12
RAADSVERGADERING
weet ik niet, maar deze vorm is in de gegeven situatie
misschien wel de meest wenselijke.
Mijn fractie, met uitzondering dan van de beide Wet
houders, vindt, dat de personen, die hier worden voor
gedragen en aanbevolen voor dit stichtingsbestuur, on
voldoende alle groeperingen weerspiegelen, waar men,
hoe dan ook, aan zou kunnen denken in onze lokale
samenleving. We zouden liever willen starten met een
jonge voorzitter, die geen bindingen heeft met wat is
geweest en we hadden graag gezien, dat in de groep
van aanbevolen personen ook kunstenaars en jongeren
waren opgenomen. Misschien was dan ook meteen een
„link" gelegd naar bepaalde maatschappelijke groepe
ringen, die onvoldoende aan hun trekken komen bij de
door het College gedachte samenstelling van dit stich
tingsbestuur. Dit zal mijn fractie ertoe brengen om
niet te stemmen op de voorgedragen voorzitter en op
twee van de onder c genoemde personen. Mocht uit
de uitslag van de stemming blijken, dat dit bijval vindt,
dan zouden wij het College willen verzoeken om wat
dit betreft in een volgende raadsvergadering met nieu
we voordrachten te komen. Wij hopen, dat goed over
leg ertoe zal leiden, dat ook kunstenaars en jongeren
in dit bestuur vertegenwoordigd zullen zijn.
De heer Van der Veen: Ik geloof, dat het, wil deze
zaak ueberhaupt voortgang vinden, noodzakelijk is, dat
wij nu een stichtingsbestuur kiezen, ongeacht de vraag
of we al dan niet gelukkig zijn met de voorgedragen
personen. We mogen niet het risico lopen, dat de voort
gang van wat er in de Harmonie pleegt te gebeuren
in gevaar wordt gebracht.
De heer Engels: Wij zijn akkoord gegaan met een
besloten zitting, omdat wij iedere mogelijkheid van het
spreken over personen in het openbaar willen ver
mijden zeker, nu die personen zich bereid hebben
verklaard om een bijzonder moeilijke taak op zich te
menlijke drie Christelijke fracties gaan, evenals de
nemen. Wij zijn hen daarvoor erkentelijk. De geza-
fractie van de P.v.d.A., akkoord met de stichtingsvorm.
Ook onze fracties zijn van mening, dat niet alle groe
peringen in deze stad (en daarbij denk ik ook m.n.
aan jongeren en mede aan kunstenaars) in deze be
stuurssamenstelling zodanig zijn vertegenwoordigd als
wij dat wel graag zouden zien. Wij laten echter zwaar
der wegen de noodzaak om snel te starten met een
stel mensen, die bereid zijn dat te doen en die weten,
wat hun te wachten staat. Wij gaan volledig akkoord
met de voordracht van de voorzitter en wij zijn erken
telijk voor de van de kant van het College gedane toe
zegging, dat men de Culturele Raad zo spoedig moge
lijk zal doen optreden en dat men dat orgaan zo spoe
dig mogelijk inspraak zal geven in het toepassen van
het aftredingsrooster voor de onder c genoemde per
sonen. Daardoor wordt dan het vervullen van onze ver
langens t.a.v. het meer inbrengen van alle groeperin
gen uit de bevolking verzekerd door degenen, die daar
voor primair verantwoordelijk zijn.
De heer Kingma: Ik kan kort zijn. Wij menen, dat
de door het College ingediende voordracht niet represen
tatief is voor de gehele Leeuwarder bevolking. We had
den graag gezien, dat de voorgedragenen niet uit zo'n
kleine kring waren gehaald, maar dat meer was ge
keken naar een bredere maatschappelijke gelaagdheid
van dit bestuur. Daarbij hebben wij tevens gedacht
aan kunstenaars en jongeren.
De heer Schönfeld: Ik kan nog korter zijn. Ik sluit
mij volledig aan bij de woorden van de heer Van der
Veen. Naar mijn mening is het een algemeen belang,
dat we op de kortst mogelijke termijn komen tot de
benoeming van dit bestuur.
