oft 8
7
Deze verenigingen weten dan, waar zij terecht kun
nen en wie de eerste man is, met wie zij hun problemen
kunnen bespreken. Die Wethouder is dan in dat opzicht
min of meer de coördinator en zal de problemen dan
natuurlijk verder moeten bespreken met de andere le
den van ons College. We zullen uiteraard met ons
vijven verantwoordelijk blijven voor de beslissingen. De
verenigingen van dorpsbelang zijn volkomen democra
tisch. Zij steunen op een zeer groot aantal van de in
de dorpen bestaande verenigingen en alle gezindten
spelen erin mee. Het College gelooft dan ook niet,
dat de inspraak van de bevolking van de dorpen door
het instellen van dorpsraden groter zou worden dan zij
thans reeds is.
Aangezien de Commissies voor Ruimtelijke Ordening,
Openbare Werken en Onderwijs primair adviescommis
sies van de Raad zijn, dachten we, dat het minder juist
zou zijn daarin niet-raadsleden te betrekken, alhoewel
we daartegen geen enkel principieel bezwaar hebben.
We zien er ook niet direct de noodzaak van in om
niet-raadsleden in deze commissies op te nemen. Er
zijn n.l. nog wel andere commissies op deze terreinen
werkzaam en we dachten, dat in die commissies wel
voldoende deskundigheid werd ingebracht. Zo hebben
we b.v. naast de Commissie voor Ruimtelijke Orde
ning een Structuurcommissie, een Commissie voor de
Bestemmingsplannen en een Monumentencommissie. De
omstandigheid, dat het College het minder juist acht
om niet-raadsleden op te nemen in de Commissies voor
Ruimtelijke Ordening, voor Openbare Werken en voor
het Onderwijs, houdt geen enkel verband met de
kwestie van de inspraak. Wanneer we t.z.t. met elkaar
tot de conclusie mochten komen, dat het samenspel
zou kunnen worden verbeterd door het opnemen van
enkele niet-raadsleden in deze commissies, dan kun
nen we daartoe altijd nog besluiten.
Ik zou het in deze nota m.b.t. de beroepscommissie
gestelde als een praktische benadering willen zien. We
hebben aanvankelijk gedacht aan één centrale commis
sie voor de beroep- en verzoekschriften. De Drank- en
Horecawet, de Bouwverordening, de Algemene Politie
verordening en de Huurautoverordening zijn echter zul
ke specifieke onderdelen, dat we na rijp beraad op
grond van praktische overwegingen tot de conclusie
zijn gekomen, dat het verstandiger is de hiervoor be
staande beroepscommissies te handhaven en alle be
roepschriften over aangelegenheden, welke niet tot
deze specifieke sectoren behoren, te doen behandelen
door de beroepscommissie voor de A.P.V. We zijn zelfs
zover gegaan, dat we voorstellen ook de verzoekschrif
ten, die niet kunnen worden voorbehandeld in een com
missie van advies en bijstand, te laten behandelen door
de beroepscommissie voor de A.P.V. Die commissie
moet dan wel een ietwat andere structuur krijgen. Ik
neem aan, dat in dat geval een lid van het College
als voorzitter van die commissie zal optreden. Dat
kunnen we echter wel in een nader reglement met
elkaar vastleggen. In e.e.a. zit wel duidelijk de tendens,
dat er niet meer commissies moeten komen dan strikt
noodzakelijk is. We zullen zorgen voor uniformiteit in
de procedureregelingen. Met het oog daarop overwegen
we een reglement voor de verzoekschriften in het leven
te roepen. Het lijkt me niet nodig om voor de beroeps
commissies een gemeenschappelijke administratie in te
stellen. Er wordt n.l. slechts incidenteel een beroep
schrift ingediend.
Ik zie niet direct in, waarom de commissies van
advies en bijstand, tevens belast met beheerstaken, die
slechts enkele beslissingen behoeven te nemen op het
technisch-commerciële vlak, in het openbaar zouden
moeten vergaderen, terwijl het College, dat veel be
langrijker beslissingen neemt, in de beslotenheid ver
gadert.
De heer De Vries heeft gezegd, dat hij op blz. 12
onder II het spoor bijster raakt. Ik dacht echter, dat
er, wanneer U kijkt naar de opsomming van commis
sies onder A, B 1 en B 2, toch wel van een vrij grote
logica kon worden gesproken. Daar hebt U eigenlijk
het hele patroon rond. Vele van deze commissies be
staan thans reeds.
