de vertegenwoordigers van de burgerij die gekozen zijn
op de wijze, waarop dat in Nederland pleegt te gebeu
ren, hun besluiten nemen in de Gemeenteraden, de Sta
ten en het Parlement. Die beslissingen kunnen niet
worden genomen in andere organen, ook niet in deze
commissies. Alle openbaarheid (ik betwijfel overigens
mèt de heer Heidinga of de publieke belangstelling
voor openbare commissievergaderingen nu wel zo groot
zal zijn) kan niet wegnemen, dat het gewicht niet ligt
in die commissievergaderingen. Dat hoort in deze ver
gadering te blijven liggen. Dat is het eerste, wat wij
moeten bedenken, wanneer wij al die commissies op
poten zetten. Naar mijn mening kan de belangstelling
van de burgerij voor het bestuur alleen levend blijven,
wanneer dat bestuur een beetje is te overzien. De
burgerij kan eenvoudig niet meer via de democratie
tegen de overheid zeggen: „Wanneer U maatregelen
wilt nemen, die ons betreffen, willen wij daarin zelf
meespreken." Zij heeft de overheid n.l. langzamerhand
zo almachtig gemaakt en zoveel taken opgedragen, dat
het aantal regelingen, waaronder wij gebukt gaan of
waardoor wij worden gesteund, door niemand meer is
te overzien. Dat betekent, dat we eigenlijk langzamer
hand worden overgeleverd aan deskundigen, min of
meer aan ambtenaren, en dat we van de democratie
langzamerhand bureaucratie maken. Het woord „in
spraak" heeft een andere betekenis dan die, welke
men daaraan de laatste jaren heeft gegeven. Ik ben
bang, dat degene, die met dit woord is begonnen, niet
in Van Dale heeft nagekeken, wat het eigenlijk be
tekent. Ik heb persoonlijk altijd het gevoel, dat degene,
dat het hardst om inspraak schreeuwt, eigenlijk alleen
maar een schreeuwlelijk is, die uitspraken wil doen op
een plaats, waar hij daartoe niet is gekwalificeerd. Dit
kan misschien ook wel eens anders liggen, maar in
het algemeen twijfel ik sterk aan degenen, die zo ver
schrikkelijk hard om inspraak vragen. De burgerij
wordt niet bij het bestuur betrokken door 1, 2, 3 of 4
niet op democratische wijze als volksvertegenwoordi
gers gekozen burgers in commissies zitting te doen
nemen. Het zijn dan de heren Jansen, Pietersen, Klaas-
sen of De Wit privé, die in die commissies zitting heb
ben. Hoe zij aangewezen worden, weet ik niet (we
kunnen dat op verschillende manieren doen), maar in
ieder geval is de aanwijzing van die mensen niet met
dezelfde waarborgen omgeven als de aanwijzing van
raadsleden, statenleden en andere volksvertegenwoor
digers. Dat maakt ook, dat de betekenis van die in
spraak beperkt is. Het gaat daarbij om de inspraak
van een individu en niet om de inspraak van de burgerij.
Laten we ons daarover geen illusies maken. Dat wil
echter niet zeggen, dat wij dit experiment niet moeten
doen en dat er helemaal niets goeds uit voort kan ko
men. Ik geloof wel, dat het goed is, dat wij bij de vele
taken, die zo langzamerhand op ons af komen, de ge
legenheid krijgen om gebruik te maken van de spe
ciale kennis van figuren, die niet in ons midden zitten.
Dat is logisch. Dat zijn adviseurs, die wij er bij kunnen
gebruiken. Deze commissies zullen echter nooit de be
handeling in de openbare raadsvergaderingen kunnen
vervangen. Ik wil niet ingaan op de afzonderlijke com
missies, die hier worden besproken. Dat heeft weinig
zin. Het is een experiment. Wij moeten het proberen.
