wel van tevoren
weten. Binnenkort komen daar de nodige besprekingen
over.
N.a.v. vraag 3 zou ik willen opmerken, uit niets be
grepen te hebben, dat er een landelijk streven zou zijn,
waarbij zou worden gesteld, dat schooladviesdiensten
niet gemeentelijk zouden mogen zijn. Wel heb ik be
grepen, dat men er van Rijkswege op wil aansturen,
dat dit geen al te kleine diensten worden. In sommige
gevallen zou men intergemeentelijke schooladviesdien
sten kunnen vormen, in andere gevallen gemeentelijke.
Wanneer we voor het openbaar onderwijs uitgaan van
een bezetting van deze dienst met 18 personen welke
opzet we uitvoerig hebben besproken met Prof. Van
Gelder en zijn medewerkers en wanneer daar het
bijzonder onderwijs nog bij komt, waardoor we de be
zetting wel zullen moeten uitbreiden tot 25 a 30 per
sonen, dan kunnen we, dacht ik, toch spreken van een
vrij grote dienst. Dat zou men bijna wel een regionale
schooladviesdienst kunnen noemen, al valt dan toe
valligerwijs de regio samen met een gemeente. Dat
komt wel meer voor. We kennen in Friesland ook
schoolartsenkringen. Leeuwarden zelf heeft ook een
schoolartsenkring, die echt niet de kleinste is, hetgeen
zijn oorzaak vindt in het feit, dat er in Leeuwarden
meer schoolkinderen zijn dan in verschillende andere
gemeenten samen.
De vraag onder punt 4 of het wel verstandig is,
dat de Gemeente Leeuwarden een geheel eigen school
adviesdienst in het leven roept, vind ik wat merkwaar
dig, aangezien we reeds enige tijd geleden daartoe be
sloten hebben. Uit mijn voorafgaande mededelingen is
het wel duidelijk, dat we met het Pedagogisch Insti
tuut van de Universiteit van Groningen goede con
tacten hebben.
De slotvraag onder punt 4 vind ik moeilijk te be
grijpen, maar hij zal wel niet zonder zin zijn gesteld.
Ik vraag me af of ik uit die vraag moet concluderen,
dat het feit, dat Leeuwarden een eigen schooladvies
dienst in het leven roept, zou betekenen, dat de Ge
meente niet een stimulans zou zijn voor de ontwikke
ling van deze diensten in geheel Friesland. Ik zie niet
in, hoe Leeuwarden verdere ontwikkelingen op dit ge
bied in de Provincie zou kunnen tegenhouden. Boven
dien hebben we geen enkel voornemen in die richting.
Wat vraag 5 betreft kan ik opmerken, dat we willen
zien te komen tot een multi-disciplinaire schooladvies
dienst, met als voornaamste disciplines de psychologie,
de pedagogie en het schoolmaatschappelijk werk. De
opzet van een degelijke dienst, althans met deze drie
disciplines, is niet zo gemakkelijk. Deze disciplines nl.,
die nogal vlak naast elkaar liggen, verdragen elkaar
slecht. Dit probleem doet zich niet alleen in Leeuwarden
voor, maar is in feite eigen aan de schooladviesdien
sten zoals die nog slechts hier en daar zijn gestart. De
heer Rijpma heeft zojuist wel opgemerkt, dat Leeu
warden op het terrein van veel voorzieningen achter is,
maar op dit punt is dat toch bepaald niet het geval.
We hebben de bovengenoemde problematiek uitvoerig
met Prof. Van Gelder en zijn medewerkers besproken.