Het op blz. 7 onder B 2 gestelde t.a.v. de commissies
van advies en bijstand, tevens belast met beheerstaken,
hebben we niet helemaal goed geformuleerd. Er zijn
commissies van advies en bijstand voor B. en W. en
commissies, als bedoeld in art. 61 van de Gemeentewet,
belast met beheerstaken. Nu hebben we alleen voor
gesteld een personele unie te maken. Op een bepaald
moment heeft men een commissie van advies en bij
stand b.v. voor de Energiebedrijven. Wanneer men op
dat terrein nu ook beheerstaken aan een commissie wil
overdragen, stelt men een tweede commissie voor de
Energiebedrijven in, maar dan een commissie krach
tens art. 61, die kan worden belast met beheerstaken.
Men krijgt dan een personele unie. Wanneer we zo'n
commissie willen instellen, blijft dit instellingsbesluit
bestaan en roepen we daarnaast een verordening in
het leven, steunende op de artt. 61, 63 en eventueel 64
van de Gemeentewet. In die verordening wordt dan
vastgelegd, welke taken die commissie Izal krijgen.
Ook wordt in die verordening ter verkrijging van een
personele unie vastgelegd, dat de samenstelling van
die commissie gelijk zal zijn aan die van de commissie
van advies en bijstand. De heer De Vries heeft terecht
opgemerkt, dat de samenhang tussen art. 62, lid 2, en
art. 63 van de Gemeentewet niet juist is. Daar komen
we dus ook op terug.
Het is een feit, dat de naamgeving van straten erg
bij de bevolking leeft. De Commissie voor de Straat-
naamgeving doet eigenlijk geen bestuurlijk werk en
het College zou er dan ook geen bezwaar tegen hebben
om deze commissie te doen bestaan uit 4 raadsleden
en 3 niet-raadsleden, wanneer de Raad daaraan de
voorkeur mocht geven.
Op het door de heer De Vries gestelde m.b.t. de
Verordening, regelende de samenstelling en de werk
wijze van de commissies van advies en bijstand, zou
ik willen antwoorden, dat wij hebben gemeend, dat de
voorzitter een adviserende stem dient te hebben, be
halve wanneer er sprake is van beheerstaken. De voor
zitter moet niet meebeslissen op de plaats, waar hij
later weer mee moet beslissen. Wanneer hij echter
voorzitter is van die commissie met beheerstaken, is
het natuurlijk reëel, dat hij wel meebeslist. Hij is in
die commissie dan het enige lid van het College, dat
meebeslist. Bij art. 5, lid 1, is het de bedoeling, dat de
voorzitter niet tot het aantal commissieleden wordt
gerekend.
I.v.m. de vraag van de heer De Vries betreffende de
Commissie voor de Dienst Reiniging en Brandweer zou
ik erop willen wijzen, dat, wanneer naar onze mening
in een commissie ook niet-raadsleden zitting moeten
hebben, dit duidelijk in het instellingsbesluit wordt be
paald. Wanneer deze bepaling in een instellingsbesluit
niet voorkomt, staat het de Raad volkomen vrij al
dan niet niet-raadsleden in de betreffende commissie
op te nemen met dien verstande, dat de algemene be
paling geldt, dat de meerderheid uit raadsleden moet
bestaan. Wanneer alle leden van een commissie raads
leden moeten zijn, wordt dit in het betreffende instel
lingsbesluit bepaald. De Commissie voor het Grondbe
drijf is duidelijk een commissie, die uitsluitend uit
raadsleden dient te bestaan. Abusievelijk is dit echter
niet in het instellingsbesluit vastgelegd. Ik heb even
wel begrepen, dat de Raad het hierover met ons wel
eens is. In de Commissie voor de Dienst Reiniging en
Brandweer kunnen dus een of twee niet-raadsleden
worden opgenomen.
De heer De Vries zou graag zien, dat in de Com
missie voor het Marktwezen en het Slachthuis ook de
sport werd opgenomen. Nu, ik zou in Leeuwarden de
sport toch niet willen laten behandelen door de jon
gens van het slachthuis. (Gelach). Ik heb voor die
jongens veel waardering, maar die suggestie zou ik
toch niet willen volgen. Ik ben het wel met de heer
De Vries eens, dat men in de Frieslandhal niet langs
elkaar heen moet werken. Er moet coördinatie zijn.
Die twee directeuren moeten voeling met elkaar hou
den en het mag niet meer voorkomen, dat zij langs
elkaar heen werken. Het lijkt mij toe, dat dit niet
wordt bereikt door iemand uit de sector sport in deze
commissie op te nemen.
