oft 8 7 Deze verenigingen weten dan, waar zij terecht kun nen en wie de eerste man is, met wie zij hun problemen kunnen bespreken. Die Wethouder is dan in dat opzicht min of meer de coördinator en zal de problemen dan natuurlijk verder moeten bespreken met de andere le den van ons College. We zullen uiteraard met ons vijven verantwoordelijk blijven voor de beslissingen. De verenigingen van dorpsbelang zijn volkomen democra tisch. Zij steunen op een zeer groot aantal van de in de dorpen bestaande verenigingen en alle gezindten spelen erin mee. Het College gelooft dan ook niet, dat de inspraak van de bevolking van de dorpen door het instellen van dorpsraden groter zou worden dan zij thans reeds is. Aangezien de Commissies voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Onderwijs primair adviescommis sies van de Raad zijn, dachten we, dat het minder juist zou zijn daarin niet-raadsleden te betrekken, alhoewel we daartegen geen enkel principieel bezwaar hebben. We zien er ook niet direct de noodzaak van in om niet-raadsleden in deze commissies op te nemen. Er zijn n.l. nog wel andere commissies op deze terreinen werkzaam en we dachten, dat in die commissies wel voldoende deskundigheid werd ingebracht. Zo hebben we b.v. naast de Commissie voor Ruimtelijke Orde ning een Structuurcommissie, een Commissie voor de Bestemmingsplannen en een Monumentencommissie. De omstandigheid, dat het College het minder juist acht om niet-raadsleden op te nemen in de Commissies voor Ruimtelijke Ordening, voor Openbare Werken en voor het Onderwijs, houdt geen enkel verband met de kwestie van de inspraak. Wanneer we t.z.t. met elkaar tot de conclusie mochten komen, dat het samenspel zou kunnen worden verbeterd door het opnemen van enkele niet-raadsleden in deze commissies, dan kun nen we daartoe altijd nog besluiten. Ik zou het in deze nota m.b.t. de beroepscommissie gestelde als een praktische benadering willen zien. We hebben aanvankelijk gedacht aan één centrale commis sie voor de beroep- en verzoekschriften. De Drank- en Horecawet, de Bouwverordening, de Algemene Politie verordening en de Huurautoverordening zijn echter zul ke specifieke onderdelen, dat we na rijp beraad op grond van praktische overwegingen tot de conclusie zijn gekomen, dat het verstandiger is de hiervoor be staande beroepscommissies te handhaven en alle be roepschriften over aangelegenheden, welke niet tot deze specifieke sectoren behoren, te doen behandelen door de beroepscommissie voor de A.P.V. We zijn zelfs zover gegaan, dat we voorstellen ook de verzoekschrif ten, die niet kunnen worden voorbehandeld in een com missie van advies en bijstand, te laten behandelen door de beroepscommissie voor de A.P.V. Die commissie moet dan wel een ietwat andere structuur krijgen. Ik neem aan, dat in dat geval een lid van het College als voorzitter van die commissie zal optreden. Dat kunnen we echter wel in een nader reglement met elkaar vastleggen. In e.e.a. zit wel duidelijk de tendens, dat er niet meer commissies moeten komen dan strikt noodzakelijk is. We zullen zorgen voor uniformiteit in de procedureregelingen. Met het oog daarop overwegen we een reglement voor de verzoekschriften in het leven te roepen. Het lijkt me niet nodig om voor de beroeps commissies een gemeenschappelijke administratie in te stellen. Er wordt n.l. slechts incidenteel een beroep schrift ingediend. Ik zie niet direct in, waarom de commissies van advies en bijstand, tevens belast met beheerstaken, die slechts enkele beslissingen behoeven te nemen op het technisch-commerciële vlak, in het openbaar zouden moeten vergaderen, terwijl het College, dat veel be langrijker beslissingen neemt, in de beslotenheid ver gadert. De heer De Vries heeft gezegd, dat hij op blz. 12 onder II het spoor bijster raakt. Ik dacht echter, dat er, wanneer U kijkt naar de opsomming van commis sies onder A, B 1 en B 2, toch wel van een vrij grote logica kon worden gesproken. Daar hebt U eigenlijk het hele patroon rond. Vele van deze commissies be staan thans reeds. Het op blz. 7 onder B 2 gestelde t.a.v. de commissies van advies en bijstand, tevens belast met beheerstaken, hebben we niet helemaal goed geformuleerd. Er zijn commissies van advies en