Men is op het ogenblik bezig met een proef-opzet in de
Noordoostpolder. Men komt tot de voorlopige conclusie,
dat in deze dienst een duidelijke scheiding moet wor
den aangebracht tussen de psychologie en de pedagogie,
d.w.z. dat de psycholoog en de pedagoog elk hun me
dewerkers in het veld moeten hebben, die ook alleen
in hun eigen sector werkzaam zijn. De punten, waar
deze twee sectoren elkaar raken, zullen alleen aan de
top moeten liggen en ook alleen daar moeten worden
besproken. De vraag, wie nu eigenlijk aan het hoofd
van zo'n dienst moet staan, is eigenlijk moeilijk te
beantwoorden. Daarover zijn verschillende rapporten
verschenen en afhankelijk van de sector, van waaruit
deze zijn geschreven, wordt gepleit voor een arts, een
pedagoog of een psycholoog. Ik heb eigenlijk de indruk,
dat het het verstandigst zou zijn een neutraal man aan
de top te plaatsen en wel, wanneer deze dienst sterk
genoeg is, iemand uit de administratieve sector. Men
is algemeen van oordeel, dat een inbouw van de school
artsendienst in een schooladviesdienst minder wense
lijk is, maar dat er wel een nauwe binding tussen beide
diensten zal moeten zijn. Wij hebben dat opgelost door
een van de schoolartsen te laten optreden als verbin
dingsman tussen beide diensten. Op deze wijze heeft
de schooladviesdienst altijd met dezelfde arts te ma
ken, hetgeen de overzichtelijkheid bevordert.
Reeds een aantal maanden geleden hebben we helaas
moeten constateren, dat er bij de schooladviesdienst
geen goede sfeer heerste. Dientengevolge zijn er ook
wat vacatures ontstaan. Wij hebben onmiddellijk de
nodige besprekingen gevoerd en hebben een nieuwe
opzet gemaakt, aan de hand waarvan wij allen een
hernieuwde poging zouden doen tot een oplossing van
de moeilijkheden te komen, waartoe ook de directeur
van de G.G.D., waaronder deze dienst valt, zijn mede
werking toezegde. Ik heb mij bereid verklaard gere
geld de team-besprekingen bij te wonen. Een aantal
medewerkers had daarbij geen belang en deze mensen
hebben in de loop der maanden hun ontslag genomen.
Hopelijk is daarmee de sfeer opgeklaard, maar deze
moeilijkheden blijven onze aandacht houden. Ik wil
hierbij nog erop wijzen, dat wij, behalve onze contac
ten in de pedagogische sfeer, ook een goed contact
hebben met het N.I.P. De nieuwe opzet is in zoverre
'J
veranderd vergeleken bij de oorspronkelijke ook in
overleg met het N.I.P. dat het klassikaal onderzoek
voorrang krijgt boven het individuele onderzoek. Een
individueel onderzoek bij diegenen, die daarvoor in het
kader van de dienst in aanmerking komen, moet in
de tweede linie gebeuren. Daar vindt men dan ook de
contacten met het buitengewoon onderwijs. Mocht e.e.a.
niet binnen de schoolsfeer vallen, dan zal verwijzing
moeten plaats vinden naar M.O.B.'s e.d.
N.a.v. vraag 7 merk ik op, dat het in de rekeningsko
lom voorkomende bedrag van f 94.715,86 betrekking
had op het nadelig saldo over 1968. Dat had betrek
king op drie krachten. Het thans voorgedragen bedrag
van f 326.870,heeft betrekking op de totale bezet
ting, die wij nu ramen en waarvoor wij vacatures heb
ben geschapen. Daarin is ook opgenomen een voor
lopig geraamd bedrag van f 40.000,voor het bijzon
der onderwijs, dat wij in de huidige situatie zullen
moeten betalen voor het onderzoek, dat op de bijzon
dere scholen door derden wordt verricht.
De heer Hogendijk: Allereerst moet ik constateren,
dat de ons voorgelegde begrotingscijfers ons wel op
timistisch kunnen stemmen t.a.v. de uitbouw van de
schooladviesdienst. Het enige probleem is nu kennelijk,
die uitbouw inderdaad te realiseren. Ik vraag me af,
hoe het toch komt, dat we zo moeizaam in de vacatu
res kunnen voorzien. Ik weet wel, dat over het hele
land deze schooladviesdiensten in oprichting zijn en
dat er een tekort is aan schoolpsychologen, doordat
men dit werk niet zo ambieert. Maar kan het ook zijn,
dat de salarissen, die kunnen worden betaald, toch in
verhouding te laag zijn om zowel pedagogen als psy
chologen aan te trekken?