De Voorzitter: Het College van B. en W. is ook van
mening, dat het gemeentelijk belang eist, dat dit stich-
singsbestuur zo spoedig mogelijk wordt benoemd. Het
College heeft er alle vertrouwen in, dat de voorgedrage
nen en aanbevolenen een goede start zullen maken met
de zware taak, die op dit stichtingsbestuur komt te
rusten. Overigens is het College van B. en W. het er
volledig mee eens, dat er in de toekomst ook kunste
naars en jongeren in dit bestuur moeten worden op
genomen, zodat dit bestuur voor een ieder representa
tief en aanvaardbaar kan worden geacht. Wij hebben
er alle vertrouwen in, dat wij via de voordrachten van
de in te stellen Culturele Raad daarheen zullen groeien.
Wij gaan thans over tot stemming.
Voordrachten:
a. voor voorzitter van het bestuur van de stichting
Culturele Centra Leeuwarden
de heer Ir. B. C. van Balen Walter te Leeuwarden;
b. voor bestuursleden van die stichting:
1. de heer Mr. Chr. F. Bramer,
2. de heer W. S. P. P. de Leeuw,
3. de heer Mr. B. Olthof,
4. de heer G. C. Schilt, allen te Leeuwarden.
Aanbeveling voor bestuursleden van die stichting:
1. de heer Mr. C. H. Beekhuis, Leeuwarden,
2. de heer E. K. Hoekstra, Sneek,
3. de heer Drs. J. R. Kuperus, Grouw,
4. mevr. T. Schönfeld-Schoonbeeg, Leeuwarden.
Benoemd worden:
sub a de heer Van Balen Walter met 19 stemmen (14
bilj. blanco);
sub b de heer Mr. Bramer met alg. stemmen; de heer
De Leeuw met 32 stemmen (1 bilj. blanco); de heer
Mr. Olthof met alg. stemmen en de heer Schilt met
32 stemmen (1 bilj. blanco);
voorts de heren Mr. Beekhuis en Hoekstra, elk met
19 stemmen (14 bilj. blanco) en de heer Drs. Kuperus
en mevr. Schönfeld-Schoonbeeg, elk met alg. stem
men.
Punt 8 (bijlage no. 33).
Voordrachten:
a. hoofd Leeuwerikschool (g.l.o.)
1. J. de Jager, alhier;
2. S. Rienks, alhier;
b. hoofd Telemannschool I (g.l.o.):
1. P. Weijer te Achlum;
2. S. Rienks, voornoemd.
Benoemd worden de heren De Jager en Weijer, elk
met 32 stemmen (1 stem van onwaarde).
Het stembureau werd gevormd door de heren Mie-
dema en Venema.
De Voorzitter verdaagt hierna, om 0.05 uur, de ver
gadering tot dinsdag 27 januari 1970 te 19.30 uur.
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van dinsdag 27 jannari 1970
van dinsdag 27 januari 1970.
(Voortzetting van de vergadering van
maandag 26 januari 1970)
Aanwezig 30 leden: Mevr. M. M. Th. Visser-Van den
Bos en de heren Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boom-
gaardt, S. Bouma, F. van Esveld, P. Faber, J. Heetla
(weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen,
K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, G. van
der Laan, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen, W.
Miedema, J. P. Reehoorn, Ir. C. L. Rijpma, H. W. Rijp-
stra, J. A. Schönfeld, K. Spoelstra, H. L. M. Stek, J.
Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der
Veen, L. Visser, G. de Vries, F. van der Wal, K. Weide
en J. Wiersma.
Afwezig: Mevr. Mr. E. Veder-Smit en de heren J.
ten Brug (weth.), P. J. Engels, P. van der Veen, J. T.
Vellenga en J. Venema.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
Secretaris: de heer Mr. J. T. Kingma, 1.-secretaris.