bijstand voor B. en W. en commissies, als bedoeld in art. 61 van de Gemeentewet, belast met beheerstaken. Nu hebben we alleen voor gesteld een personele unie te maken. Op een bepaald moment heeft men een commissie van advies en bij stand b.v. voor de Energiebedrijven. Wanneer men op dat terrein nu ook beheerstaken aan een commissie wil overdragen, stelt men een tweede commissie voor de Energiebedrijven in, maar dan een commissie krach tens art. 61, die kan worden belast met beheerstaken. Men krijgt dan een personele unie. Wanneer we zo'n commissie willen instellen, blijft dit instellingsbesluit bestaan en roepen we daarnaast een verordening in het leven, steunende op de artt. 61, 63 en eventueel 64 van de Gemeentewet. In die verordening wordt dan vastgelegd, welke taken die commissie Izal krijgen. Ook wordt in die verordening ter verkrijging van een personele unie vastgelegd, dat de samenstelling van die commissie gelijk zal zijn aan die van de commissie van advies en bijstand. De heer De Vries heeft terecht opgemerkt, dat de samenhang tussen art. 62, lid 2, en art. 63 van de Gemeentewet niet juist is. Daar komen we dus ook op terug. Het is een feit, dat de naamgeving van straten erg bij de bevolking leeft. De Commissie voor de Straat- naamgeving doet eigenlijk geen bestuurlijk werk en het College zou er dan ook geen bezwaar tegen hebben om deze commissie te doen bestaan uit 4 raadsleden en 3 niet-raadsleden, wanneer de Raad daaraan de voorkeur mocht geven. Op het door de heer De Vries gestelde m.b.t. de Verordening, regelende de samenstelling en de werk wijze van de commissies van advies en bijstand, zou ik willen antwoorden, dat wij hebben gemeend, dat de voorzitter een adviserende stem dient te hebben, be halve wanneer er sprake is van beheerstaken. De voor zitter moet niet meebeslissen op de plaats, waar hij later weer mee moet beslissen. Wanneer hij echter voorzitter is van die commissie met beheerstaken, is het natuurlijk reëel, dat hij wel meebeslist. Hij is in die commissie dan het enige lid van het College, dat meebeslist. Bij art. 5, lid 1, is het de bedoeling, dat de voorzitter niet tot het aantal commissieleden wordt gerekend. I.v.m. de vraag van de heer De Vries betreffende de Commissie voor de Dienst Reiniging en Brandweer zou ik erop willen wijzen, dat, wanneer naar onze mening in een commissie ook niet-raadsleden zitting moeten hebben, dit duidelijk in het instellingsbesluit wordt be paald. Wanneer deze bepaling in een instellingsbesluit niet voorkomt, staat het de Raad volkomen vrij al dan niet niet-raadsleden in de betreffende commissie op te nemen met dien verstande, dat de algemene be paling geldt, dat de meerderheid uit raadsleden moet bestaan. Wanneer alle leden van een commissie raads leden moeten zijn, wordt dit in het betreffende instel lingsbesluit bepaald. De Commissie voor het Grondbe drijf is duidelijk een commissie, die uitsluitend uit raadsleden dient te bestaan. Abusievelijk is dit echter niet in het instellingsbesluit vastgelegd. Ik heb even wel begrepen, dat de Raad het hierover met ons wel eens is. In de Commissie voor de Dienst Reiniging en Brandweer kunnen dus een of twee niet-raadsleden worden opgenomen. De heer De Vries zou graag zien, dat in de Com missie voor het Marktwezen en het Slachthuis ook de sport werd opgenomen. Nu, ik zou in Leeuwarden de sport toch niet willen laten behandelen door de jon gens van het slachthuis. (Gelach). Ik heb voor die jongens veel waardering, maar die suggestie zou ik toch niet willen volgen. Ik ben het wel met de heer De Vries eens, dat men in de Frieslandhal niet langs elkaar heen moet werken. Er moet coördinatie zijn. Die twee directeuren moeten voeling met elkaar hou den en het mag niet meer voorkomen, dat zij langs elkaar heen werken. Het lijkt mij toe, dat dit niet wordt bereikt door iemand uit de sector sport in deze commissie op te nemen. Wij meenden, dat het wel voldoende was, wanneer er in de Commissie voor het Woningbedrijf ook twee bewoners werden opgenomen. Wanneer men echter van mening is, dat er in deze commissie drie bewoners moeten worden opgenomen, moet worden overwogen deze commissie te doen bestaan uit vier raadsleden en drie niet-raadsleden. Ik zou echter