stellen op ongeveer 5% per jaar. De gemeentebegroting voor
1970 is samengesteld op het salarispeil van 1969. De loon- en
prijscorrecties van gemeenterekening 1966 naar begroting
'70 bedragen daarom 3 maal 5% 15%. Indien alle posten
in de begroting gelijkmatig zouden stijgen, zou voor 1970 op
basis van de 6%-norm en van de loon- en prijsstijgingen op
elke post ongeveer 15 plus 25 40% meer zijn geraamd dan
de werkelijke uitgaven in 1966. Zo zou het dus eigenlijk vol
gens de Minister moeten zijn. In werkelijkheid beperkt de
stijging in een aantal sectoren zich tot de loon- en prijscor
recties. We zouden dus kunnen zeggen, dat we daar mis
schien iets van overhouden. De 6%-stijging wordt zeer onge
lijkmatig toegedeeld. Hieruit worden allerlei nieuwe subsi
dies, personeelsvoorzieningen, investeringen en huisvestings
kosten betaald. Vergelijken wij nu de begroting '70 met de
rekening '66, dan springen er een aantal sectoren uit, waar
voor in de afgelopen jaren meer dan 40% stijging is opge
treden. Het is belangrijk om te weten, op welke punten we
met die 6% absoluut niet uitkomen. Naar gelang de ene
sector meer dan 40% krijgt (d.w.z. een groot deel van die
ruimte van 6% per jaar), zullen andere sectoren minder of
misschien helemaal niets moeten krijgen. Zolang de rijks
overheid vasthoudt aan de 6%-norm, zullen de Gemeenten
een krappe beurs houden. Bepaalde sectoren moeten vaak zon
der meer aan meer middelen worden geholpen. Als illustratie
geef ik wat cijfers van sectoren, die in de afgelopen 4 jaar
veel geld toegedeeld hebben gekregen.
Secretarie (incl. Huisvesting) 60%
Brandweer 94%
Schooladviesdienst 0,0 in '66) 327.000,
Zwembaden, sport- en recreatieterreinen 83%
Sportsubsidies 67%
Subsidies muziek, zang en toneel 97%
Muziekinstituut amateurs 108%
Princessehof 160%
(Incl. Cambuur met 35%, de overige subsidies 590%.)
U ziet wel, dat we met de genoemde 40% met tal van on
derdelen van onze begroting bij lange na niet uitkomen.
N.a.v. vraag 3 merk ik op, dat wij deze begroting hebben
opgezet aan de hand van de vraag, wat we nodig hebben. T.z.t.
zullen we wel met een voorstel bij de Raad moeten komen
om op de een of andere wijze dit tekort te dekken. We had
den niet de moed om bij de Raad te komen met een sterke in
perking van de behoeften, die o.i. noodzakelijk zijn. Wij ho
pen dan ook, dat de Raad er begrip voor heeft, dat wij met dit
tekort zijn gekomen i.p.v. dat wij minder vragen, terwijl wij
eigenlijk meer moesten hebben.
Op de vragen 4 en 5 kan ik antwoorden, dat naar onze me
ning het noodzakelijke voorzieningspatroon wel kan worden
gehandhaafd, ondanks dit begrotingstekort. In deze begro
ting is nog een bescheiden expansie verwerkt, zoals dat ook
in de vorige jaren wel werd gedaan. Dat is immers eigenlijk
ook noodzakelijk.
N.a.v. vraag 6 breng ik als mijn mening naar voren, dat wij
met een tekort van 710.000,gezien het in deze begroting
verwerkte behoeftenschema, toch heel behoorlijk voor de dag
komen.
De bedoeling van het extra'tje van 8%, waarop de vragen 7
en 8 betrekking hebben, is incidentele stroppen te stellen te
genover incidentele meevallers. Langlopende verplichtingen
kunnen dus niet in aanmerking komen. Dit meevallertje komt
uit het Gemeentefonds en we moeten zien dit in naar aard
vergelijkbare posten te verwerken.
Op vraag 9 zou ik willen antwoorden: „Heel eenvoudig,
wat in de begroting is opgenomen."