Ik stem er eigenlijk wel mee in, dat er drie streams
worden gevormd, die wat onafhankelijk van elkaar zijn
in de opbouw. Ik vraag me echter wel af of het juist
zou zijn aan het hoofd van deze dienst iemand te plaat
sen, die eigenlijk zo ondeskundig is op het terrein van
deze drie disciplines, dat hij misschien niet de bespre
king in de teams kan leiden. Ik kan me voorstellen,
dat we een schooladviesdienst, die dus duidelijk niet
meer een schoolpsychologische dienst is, in eerste in
stantie toch moeten zien als een dienst, die op didac-
tisch-pedagogisch terrein hulp moet verlenen en op
grond daarvan adviseurs heeft in de sector van de psy
chologie en het schoolmaatschappelijk werk. Dan zou
aan het hoofd van een dergelijke dienst eigenlijk een
pedagoog moeten staan. (Gelach)
Ik kan mij heel goed indenken, dat de Wethouder
aan het longitudinaal onderzoek van de psychologische
dienst voorrang verleent. De school op zich echter heeft
aan dit onderzoek het minst. De school komt n.l. te
zitten met het probleem, dat een bepaald kind op een
bepaald gebied hulp nodig heeft. Daarvoor is heel spe
cifiek iedere keer weer een individueel onderzoek no
dig. Dit mag dus vooral niet ontbreken. We moeten
dus pedagogen en didactici hebben. Ik pleit er dan ook
voor deze functie desnoods in een andere salarisschaal
op te nemen, opdat we de nodige mensen hiervoor kun
nen aantrekken.
De heer Rijpstra: Met instemming heb ik kennis ge
nomen van de mededelingen van de Wethouder betref
fende besprekingen i.v.m. inspraak en samenwerking
van het bijzonder onderwijs in deze schooladviesdienst.
Ik zou er wel graag op willen aandringen, dat men,
wanneer er dan sprake zal zijn van inspraak en samen
werking, ook rekening houdt met het openbaar onder
wijs en een vertegenwoordiger van de A.B.O.P. bij die
besprekingen toelaat.
De heer Wiersma: De Wethouder heeft een goed
betoog gehouden over de vraag, hoe de schooladvies
dienst er zou moeten uitzien. Weliswaar is enkele jaren
geleden reeds het besluit genomen, dat er in Leeuwar
den een schooladviesdienst moet worden gesticht, maar
wij moeten constateren, dat tot op heden deze dienst
in Leeuwarden niet veel voorstelt. Er zijn uitgebreide
besprekingen geweest o.a. met het bijzonder onderwijs
om uit een impasse te geraken, om gezamenlijk op te
trekken en gezamanlijk te proberen een goede school
adviesdienst van de grond te krijgen. Ook bij het bij
zonder onderwijs ontstaat langzamerhand de behoefte
aan een goede schooladviesdienst. Wanneer deze dienst
dan ook niet binnen korte tijd zou kunnen worden ge
realiseerd, is het mogelijk, dat het bijzonder onderwijs
zal moeten besluiten in een andere richting te gaan
kijken. Daarom zou ik het bijzonder op prijs stellen,
dat deze besprekingen binnenkort worden hervat.