willen waarschu wen, dat men de commissies niet groter moet maken dan strikt noodzakelijk is. Daarom zou ik in overwe ging willen geven om eerst maar eens te beginnen met een Commissie voor het Woningbedrijf, bestaande uit drie raadsleden en twee niet-raadsleden. Wanneer deze samenstelling niet blijkt te voldoen, kan het aan tal commissieleden altijd nog worden uitgebreid. Ook wij houden er rekening mee, dat de situatie zich in de toekomst wel eens zodanig zou kunnen ontwik kelen, dat zal moeten worden besloten de Commissie voor de Dienst voor Sport en Recreatie te splitsen in een Commissie voor de Sport en een Commissie voor de Recreatie. Wij menen echter, dat dit op dit moment nog niet noodzakelijk is. Inderdaad omvat de historische verordening inzake de Commissie voor Openbare Werken een taakom schrijving. Ik geloof echter niet, dat er ooit veel men sen naar die taakomschrijving hebben gekeken. We zijn tot de conclusie gekomen, dat het niet nodig is een taakomschrijving vast te leggen voor de dooi' de heer Heidinga bedoelde commissies van advies voor de Raad, aangezien de taak van die commissies wel dui delijk is. We vinden een taakomschrijving wel nodig voor de commissies van advies en bijstand, die we moeten horen. De kwestie van de raden is een van de moeilijkste punten. Ik zou persoonlijk graag zien, dat we kwamen tot raden, als bedoeld in deze nota. Het College is van mening, dat het van belang zou zijn, wanneer we hier een forum hadden, waar over bepaalde steeds in be tekenis toenemende deelfacetten van onze samenleving kan worden gesproken, eventueel in de openbaarheid. We praten daarover in onze Gemeenteraad alleen, wanneer er incidenteel, ad hoe, beslissingen moeten wor den genomen. Over de kwestie van deze raden be staat, dacht ik, op zichzelf niet veel verschil van mening. Ik vind het persoonlijk erg jammer, dat het ene verschil van mening, dat er is, culmineert in de vraag „stichting of raad?" Ik geloof, dat men deze zaak overtrekt. In wezen is er eigenlijk geen menings verschil. Het Gesprekscentrum wil een stichting, omdat het de grootst mogelijke zeggenschap wil hebben in het benoemen van de leden. Het is de bedoeling, dat twee raadsleden en een Wethouder zitting zullen ne men in elke functionele raad en, wanneer een func tionele raad 14 leden telt, kunnen er dus nog 12 niet- raadsleden worden benoemd uit de categorieën, die direct betrokken zijn bij het terrein, waarvoor de be treffende functionele raad wordt ingesteld. Wat mij betreft, hoeft men dan niet eens een voordracht van twee kandidaten in te dienen, maar kan men volstaan met een voordracht van één kandidaat om de Raad op de sterkst mogelijke wijze te binden. Ik hecht er persoonlijk echter wel aan, dat dit niet in de besloten heid gebeurt en dat er een college is, dat in de open baarheid ongeschikt geachte kandidaten afwijst. Per soonlijk zou ik dus willen, dat hiér de beslissing werd genomen. We kunnen echter, als men wil, nog verder gaan en in de betreffende verordening het benoemings recht bij bepaalde organisaties leggen. Ik zou dit even wel niet willen adviseren. U zult misschien vragen, waar om wij dan een functionele raad willen en geen stich ting, zoals het Gesprekscentrum graag wil. Welnu, ik ben van mening, dat we, als we werkelijk geloven in democratie, in inspraak en in het samenspel in ons gemeentelijk bestel, dat er ook in moeten bouwen. Een Gemeentebestuur is thans wat anders dan tientallen jaren geleden. We verstaan nu onder het besturen van een Gemeente wat anders dan alleen maar het uitoefenen van gezag. Het besturen van een Gemeente is het gezamenlijk dienen van de belangen van die gemeenschap. Ik zie hier geen enkele controverse en het is ook niet reëel om hier een controverse te sugge reren. De door het Gesprekscentrum bepleite oplos sing, waarbij het stichtingsbestuur de status van raads commissie zou krijgen, is een soort compromis. Ik vraag me echter af, waarom die structuur nodig is. Men spreekt zichzelf ook wel wat tegen. Men wil n.l. een stichting, waarin het Gemeentebestuur participeert. Ik vraag me echter af, waarom het Gemeentebestuur dan in die stichting moet participeren. Wanneer men een eigen stichting in het leven roept, zijn we