Op vraag 10 zou ik willen antwoorden, dat de algemene re
serve sedert 1967, toen zij 6.263.942,bedroeg, is verlaagd
met het nadelig saldo over 1968 van 7 ton, het nadelig saldo
over 1969 van 620.000,(volgens de primitieve begroting
'69) en een bedrag van 620.000,voor de walmuren aan
de Snekerkade. Aan dit bedrag van de algemene reserve in
1967 zijn inmiddels toegevoegd het batig saldo over 1966 van
4 ton en het batig saldo over 1967 van 7 ton. Daardoor is het
bedrag van de algemene reserve per 1 januari '70 praktisch
gelijk aan dat per 1 januari '69.
Dat de toegezegde nota over de reserves nog steeds niet is
verschenen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat dit een inge
wikkeld probleem is. Het is bepaald geen kleinigheid m.b.t.
alle in de Gemeente aanwezige reserves op korte termijn een
nota te maken, die misschien voor een groot aantal jaren be
slissend zal zijn voor de reserveringsmogelijkheden. Dit pro
bleem raakt de hele structuur van de gemeentefinanciën.
Daar komt bij, dat o.i. bij deze kwestie geen haast is. Hier
aan wordt niet alleen gewerkt door de secretarie en de be
drijfsdirecteuren, maar we moeten ook overleg plegen met
het Verificatiebureau van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten en met de Griffie, terwijl de Beheersverordening
en de Rekening- en begrotingsverordeningen moeten worden
aangepast. We hopen wel in de loop van dit jaar zo mogelijk
hieraan verder te werken en tot een zekere afronding te ko
men.
Op vraag 12 antwoord ik, dat de centrale financiering een
vertragende invloed heeft gehad op de uit te voeren wer
ken.
Eerlijkheidshalve moeten we daarbij opmerken, dat het nog
maar de vraag is of wij zonder centrale financiering nog niet
verder van huis waren geweest.
De heer Reehoorn: Ik had verwacht, dat n.a.v. de gestelde
vragen wat meer documentatiemateriaal was gevoegd bij het
verslag van de Commissie van rapporteurs. De heer De Jong
geeft wel een aantal cijfers m.b.t. de vraag over de algemene
reserve, maar die kan ik ondertussen niet zo gauw bestude
ren. Dat geldt ook voor een aantal vragen, die in andere afde
lingen zijn behandeld. Ik denk hierbij b.v. aan het vraagstuk
van de grondprijzen, dat m.i. vergaande financiële consequen
ties kan hebben. Niet voor niets is in Afd. II, vraag 1, ge
suggereerd de elementen, die die grondprijs bepalen, eens ter
discussie te stellen. Men zou bepaalde elementen niet mee
kunnen nemen in de grondprijs en andere weer wel. Ik wil dat
nog even financieel toelichten. Ik meen, dat het een paar jaar
geleden is toegestaan de openbare verlichting mee te nemen
in de grondprijs voor nieuwe plannen. Dat heeft een bepaal
de invloed op de bedrijfsuitkomsten van de Energiebedrijven.
Telken jare krijgen wij van de Energiebedrijven een bedrag
uit de winst in onze algemene middelen. Wanneer wij nu moe
ten beslissen over een raadsvoorstel b.v. betreffende de aan
leg van een zandbak of een speelterrein bij een kleuterschool,
dan letten wij op de urgentie van die voorziening en op de be
schikbare middelen. Dan doen wij dus een keuze. Als we dan
besluiten om uit die middelen die zandbak aan te leggen, be
sluiten we tegelijkertijd tot verhoging van de grondprijs door
daarin de openbare verlichting mee te nemen. Ik zeg niet, dat
die zandbak niet nuttig is, maar ik wil alleen duidelijk ma
ken, dat op deze wijze er een bijzondere versluiering plaats
vindt van de werkelijke afweging van de financiële aangele
genheden. Ik kon die vergadering, waarin de grondprijzen ter
sprake kwamen, niet meemaken, maar ik had bijzonder graag
die documentatie op schrift gehad om e.e.a. eens te kunnen
bestuderen. Dat kunnen we dan misschien nog doen, voordat
dit punt aan de orde komt in de plenaire zitting. M.i. zou het
echter de discussies aanmerkelijk vergemakkelijken, wan
neer juist dit soort gegevens schriftelijk als antwoord hierbij
werd gevoegd.