De Voorzitter: Ik open de vergadering en heet allen
van harte welkom. We gaan nu allereerst praten over
punt 5, Gemeentelijke Commissies en Raden. Het voor
bereiden van dit stuk heeft helaas zeer veel tijd ge
kost, maar het was dan ook een omvangrijk karwei.
Punt 5 (bijlage no. 20).
De heer G. de Vries: De hier aan de orde zijnde
nota zouden we vanavond kunnen behandelen onder
het motto: „Lang gewacht en stil gezwegen; nooit
gedacht en toch gekregen". De Voorzitter heeft zo
juist al gememoreerd, dat het een immens karwei is
geweest om deze zaak gereed te krijgen en ik geloof,
dat het op z'n plaats is om het College een compli
ment te maken voor de wijze, waarop ons deze zaak
is aangeboden. Hier ligt een uitvoerig stuk documen
tatie, waar we mee uit de voeten kunnen en dat de
moeite van een onderlinge gedachtenwisseling waard
is. Als we ons evenwel afvragen of we met deze nota
datgene hebben gekregen, wat we ervan hebben ver
wacht, dan zouden we toch graag hier en daar een
paar vraagtekens willen plaatsen en wat kritische no
ten willen kraken. Waar gaat het hier om Sinds
1964 biedt de Gemeentewet nieuwe mogelijkheden t.a.v.
het instellen en het inschakelen van de gemeentelijke
commissies. Deze verruiming van de bepalingen is
niet alleen gericht op het functioneren van de raads
leden in dat geheel, maar ook op de mogelijkheid om
de burgers actief te betrekken bij een stuk bestuur
lijk werk. T.a.v. de mogelijkheden, die geschapen zijn
naar de kant van de raadsleden, kunnen we niet on
tevreden zijn. Als we het geheel overzien, geloof ik
dat ons als raadsleden een enorm stuk commissiewerk
wordt gedelegeerd in diverse maatschappelijke activi
teiten binnen het bestuurlijke geheel. Als we ons ech
ter afvragen, hoe het staat t.a.v. de mogelijke inscha
keling van de burger bij het bestuur, dan geloof ik,
dat we niet helemaal datgene hebben aangeboden ge
kregen, wat we hiervan hadden verwacht. De moge
lijkheden zijn zeer zeker aanmerkelijk beter uitgewerkt
dan in de nota, die in 1965 heel schoorvoetend en voor
zichtig aan ons werd voorgelegd en waarin toen eigen
lijk met zoveel woorden werd gezegd: „We zouden het
wel willen proberen, maar kan dit allemaal wel?" We
wagen het te betwijfelen of de mogelijkheden thans
wel optimaal zijn benut. In een tijd, waarin het bij de
burger gaat om een stuk inspraak en invloed bij het
bestuur, wordt naar ons gevoel hier een uitstekende
kans geboden om een stuk georganiseerde inspraak
van onze medeburgers mogelijk te maken een stuk
inspraak, dat in alle opzichten de democratische ver
houdingen van onze maatschappij zou kunnen bevor
deren. We weten allen wel, dat iemand, zodra hij, hoe
wel aanvankelijk onbekend met een bepaalde materie,
op een gegeven moment voor een stuk verantwoorde
lijkheid wordt geplaatst, die activiteit plotseling met
heel andere ogen bekijkt, zich er nauwer bij betrok
ken voelt en het gevoel krijgt, dat zij een deel van
hemzelf begint te worden. Zo hebben wij dit, dacht
ik, als raadsleden beleefd en zo zouden ook onze me
deburgers, die op grond van deze commissiebepalin
gen eventueel hadden kunnen worden ingeschakeld,
het kunnen beleven. N.a.v. de afzonderlijke voorstel
len kom ik hierop straks nog wel even terug, maar
ik zou nu reeds naar voren willen brengen, dat we
dan ook graag zouden hebben gezien, dat er meer ge
bruik was gemaakt van de mogelijkheid tot inschake-
keling van geïnteresseerde burgers bij het commissie
werk.