Elke onderneming, die nieuw is, zal met vallen en op
staan haar eigen vorm moeten vinden. Wij moeten hier
straks aan gaan knutselen, wanneer blijkt, dat dat
nodig is. Er zijn misschien commissies, die wij zeer
wel zouden kunnen missen. Wat mij betreft, die Straat-
namencommissie, maar dat is oud nieuws. Ik geloof,
dat we met de wijkraden, met de dorpsraden, met de
territoriale commissies ook voorzichtig moeten zijn.
Ook dat zullen commissies zijn, die wij niet langs de
weg van normale verkiezingen tot stand kunnen bren
gen. Dit zijn ook dingen, die wat in de lucht hangen,
en ik vraag mij eigenlijk af, welk verschil het nu uit
maakt of mensen hun mening kenbaar maken in
een groepering met de naam Dorpsbelang dan wel in
een dorpsraad. Ik zie op dit moment het nut van de
instelling van een dorpsraad niet in. Wanneer er ech
ter een dorpsraad zou worden ingesteld, zou ik daar
tegen ook geen bezwaar hebben, zo lang wij ons maar
bewust zijn van de betrekkelijkheid van al deze din
gen. Ik heb de meeste zorg over de enorme uitbrei
ding, die het werk van de raadsleden onvermijdelijk
zal ondergaan bij instelling van al deze commissies.
Ik geloof, dat de kleinere fracties hun baas wel on
middellijk ontslag kunnen vragen en professionals kun
nen worden. Ik geloof, dat er buitengewoon veel tijd in
gaat zitten, wanneer wij het werk in de commissies,
waarin wij worden benoemd, serieus opvatten. Ik ben
bang, dat de zaak, die ons is toegedacht, wel eens te
zwaar zou kunnen worden. Al met al hoort U dus van
mij voor dit werkstuk, waarvoor ik overigens alle
respect heb, geen juichkreten. Ik ben bereid om het
de twijfel te geven, die nu eenmaal toekomt aan dat
gene, waarvan wij verwachten, dat het op twee ma
nieren kan uitvallen. Misschien valt het goed uit, maar
overmatig enthousiast ben ik niet.
De heer Kingma: Wij achten het vooral van belang,
dat de vergaderingen van deze commissies openbaar
zullen zijn. We zien eigenlijk niet in, waarom dit niet
mogelijk zou zijn. Per slot van rekening is het immers
ook nog nooit voorgekomen, dat onze raadsvergade
ringen minder goed slaagden, doordat zij openbaar
waren.
Het lijkt me toch wel van belang om eens te experi
menteren met territoriale raden, in de eerste plaats
voor de dorpen. Ik dacht, dat territoriale raden voor
de dorpen nog belangrijker waren dan voor de stads
delen. Het wil mij voorkomen, dat dorpsraden toch
wel enkele voordelen geven in vergelijking met de ge
wone verenigingen van dorpsbelang. Ik dacht n.l., dat
men in dorpsraden een gemakkelijker en een meer
geregeld contact zou krijgen. Hiermee wil ik natuur
lijk geenszins zeggen, dat het College niets aan de
dorpen doet.
De heer Schönfeld: De instelling van gemeentelijke
commissies en raden is een bijzonder ingewikkelde
materie, waarin vele juridische facetten verborgen zit
ten. Het feit, dat ook niet-raadsleden zitting mogen
hebben in de nieuw samen te stellen commissies, valt
alleen maar toe te juichen. Ik vind het een bijzonder
moeilijke zaak om het voorstel, zoals het thans voor
ons ligt, op al zijn mérites te beoordelen. Zo staat er
b.v., dat de commissies van advies voor de Raad ten
minste 5 en in het algemeen ten hoogste 7 leden zullen
moeten tellen. Ik vind het echter bijzonder belangrijk,
dat in de hieronder vallende vier commissies, n.l. Finan
ciën, Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en On
derwijs, elke raadsfractie één vertegenwoordiger heeft.
Dat zou vooral in de toekomst er nog wel eens toe
kunnen leiden, dat de zinsnede „in het algemeen"
een modus vormt om meer dan 7 leden in de genoemde
commissies te kunnen hebben.