Nu wil ik nog even terugkomen op vraag 10 en de dooi
de heer De Jong genoemde cijfers. We hebben in 1969 een
extra beroep op die algemene reserve gedaan met een bedrag
van 620.000,boven het normale bedrag van 180.000,
Toch blijft de algemene reserve gelijk. Indien het nu aanne
melijk is, dat dezelfde factoren, als gevolg waarvan de reserve
van '69 op '70 gelijk is gebleven ondanks het daarop gedane
extra beroep, ook voor '70 te verwachten zijn, dan zouden
we, dacht ik, ook nu weer een extra beroep van 620.000,
op die algemene reserve kunnen doen, zodat dan het tekort
van 710.000,bijna is weggewerkt. Dat was ook de achter
grond van vraag 10. Ik zelf kan echter niet zo gauw nagaan of
de door de heer De Jong genoemde factoren ook in 1970 weer
hun invloed zullen doen gelden.
De Wethouder stelt, dat het College maar eens wil afwach
ten of in de eerstkomende maanden een dekking voor het te
kort op de begroting kan worden gevonden. Dat houdt dus in,
dat wij, wanneer de Raad met die begroting akkoord gaat,
een niet-sluitende begroting indienen. Als ik het goed heb
begrepen, is het tekort van 710.000,voornamelijk een
gevolg van het achterblijven van de doeluitkeringen op on
derwijs en politie. Die 8%, waarover in vraag 7 wordt gespro
ken, is een meevallertje op de doeluitkeringen voor sociale
zorg. De Wethouder heeft zelf gezegd, dat de bedoeling van
meevallertjes is daar tegenvallertjes mee te compenseren.
Had het dan niet voor de hand gelegen de tegenvallers van
onderwijs en politie te compenseren met de meevaller van
sociale zorg?
De kwestie van de nota over de reserves zit me wel wat
dwars. Wanneer de Wethouder zegt, dat het niet zo eenvou
dig is daar op korte termijn een nota over te maken, mag ik
eraan herinneren, dat die nota zowel bij de aanbieding van de
begroting '68 als bij die van '69 reeds in het vooruitzicht is
gesteld. Dat gebeurt thans weer. Inmiddels is men er al 3 jaar
mee bezig! In tegenstelling met de Wethouder zie ik dit wel
als een dringende kwestie. Het vorige jaar heb ik bij de finan
ciële beschouwingen al naar voren gebracht, dat wij maar op
goed vertrouwen moeten meegaan wat betreft dat extra be
roep op die winstuitkering van het Gasbedrijf. Het is nog
maar de vraag of die uitkering komt. Dat weten we nog niet.
En dat is alleen de reserve van het Gasbedrijf. Ik heb gezien,
dat er een nota is gemaakt, waarin staat, dat de eerste 3 a 4
jaar, dus tot 1973 of '74, de noodzakelijke investeringen voor
de Energiebedrijven 20 miljoen bedragen. Als ik het goed heb
uitgerekend, is de reserve ongeveer 10 miljoen. Dat is dus
nog maar de helft van wat er nodig is. Wanneer we in de
komende jaren nog in dezelfde orde van grootte kunnen spa
ren, komt daar 3 maal 8 ton bij, zodat de reserve groeit tot
goed 12,5 miljoen. Dan schieten we dus al flink tekort t.a.v.
de noodzakelijke investeringen voor de Energiebedrijven. Ik
vind dan ook, dat een begroting van de Gemeente Leeuwar
den niet te beoordelen is zonder een goed inzicht in de reser
ves. Bij alle financiële beschouwingen, die ik als raadslid heb
meegemaakt, is aangedrongen op die kwestie van de reserves.
Daarom vind ik het bijzonder spijtig, dat deze nota er niet is
en de Wethouder geeft m.i. ook geen goede argumentatie m.
b.t. het uitblijven van deze nota.
De heer Weide: lk vind het maar gevaarlijk om, zoals het
College volgens de mededeling van de Wethouder heeft ge
daan, een begroting op te stellen op grond van wat er nodig
is. Wanneer het bedrijfsleven dit soort opvattingen als uit
gangspunt nam, zou dit fatale gevolgen kunnen hebben. De
Wethouder zegt dan, dat de Raad in de plenaire zitting dan
maar moet zeggen, wat hij met deze begroting wil. Nu neem
ik aan, dat het College, wanneer het werkelijk uitgaat van de
zegswijze „Regeren is vooruitzien", al bepaalde plannen in
het hoofd heeft. Ik hoef nu niet alles in details van het Colle
ge te weten, maar ik zou wel graag willen vernemen of het
College denkt aan beperking van de uitgaven (waarvoor ik
meer geporteerd ben) of aan een bepaalde tariefsverhoging.