Wij meenden, dat het wel voldoende was, wanneer
er in de Commissie voor het Woningbedrijf ook twee
bewoners werden opgenomen. Wanneer men echter van
mening is, dat er in deze commissie drie bewoners
moeten worden opgenomen, moet worden overwogen
deze commissie te doen bestaan uit vier raadsleden
en drie niet-raadsleden. Ik zou echter willen waarschu
wen, dat men de commissies niet groter moet maken
dan strikt noodzakelijk is. Daarom zou ik in overwe
ging willen geven om eerst maar eens te beginnen
met een Commissie voor het Woningbedrijf, bestaande
uit drie raadsleden en twee niet-raadsleden. Wanneer
deze samenstelling niet blijkt te voldoen, kan het aan
tal commissieleden altijd nog worden uitgebreid.
Ook wij houden er rekening mee, dat de situatie zich
in de toekomst wel eens zodanig zou kunnen ontwik
kelen, dat zal moeten worden besloten de Commissie
voor de Dienst voor Sport en Recreatie te splitsen in
een Commissie voor de Sport en een Commissie voor
de Recreatie. Wij menen echter, dat dit op dit moment
nog niet noodzakelijk is.
Inderdaad omvat de historische verordening inzake
de Commissie voor Openbare Werken een taakom
schrijving. Ik geloof echter niet, dat er ooit veel men
sen naar die taakomschrijving hebben gekeken. We
zijn tot de conclusie gekomen, dat het niet nodig is
een taakomschrijving vast te leggen voor de dooi' de
heer Heidinga bedoelde commissies van advies voor de
Raad, aangezien de taak van die commissies wel dui
delijk is. We vinden een taakomschrijving wel nodig
voor de commissies van advies en bijstand, die we
moeten horen.
De kwestie van de raden is een van de moeilijkste
punten. Ik zou persoonlijk graag zien, dat we kwamen
tot raden, als bedoeld in deze nota. Het College is van
mening, dat het van belang zou zijn, wanneer we hier
een forum hadden, waar over bepaalde steeds in be
tekenis toenemende deelfacetten van onze samenleving
kan worden gesproken, eventueel in de openbaarheid.
We praten daarover in onze Gemeenteraad alleen,
wanneer er incidenteel, ad hoe, beslissingen moeten wor
den genomen. Over de kwestie van deze raden be
staat, dacht ik, op zichzelf niet veel verschil van
mening. Ik vind het persoonlijk erg jammer, dat het
ene verschil van mening, dat er is, culmineert in de
vraag „stichting of raad?" Ik geloof, dat men deze
zaak overtrekt. In wezen is er eigenlijk geen menings
verschil. Het Gesprekscentrum wil een stichting, omdat
het de grootst mogelijke zeggenschap wil hebben in
het benoemen van de leden. Het is de bedoeling, dat
twee raadsleden en een Wethouder zitting zullen ne
men in elke functionele raad en, wanneer een func
tionele raad 14 leden telt, kunnen er dus nog 12 niet-
raadsleden worden benoemd uit de categorieën, die
direct betrokken zijn bij het terrein, waarvoor de be
treffende functionele raad wordt ingesteld. Wat mij
betreft, hoeft men dan niet eens een voordracht van
twee kandidaten in te dienen, maar kan men volstaan
met een voordracht van één kandidaat om de Raad
op de sterkst mogelijke wijze te binden. Ik hecht er
persoonlijk echter wel aan, dat dit niet in de besloten
heid gebeurt en dat er een college is, dat in de open
baarheid ongeschikt geachte kandidaten afwijst. Per
soonlijk zou ik dus willen, dat hiér de beslissing werd
genomen. We kunnen echter, als men wil, nog verder
gaan en in de betreffende verordening het benoemings
recht bij bepaalde organisaties leggen. Ik zou dit even
wel niet willen adviseren. U zult misschien vragen, waar
om wij dan een functionele raad willen en geen stich
ting, zoals het Gesprekscentrum graag wil. Welnu, ik
ben van mening, dat we, als we werkelijk geloven in
democratie, in inspraak en in het samenspel in ons
gemeentelijk bestel, dat er ook in moeten bouwen. Een
Gemeentebestuur is thans wat anders dan tientallen
jaren geleden. We verstaan nu onder het besturen
van een Gemeente wat anders dan alleen maar het
uitoefenen van gezag. Het besturen van een Gemeente
is het gezamenlijk dienen van de belangen van die
gemeenschap. Ik zie hier geen enkele controverse en
het is ook niet reëel om hier een controverse te sugge
reren. De door het Gesprekscentrum bepleite oplos
sing, waarbij het stichtingsbestuur de status van raads
commissie zou krijgen, is een soort compromis. Ik vraag
me echter af, waarom die structuur nodig is. Men
spreekt zichzelf ook wel wat tegen. Men wil n.l. een
stichting, waarin het Gemeentebestuur participeert. Ik
vraag me echter af, waarom het Gemeentebestuur dan
in die stichting moet participeren. Wanneer men een
eigen stichting in het leven roept, zijn we altijd be
reid tot overleg met die stichting. Als we dan nog
behoefte hebben aan een commissie, stellen we wel
een kleine commissie in, bestaande uit drie raadsleden
plus b.v. drie mensen uit die stichting. Tegen de tus
senvorm, waarbij de Gemeente in die stichting partici
peert, heb ik echter wel wat bezwaar.