De heer Heidinga: Ik ben het volkomen met de heer
Wiersma eens, dat de Wethouder wel een goede uiteen
zetting heeft gegeven, zoals we dat trouwens ook van
hem gewend zijn, maar de schooladviesdienst stelt mo
menteel eigenlijk niet veel voor. Er is een bezetting van
4 man i.p.v. 18 man. Ik zou willen vragen of het waar
is, dat die ene schoolpsycholoog, waarover de school
adviesdienst thans beschikt, een buitenlander is, die
praktisch geen Nederlands verstaat. Zo ja, dan zou het
geval daardoor alleen maar erger worden. Voorts zou
ik graag van de Wethouder vernemen of hij het eens
is met de beschouwing, die Mej. Cieraad over onze
schooladviesdienst heeft gegeven in ,,De School". Zij
doet dat heel netjes, maar op de keper beschouwd zou
er van deze dienst niet veel deugen, zoals hij op het
ogenblik reilt en zeilt. De Wethouder geeft wel aan,
welke plannen er bestaan, maar hij ziet ook geen mo
gelijkheden om tot realisering daarvan te geraken. Dan
vind ik het eigenlijk een beetje overmoedig om
f 327.000,te ramen. Dat heeft eigenlijk helemaal geen
zin.
De heer Schönfeld: Helaas moet ik concluderen, dat
het College niet voldoende op de hoogte is van de oor
zaak van de slechte sfeer binnen de schooladviesdienst.
Daarbij is het mij een raadsel, dat het College zich
nooit heeft afgevraagd, wat eigenlijk precies de reden
ervan is, dat juist bij deze dienst verhoudingsgewijs
een groot personeelsverloop is. Daarbij komt nog, dat
het zeer moeilijk is nieuwe krachten aan te trekken.
M.i. is het ongepast hierop dieper in te gaan, maar ik
zou er bij het College op willen aandringen op de kortst
mogelijke termijn maatregelen te treffen, opdat het
gemeentelijk beleid door deze dienst geen nadelige ge
volgen zal ondervinden.
Op zichzelf valt het plan toe te juichen om het
gehele schooladvieswerk voor de verschillende richtin
gen binnen één organisatie te realiseren. M.i. zou het
echter verstandiger zijn de besprekingen, welke hier
over momenteel met het bijzonder lager onderwijs wor
den gevoerd, provinciaal uit te breiden. Dat zou ook
de efficiency ten goede komen, omdat dan ook de
andere gemeenten hun bijdrage kunnen leveren. Het
feit, dat er ook vragen in deze richting zijn gesteld,
kon er wel eens op duiden, dat de Raad over deze
kwestie thans andere gedachten koestert.
De heer Rijpma: Het zal de Wethouder wel duide
lijk zijn, dat ik verantwoordelijk ben voor vraag 4.
Wanneer ik de vraag stel of de Gemeente Leeuwarden
eigenlijk niet verplicht is een stimulans te zijn voor de
ontwikkelingen op dit gebied in heel Friesland dan moet
niet de tegengestelde conclusie worden getrokken, dat
Leeuwarden een rem zou zijn. (De heer Ten Brug
(weth.): Anders zet je zo'n vraag er niet in.) Het
hoeft geen rem te zijn. Er is ook een neutrale toe
stand, van waaruit men kan stimuleren en er kan ook
een ontwikkeling zijn, die belemmerend werkt. Ik zeg
dus niet, dat hier sprake is van een belemmering. Ik
vraag me echter af of wij ter zake van de contacten
met het Rijk en van de subsidiëring, die komende is,
misschien al niet een stap verder zouden zijn dan op
dit moment het geval is, wanneer er in Friesland een
organisatie was, die de hele provincie omvatte. Het
is, dacht ik, bekend, dat in Zeeland een gesubsidieerde
kracht (N.B. uit Friesland vertrokken!) bezig is een
schooladviesdienst op te bouwen. Ik dacht ook, dat de
hierbij betrokken ministeries uitgingen van de gedach
te, dat de schooladviesdiensten een groot gebied met
een groot aantal kinderen moeten omvatten en dat
zo'n gebied in elk geval groter moest zijn dan een
provinciestad als Leeuwarden. Voor Amsterdam, Rot
terdam en Den Haag ligt de situatie anders, maar wan
neer het gaat om een provincie als Friesland met min
der inwoners dan b.v. Amsterdam, zal er naar mijn
gevoel door het Rijk sterk op worden aangedrongen om
deze dienst provinciaal op te zetten. Het is in Friesland
vaak heel moeilijk om de betrokken partijen waarbij