De heer Visser: Ik wil ook graag nog even terugkomen op
het begrotingstekort. In 1969 hebben we een extra beroep ge
daan op de algemene reserve tot een bedrag van 620.000,
Thans zien we ons geplaatst voor een tekort van
710.000,Gaarne zou ik vernemen, welke redenen het
College heeft gehad voor 1970 geen extra beroep op de alge
mene reserve te doen.
T.o.v. 1969 vertoont het totaal van de uitgaven op de begro
ting een accres van 13,1%. Dit is, dacht ik, wel enigszins ver
klaarbaar, omdat hier eigenlijk sprake is van een zeker trend
matig verschijnsel (stijging van lonen, prijzen e.d.). Opval
lend groot zijn de uitgaven t.a.v. bepaalde kostensoorten. Ik
denk hierbij b.v. aan functie 43, subsidies, contributies en bij
dragen. Het accres in deze kostensoort bedraagt ruim 22%.
Er zijn hier enkele componenten bij, die er nogal uitsprin
gen. Ik noem b.v. het Frysk Orkest (16%), Leeszaal (14%),
betaald voetbal (28%), stadsautobusdienst (25%), gezins
zorg (27,5%), kinderuitzending (99%) (hier gaat het echter
niet om een groot bedrag) en beroepstoneel (43%). Ik ben
van mening, dat we juist t.a.v. de subsidiëring in de toekomst
toch wel een meer evenwichtig beleid zullen moeten voeren.
Van de zijde van de Gemeente zal men m.n. de aandacht
moeten vestigen op de zelfwerkzaamheid van diverse gesub
sidieerde instellingen.
Wat betreft de dekking van het tekort geloof ik, dat er toch
wel enige reden is om niet al te pessimistisch te zijn. Ik grond
deze mening op de volgende punten. In de eerste plaats komt
er binnenkort een wijziging van de Verordening op de hef
fing van de reinigingsrechten. Dat is ten dele in de be
groting verwerkt, naar ik meen, met een bedrag van
225.000,Ik ben bang, dat de slikvelden nog wel een
lang en vuil financieel staartje zullen hebben. Dat zou dan
weer een tegenvaller zijn. In de tweede plaats heeft het Rijk
een extra uitkering toegezegd uit het Gemeentefonds van
raar ik meen, 100 miljoen. Ik mag toch aannemen, dat ook
Leeuwarden daarvan een graantje zal meepikken. Dan is er
de gewijzigde rijksbijdrage krotopruiming en doorstroming.
Heeft het College al enig idee, welke voordelen dit de
Gemeente zal opleveren? Voorts zijn er nog enkele be
langrijke posten, t.w. de doeluitkeringen uit het Gemeente
fonds voor onderwijs en politie. Zijn de normen voor 1970
reeds definitief vastgesteld of mag in de loop van dit jaar
op herziening worden gerekend? Vervolgens denk ik nog
aan de geraamde post voor de Schooladviesdienst. Ik vraag
me af of dit wel een reële raming is, gezien de moeizame
opbouw van deze dienst. Ik dacht, dat voor 1970 de be
zetting van deze dienst was gepland op gemiddeld 9 perso
nen. Juist die moeizame opbouw doet mij de vraag stellen of
dat bedrag van ruim 326.000,- wel nodig zal zijn. Over een
mogelijke herziening van de lesgelden van de amateurafdeling
van het S.M.I., waarover in Afd. III reeds is gesproken, zul
len we misschien binnenkort wel iets naders horen, wanneer
de Commissie met haar rapport klaar is. Persoonlijk ben ik
van mening, dat de grafrechten wel flink kunnen worden op
getrokken. Bovendien zou ik willen wijzen op de gewijzigde
rijksbijdrage voor de reconstructie en de saneringspanden.