De zoëven door de heer De Vries aangehaalde dorps
raden acht ik persoonlijk reeds aanwezig in de vorm
van de bestaande verenigingen van dorpsbelang. De
mensen, die hierin zitten, zijn ook gekozen. Zij komen
op voor de belangen van hun dorp.
Verder mis ik in het voorstel iedere mogelijkheid
van enige inbreng in welke vorm dan ook (al is het
maar in de vorm van een adviserende stem) van ver
tegenwoordigers van de Jeugdgemeenteraad. De ver
gaderingen van de Commissie voor de Straatnaamge-
ving zijn diverse keren bijgewoond door een vertegen
woordiger van de Jeugdgemeenteraad, waarmee we
gunstige ervaringen hebben opgedaan. Toen de Jeugd
gemeenteraad vorig jaar ter gelegenheid van zijn 10-
jarig bestaan zichzelf ter discussie stelde, is door ver
tegenwoordigers van diverse fracties uit onze Raad
eveneens gepleit voor een zekere inbreng van de jeugd.
Ik zou graag zien, dat het College hierover alsnog
zijn gedachten liet gaan en binnenkort hiermee nog
eens bij de Raad terugkwam. Op deze wijze wordt de
jeugdgemeenteraad nauwer bij de werkzaamheden van
de Raad betrokken, hetgeen ik een nuttige zaak vind.
De jeugd wordt maar al te dikwijls vergeten en ik
krijg sterk de indruk, dat dat hier ook weer is gebeurd.
Volgens een schrijven van het Gesprekscentrum voor
het Alg. Maatschappelijk Werk zou de juridische vorm
geving van een Bejaardenraad die van een privaatrech
telijke stichting dienen te zijn, in het bestuur waarvan
de gemeentelijke overheid en het particuliere initiatief
zijn vertegenwoordigd. Persoonlijk kan ik me hiermee
wel verenigen. Ik zou het College derhalve willen vra
gen om het betreffende Besluit in deze zin aan te pas-
£7?
sen. Indien hiertegen bezwaren bestaan, zal ik dit
straks graag vernemen.
De Voorzitter: Allereerst zou ik mijn erkentelijk
heid willen uitspreken voor de waarderende woorden,
die de verschillende sprekers aan dit werkstuk hebben
gewijd. Inderdaad zijn we hier bezig met een belang
rijk stuk werk. Ik ben het met de heer De Vries eens,
dat het hier gaat om het verdiepen van de democra
tische werkwijze bij het besturen van de Gemeente. Een
van de motieven tot wijziging van de Gemeentewet is
geweest het scheppen van een mogelijkheid om te
voorkomen, dat we bij het steeds gecompliceerder wor
den van allerlei regelingen terecht komen in een toe
stand van overheersing door de technocratie. Hoe ge
compliceerder onze samenleving wordt, hoe groter dat
risico wordt. We zullen met elkaar ter wille van onze
hele samenleving moeten proberen om daartegen op
het bestuurlijke vlak een goed tegenspel te blijven le
veren. „Tegenspel" is hier eigenlijk misschien niet eens
het goede woord. Ik zou hier nog liever willen spreken
van samenspel. Er moet een vervlechting komen tus
sen de taak van de bestuurders en de ook bijzonder
nuttige taak van de technocraten. Men spreekt daar
meestal erg denigrerend over, maar dat is natuurlijk
ook niet juist. We hebben die mensen ook hard nodig,
maar we moeten ervoor zorgen, dat we niet door hen
worden overheerst. We proberen daartoe een gepast
gebruik te maken van de in de Gemeentewet aange
brachte wijzigingen. De heer Heidinga heeft zeer te
recht gezegd: „We maken nogal wat los" en ik dacht,
dat dit ons noopte tot een zekere voorzichtigheid
niet, omdat we bang zijn met iets nieuws te beginnen,
maar omdat we moeten weten, dat we datgene, wat