Wij hebben alle waardering voor de wijze, waarop
de Jeugdgemeenteraad in Leeuwarden marcheert. We
hopen van harte, dat de jongelui dit vol kunnen hou
den. We krijgen hun adviezen regelmatig toegestuurd
en we bespreken sinds enkele jaren met hen de con
clusies, waartoe zij zijn gekomen. Zij komen soms tot
heel goede gedachten en die nemen we dan mee. We
zijn dat echter niet verplicht en we horen geen Jeugd
gemeenteraad. Het zou niet juist zijn de Jeugdge
meenteraad in te bouwen in ons bestel van raden en
commissies. We moeten ons n.l. wel realiseren, dat het
overleg in de Jeugdgemeenteraad, niettegenstaande
men daar serieus over de verschillende problemen
praat, spel is en blijft.
Ik zou de vergadering nu willen schorsen voor het
houden van een koffiepauze.
De Voorzitter heropent de vergadering.
De heer De Vries: We willen graag beginnen met
de Voorzitter en het College hartelijk dank te zeggen
voor de uitvoerige en hier en daar zelfs enthousiaste
wijze van beantwoording van de door ons gemaakte op
merkingen. We hebben er op zichzelf niet zoveel be
hoefte aan om in tal van opzichten op de door ons in
eerste instantie gemaakte opmerkingen terug te komen,
omdat we het gevoel hebben, dat het College deze zaak
eerst zuiver experimenteel wil zien en alle mogelijke
openingen wil houden om deze zaak soepel en zo prak
tisch mogelijk te begeleiden en op te lossen. We heb
ben er dan ook het volste vertrouwen in, dat het Col
lege m.b.t. de praktische toepassing van deze nota er
stellig wel in zal slagen deze zaak goed van de grond
te krijgen. In dit opzicht zijn we, wat de democratische
beleving betreft, minder pessimistisch dan de heer Van
der Veen zich in eerste instantie heeft uitgelaten.
Ik geloof niet, dat de Voorzitter is ingegaan op mijn
opmerking, dat we wel graag zouden zien, dat de in
breng van de sport in de Commissie voor de Dienst
voor Sport en Recreatie wat werd vergroot.
Aangezien de Voorzitter op mijn opmerking over de
Commissie voor het Marktwezen en het Slachthuis heeft
geantwoord, dat ervoor zal worden gezorgd, dat men
in de Frieslandhal niet meer langs elkaar heen werkt
en dat de beide directeuren daarvoor verantwoorde
lijk zijn, zullen we de verdere ontwikkeling graag
afwachten.
De Voorzitter heeft met kracht van argumenten
geprobeerd aan te tonen, hoezeer het College is be
trokken in de problematiek van de dorpen en hoezeer
het openstaat voor overleg met de besturen van de
verenigingen van dorpsbelang. Het is ons echter be
kend, dat er in de dorpen bij herhaling is gesteld,
dat men het overleg ook met de Raad graag op een
andere manier zou voeren dan dat tot nu toe gebeurt.
De leden van onze Raad, die zo voor en na vergade
ringen van de verenigingen van dorpsbelang hebben
bijgewoond, hebben telkens het gevoel gehad: „Het
zit ergens niet pleizierig. Wanneer er in een eerdere
fase meer en breder overleg was geweest, zouden we
hier vanavond niet in verschillende opzichten in een
vaak wat onsympathieke sfeer bijeen zijn geweest."
Af en toe is er wel eens scherp en misschien wel
eens onnodig scherp gereageerd. Mede naar aanlei
ding daarvan hebben we vanuit de verenigingen van
dorpsbelang in Wirdum en Lekkum wel eens de op
merking horen maken, dat men een institutie voor dat
overleg op prijs zou stellen. Nu gaat het er helemaal
niet om, dat wij het College een opdracht voor de voe
ten willen werpen. We komen alleen maar met een
voorstel, dat luidt als volgt:
„De Raad van de gemeente Leeuwarden, in verga
dering bijeen op 27 januari 1970, stelt voor, dat door
het College van B. en W. wordt onderzocht in de
dorpen, in hoeverre daar de behoefte leeft aan de in
stelling van dorpsraden."
Wanneer de Raad dit voorstel overneemt, heeft het
College de gelegenheid om in zijn contacten met de
dorpen deze zaak eens na te gaan. We zouden dan
graag willen, dat U t.z.t. op deze zaak terugkwam.