Heeft het College zich al een oordeel gevormd van wat dit
in 1970 kan opleveren of levert dit helemaal niets op, omdat
het Rijk de voorwaarde heeft gesteld, dat er dan geldige be
stemmingsplannen aanwezig moeten zijn? Als laatste punt
zou ik willen noemen de geraamde kapitaalslasten voor
nieuwe werken (volgno. 632). Het is, dacht ik, de bedoeling
om evenals het vorige jaar een half jaar rente over te hevelen
naar post 642 (diverse voorzieningen). Op grond van al
deze punten ben ik van mening, dat wij niet al te pessimis
tisch hoeven te zijn t.a.v. de mogelijkheden tot dekking van
het begrotingstekort.
De heer Hogendijk: In de aanbiedingsbrief wordt gespro
ken over een tekort van 710.000,Ik vraag mij af of
wij eigenlijk niet moeten spreken over een tekort van
890.000,dat wordt gedekt door een bijdrage uit de alge
mene reserve a 180.000,Ik zou graag vernemen, waar
om het College dit jaar niet weer heeft getracht toestemming
van G.S. te krijgen dit tekort uit de algemene reserve te dek
ken.
Indien de algemene reserve op 5,5 miljoen blijft staan
(aanbiedingsbrief blz. 8), beantwoordt dit m.i. noch aan de
gedachte van de Wethouder, noch aan het standpunt van de
P. v. d. A.-fractie, dat de reserve dienstbaar moet worden
gemaakt aan de behoefte van de Gemeente. Dat zou dus wel
kunnen worden bereikt, indien het nadelige saldo van 1969
uit de reserve werd gehaald, zoals eigenlijk ook bij de be
grotingsbehandeling 1969 is besloten. Dan zou het overschot
van 1968 kunnen worden gebruikt voor vervroegde extra af
schrijvingen, zodat dat soelaas zou bieden voor 1970.
Op blz. 10 staat, dat de kapitaalslasten van nieuwe werken
voor 1970 (post 634) zijn geraamd op f 605.240,— en dat
deze raming voor 1969 495.000,beliep. Dat geeft dus een
verschil van 110.240,Onderaan blz. 10 staat echter:
„Voor de niet goedgekeurde investeringen en voor de inves
teringen, waarvoor eerst onlangs op de begroting voor 1969
kapitaalslasten zijn geraamd of waarvoor dit mogelijk nog
in 1969 zal geschieden, zijn de kapitaalslasten tot een bedrag
van in totaal f 123.110,geraamd op volgno. 634. Als ik
dan naar dat verschil van 110.240,kijk, is er dus minder
op deze stelpost komen te staan, nl. een bedrag van
12.870,Waar zit nu eigenlijk die wenselijke uitbrei
ding? We hebben hier eigenlijk te maken met een verlaging
t.o.v. 1969, tenzij de Wethouder, wat hij op 10 februari 1969
niet deed, nu onderschrijft, dat dat bedrag van
495.000,dat toen op post 634 was geraamd, in feite veel
minder was, zoals toen ook door onze fractie werd betoogd.
Als ik de in de aanbiedingsbrief onder volgno. 634 ge
noemde bedragen bij elkaar optel, kom ik tot een totaal be
drag van 123.110,plus 525.000,648.110,Op
blz. 63 van de begroting der inkomsten en uitgaven voor de
dienst van het jaar 1970 staat echter als post kapitaalslasten
nieuwe werken een bedrag van 605.240,Ik kan deze be
dragen niet helemaal verklaren, maar misschien kan de Wet
houder mij uit de brand helpen.
Op blz. 11 staat, dat voor enkele grote werken, waartoe
de Raad reeds heeft besloten, nog geen kapitaalslasten op
functionele posten in de begroting zijn geraamd, omdat er
nog subsidie-aanvragen voor die werken lopen. Naar aanlei
ding hiervan zou ik gaarne vernemen, om welke bedragen
het nu eigenlijk gaat. Dan is nl. na te gaan of dat bedrag van
5 miljoen wel reëel is en wat daarin al is verdisconteerd aan
investeringen ingevolge reeds genomen besluiten. Zijn dat
er veel, dan blijft er nl. van die 5 miljoen zeker geen 4,5
miljoen over en zitten er in post 634 eigenlijk minder nieu
we investeringen dan door het College wordt voorgesteld.