Voorts vinden wij, dat de nota, zoals deze is aange
boden, wel een enigszins verbrokkeld beeld geeft. We
zien in het geheel niet zoveel structuur. Wanneer we
deze voorstellen bekijken, vragen we ons af, wat het
College nu eigenlijk ertoe heeft bewogen om voor de
ene sector een bepaalde oplossing te kiezen en voor
een andere sector weer aan een andere mogelijkheid
te denken. Heeft het College ook overwogen om b.v.
het gehele terrein van activiteiten achter iedere porte
feuille eens kritisch door te nemen en te kijken, in
hoeverre de taken van iedere Wethouder afzonderlijk
zich zouden hebben geleend voor het inschakelen van
functionele commissies, van adviescommissies of van
raden? We hebben nu het gevoel, dat het min of meer
een schot op een troep mussen is geweest, waarvan
er een aantal is weggevlogen, terwijl anderen het
loodje hebben moeten leggen.
Nogmaals, het College heeft voor een uitstekend
stuk documentatie gezorgd. Ik dacht, dat het op zich
zelf wel goed zou zijn deze nota even door te nemen.
In de eerste plaats stuiten we dan op de territoriale
raden of commissies. Op blz. 2 staat: „Aan derge
lijke raden of commissies bestaat in onze Gemeente,
naar wij menen, geen behoefte. De stadswijken zijn
niet zodanig van omvang en vertonen ook niet een
zodanige samenhang, dat zij min of meer functioneren
als een zelfstandige eenheid." Hierbij zou ik toch wel
graag een vraagteken willen plaatsen. Naar gelang de
samenlevingsopbouw van onze stad zich gaat ontwik
kelen, krijgen we ongemerkt de situatie, dat bepaalde
stadsdelen zich wèl als functionele eenheden gaan ma
nifesteren. Ik denk hierbij b.v. aan 't Nijlan, het Lek-
kumerend en Bilgaard. Al deze stadsdelen komen
reeds min of meer met een geheel eigen problematiek
naar voren. Dat bewijst het College zelf ook wel door
in die omgeving hearings te gaan houden. Ik vraag
me dan ook af of het geen overweging verdient in dit
opzicht een stuk inspraak van de burgers mogelijk te
maken bijv. d.m.v. een wijkraad. Ik geloof niet, dat
een dergelijk instituut gebonden is aan een bepaald
minimum aantal inwoners. M.b.t. de dorpen wordt in
de nota opgemerkt, dat zij via de verenigingen voor
dorpsbelang voldoende inspraak hebben bij het Ge
meentebestuur. Zoals bekend, worden wij als Gemeen
teraad jaarlijks door de verenigingen voor dorpsbe
lang uitgenodigd tot het bijwonen van een door hen
georganiseerde bijeenkomst. Daar zitten dan de frac
ties geëtaleerd en krijgen alle in de dorpen levende
noden en behoeften breed uitgemeten. Op zichzelf is
het, geloof ik, goed geweest, dat deze bijeenkomsten
werden gehouden, maar daarom juist vragen wij ons
af of het toch niet van belang zou zijn, dat de dorpen
d.m.v. een dorpsraad inspraak kunnen krijgen, zodat
e.e.a. beter is georganiseerd. Daarbij zou men dan
nog de vraag kunnen stellen of dan één commissie
voor alle dorpen voldoende zou zijn, dan wel of er voor
ieder dorp afzonderlijk een commissie zou moeten wor
den ingesteld. Dit laatste lijkt ons eigenlijk het beste,
omdat ieder dorp zijn eigen aspecten heeft wat betreft
zijn mogelijkheden op allerlei terreinen.
Op blz. 4 staan enkele commissies van advies voor
de Raad genoemd, n.l. de Commissie voor Ruimtelijke
Ordening, de Commissie voor Openbare Werken en de
Commissie voor het Onderwijs. Het frappeert ons bij
zonder, dat U deze commissies alleen wilt laten be
staan uit raadsleden. We dachten n.l., dat juist op het