altijd be reid tot overleg met die stichting. Als we dan nog behoefte hebben aan een commissie, stellen we wel een kleine commissie in, bestaande uit drie raadsleden plus b.v. drie mensen uit die stichting. Tegen de tus senvorm, waarbij de Gemeente in die stichting partici peert, heb ik echter wel wat bezwaar. Wij hebben alle waardering voor de wijze, waarop de Jeugdgemeenteraad in Leeuwarden marcheert. We hopen van harte, dat de jongelui dit vol kunnen hou den. We krijgen hun adviezen regelmatig toegestuurd en we bespreken sinds enkele jaren met hen de con clusies, waartoe zij zijn gekomen. Zij komen soms tot heel goede gedachten en die nemen we dan mee. We zijn dat echter niet verplicht en we horen geen Jeugd gemeenteraad. Het zou niet juist zijn de Jeugdge meenteraad in te bouwen in ons bestel van raden en commissies. We moeten ons n.l. wel realiseren, dat het overleg in de Jeugdgemeenteraad, niettegenstaande men daar serieus over de verschillende problemen praat, spel is en blijft. Ik zou de vergadering nu willen schorsen voor het houden van een koffiepauze. De Voorzitter heropent de vergadering. De heer De Vries: We willen graag beginnen met de Voorzitter en het College hartelijk dank te zeggen voor de uitvoerige en hier en daar zelfs enthousiaste wijze van beantwoording van de door ons gemaakte op merkingen. We hebben er op zichzelf niet zoveel be hoefte aan om in tal van opzichten op de door ons in eerste instantie gemaakte opmerkingen terug te komen, omdat we het gevoel hebben, dat het College deze zaak eerst zuiver experimenteel wil zien en alle mogelijke openingen wil houden om deze zaak soepel en zo prak tisch mogelijk te begeleiden en op te lossen. We heb ben er dan ook het volste vertrouwen in, dat het Col lege m.b.t. de praktische toepassing van deze nota er stellig wel in zal slagen deze zaak goed van de grond te krijgen. In dit opzicht zijn we, wat de democratische beleving betreft, minder pessimistisch dan de heer Van der Veen zich in eerste instantie heeft uitgelaten. Ik geloof niet, dat de Voorzitter is ingegaan op mijn opmerking, dat we wel graag zouden zien, dat de in breng van de sport in de Commissie voor de Dienst voor Sport en Recreatie wat werd vergroot. Aangezien de Voorzitter op mijn opmerking over de Commissie voor het Marktwezen en het Slachthuis heeft geantwoord, dat ervoor zal worden gezorgd, dat men in de Frieslandhal niet meer langs elkaar heen werkt en dat de beide directeuren daarvoor verantwoorde lijk zijn, zullen we de verdere ontwikkeling graag afwachten. De Voorzitter heeft met kracht van argumenten geprobeerd aan te tonen, hoezeer het College is be trokken in de problematiek van de dorpen en hoezeer het openstaat voor overleg met de besturen van de verenigingen van dorpsbelang. Het is ons echter be kend, dat er in de dorpen bij herhaling is gesteld, dat men het overleg ook met de Raad graag op een andere manier zou voeren dan dat tot nu toe gebeurt. De leden van onze Raad, die zo voor en na vergade ringen van de verenigingen van dorpsbelang hebben bijgewoond, hebben telkens het gevoel gehad: „Het zit ergens niet pleizierig. Wanneer er in een eerdere fase meer en breder overleg was geweest, zouden we hier vanavond niet in verschillende opzichten in een vaak wat onsympathieke sfeer bijeen zijn geweest." Af en toe is er wel eens scherp en misschien wel eens onnodig scherp gereageerd. Mede naar aanlei ding daarvan hebben we vanuit de verenigingen van dorpsbelang in Wirdum en Lekkum wel eens de op merking horen maken, dat men een institutie voor dat overleg op prijs zou stellen. Nu gaat het er helemaal niet om, dat wij het College een opdracht voor de voe ten willen werpen. We komen alleen maar met een voorstel, dat luidt als volgt: „De Raad van de gemeente Leeuwarden, in verga dering bijeen op 27 januari 1970, stelt voor, dat door het College van B. en W. wordt onderzocht in de dorpen, in hoeverre daar de behoefte leeft aan de in stelling van dorpsraden." Wanneer de Raad dit voorstel overneemt, heeft het College de gelegenheid om in zijn contacten met de dorpen deze zaak eens na te gaan. We zouden dan graag willen, dat U t.z.t. op deze zaak terugkwam.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 4