we hier creëren, ook waar kunnen maken. Ik ben het
volkomen met de heer Van der Veen eens, dat aan
neming van dit voorstel de taak van de leden van de
Raad aanmerkelijk zal verzwaren. U hebt allen in het
dagelijks leven Uw eigen taak en velen van U hebben
zelfs een zware taak, die vaak meer dan een 40-urige
werkweek vergt. Daarbij zult U dan straks niet alleen
raadsvergaderingen moeten bijwonen, maar ook talloze
commissievergaderingen. Als men die taak op zinvolle
wijze wil vervullen, zal men niet alle papieren van a
tot z moeten uitspellen, maar zal men de in behande
ling komende stukken toch wel behoorlijk moeten be
studeren. Ook dat vereist enorm veel tijd. Het feit, dat
dit alles een grote taakverzwaring betekent, neemt
echter niet weg, dat het van groot belang is, dat de
raadsleden niet alleen in de Raad, maar ook reeds
eerder in andere stadia bij het bestuurlijk werk worden
betrokken. Wanneer de leden van de Raad alleen met
hun taak worden geconfronteerd in deze zaal, waar de
beslissingen worden genomen, zullen zij hun taak nau
welijks goed kunnen verrichten. Het totale bestel van
onze samenleving is n.l. zo gecompliceerd geworden,
dat ook de raadsleden, willen zij hun taak goed ver
vullen, min of meer gedwongen zijn om zich elk op
hun eigen terrein, niet eens op het gehele gemeente
lijke vlak (een aantal fractievoorzitters moet dat mis
schien doen) te verdiepen in bepaalde deeltaken van
onze samenleving. Dat is alleen mogelijk, wanneer zij
in het samenspel van de commissies daaraan al deel
nemen. Dan krijgen zij n.l. een veel dieper inzicht en
kunnen ze ook de andere raadsleden in deze zaal hel
pen om tot goede beslissingen te komen en een goed
tegenspel te leveren tegen het College van B. en W.
Natuurlijk staan wij op dat punt altijd sterker dan U,
omdat wij dag in dag uit met deze materie bezig zijn
en omringd zijn door een grote staf bekwame ambte
naren.
Ik dacht, dat we het er allemaal wel over eens wa
ren. dat er een voldoende mate van openbaarheid moet
zijn vooral daar, waar beslissingen worden genomen.
We moeten echter ook in dit opzicht met beide benen
op de grond blijven staan. Persoonlijk betwijfel ik wel
enigszins of het erg zinvol is het vooroverleg in aller
lei kleine werkgroepen (dat zijn commissies vaak) in
het openbaar te doen plaats vinden. Het is, wanneer
het vooroverleg nog in een embryonaal stadium ver
keert, vaak nodig, dat men eens tegen elkaar aan
praat, zonder dat men zich vastlegt en zonder dat er
meteen in de krant komt te staan, wat iedereen wel
heeft gezegd. Bovendien zal de realiteit zijn, dat de
leden van zo'n commissie, wanneer zij dat wenselijk
achten, toch ook overleg zullen plegen buiten de open
baarheid. Dit neemt echter niet weg, dat openbaarheid
moet worden betracht, waar dat mogelijk is. Ik geloof,
dat het, wanneer wordt besloten tot de instelling van
een Jeugdraad, een Bejaardenraad, een Culturele Raad
en een Sportraad, juist zou zijn, dat die raden min of
meer op dezelfde wijze als onze Raad in het openbaar
komen tot vaststelling van hun beslissingen of hun
uiteindelijke adviezen. Die raden moeten echter op een
gegeven moment ook in beslotenheid kunnen vergade
ren. Die raden zullen ook werkgroepen en commissies
hebben, die niet in het openbaar behoeven te vergade
ren. Er is nog een categorie, waaraan we nog niet
zijn toegekomen, n.l. de commissies met beheerstaken.
Deze commissies kunnen ook worden belast met taken,
waarvan de Raad zich thans kwijt. De Wet laat toe, dat
U deze commissies met beheerstaken beslissingen laat
nemen, die formeel tot de competentie van de Raad
behoren. Wanneer t.z.t. mocht worden besloten tot de
instelling van commissies met beheerstaken, dan zou
den ook die commissies bij het nemen van beslissingen
in het openbaar moeten vergaderen. We zien op dit
ogenblik nog geen taken voor deze commissies. We zien,
alhoewel aarzelend, wel de mogelijkheid (en we zouden
ook stap voor stap die weg willen bewandelen), dat er
commissies komen, die bepaalde beheerstaken van B.
en W. overnemen. Dat is echter niet simpel en we
moeten duidelijk weten, waar de verantwoordelijkheden
liggen. Het College móet volledig verantwoording blij
ven afleggen aan de Raad. Het moet niet zo zijn, dat
de verantwoordelijkheid voor een deel van de taken,
waarvan het College zich thans kwijt, wordt verdoe
zeld in andere groeperingen, welke bijdrage die groe
peringen ook kunnen leveren tot het tot stand komen
van beslissingen. We zouden deze commissies vooral
beheerstaken willen geven op het technisch-commer-
ciële vlak. Wanneer dat vlak het bestuurlijke vlak
raakt, kunnen zij advies geven.
We zijn op het punt van de territoriale commissies en
raden tot een negatieve conclusie gekomen in die zin,
dat we daarvoor geen taak zien. Ik zou ook hier weer
willen beginnen met een algemene opmerking. We
moeten door het instellen van territoriale commissies
en raden niet de schijn wekken, dat zijzelf kunnen be
slissen. We achten het wel van groot belang, dat men
in een wijkvereniging of een buurtvereniging bijeen
komt en daar de problemen bespreekt, die zich in het
betreffende gebied voordoen. Vooral deze groepen moe
ten altijd gehoor kunnen vinden op het Stadhuis, b.v.
bij een hoofdambtenaar, een Wethouder of (en mis
schien moeten we in de toekomst wel wat meer die
kant uit) een commissie van bijstand en advies. We zien
op bestuurlijk terrein geen reële taken voor wijkraden.
Elders is men op basis van studies tot de conclusie
gekomen, dat er eerst reëel sprake kan zijn van wijk
raden bij wijken met ten minste 100.000 inwoners. Het
gaat hier echter niet om een heilig getal. Wat de
dorpen betreft, ligt deze zaak in onze Gemeente iets
anders. Aangezien er echter in al onze dorpen een
vrij behoorlijk functionerende vereniging van dorpsbe
lang is, zien we niet in, welke zin het zou hebben om
daarnaast nog een dorpsraad in te stellen. Ik geloof wel,
dat er, wanneer die verenigingen er niet zouden zijn,
een reële aanleiding zou zijn tot het instellen van
dorpsraden. Ik heb zojuist van een van de sprekers
begrepen, dat de raadsfracties zo af en toe wel eens in
de dorpen komen. Wij komen daar echter ook. Nog
onlangs hebben 4 leden van het College een hele avond
in Wirdum gezeten en de volgende week gaan Wet
houder Tiekstra en ik weer met een paar hoofdamb
tenaren naar Wytgaard. Dit zijn alleen maar voor
beelden en we hebben ook contacten met de andere
verenigingen van dorpsbelang. Uit eigen ervaring weet
ik, hoe nuttig dit is. We houden die besprekingen uit
psychologische overwegingen niet hier, maar in de dor
pen. Wanneer we n.l. naar de dorpen gaan, is de sfeer,
waarin wordt gepraat, anders dan wanneer we die
mensen hier laten komen. Dit overleg functioneert al
redelijk goed en ik zou dit overleg nog wat verder
willen stimuleren. Persoonlijk heb ik wel eens gespeeld
met de gedachte, dat in de toekomst een van de leden
van het College de speciale taak erbij krijgt contact
te onderhouden met de verenigingen van dorpsbelang.