8 B De heer Heidinga: Ik dank de Voorzitter voor zijn keurige beantwoording van de in eerste instantie ge maakte opmerkingen. Ik weet eigenlijk niet of het door de Voorzitter gestelde t.a.v. de drie commissies van advies wel helemaal juist is. Ik dacht, dat de Voorzitter eigenlijk had gezegd, dat ee:i inbreng van niet-raadsleden in die commissies niet nodig en niet gewenst zou zijn. De Voorzitter motiveerde dit mede met de opmerking, dat er andere commissies zijn, waarin niet-raadsleden hun inbreng kunnen geven. Ik dacht echter, dat de Voorzitter daarbij (willens en wetens misschien) over het hoofd ziet, dat die commis sies alleen maar adviescommissies voor het College of voor de Burgemeester zijn, maar niet voor de Raad. Ik zou mij b.v. kunnen voorstellen, dat de Raad er zeer bij zou zijn gebaat, wanneer er enige uitstekende deskundigen op het gebied van de ruimtelijke orde ning, die wij in deze Gemeente wel hebben, deelnamen aan de beraadslagingen in de Commissie voor Ruim telijke Ordening. Ik kan me voorstellen, dat er in de Commissies voor Onderwijs en Openbare Werken za ken aan de orde kunnen komen, die uitsluitend door raadsleden dienen te worden behandeld. Ik denk hier b.v. aan de kwesties van de aankopen, die de laatste tijd aan de orde zijn geweest. Bij verreweg de meeste zaken, die in die commissies worden behandeld, kun nen we echter toch wel iets hebben aan de inbreng van deskundigen, die geen lid van de Raad zijn. Ik dacht, dat de Voorzitter m.b.t. de kwestie van het Gesprekscentrum voor het Alg. Maatschappelijk Werk wel zeer verhelderend had gesproken en deze mensen een heel eind tegemoet was gekomen, speciaal door zijn opmerking, dat de Raad genoegen zou kun nen nemen met een bindende enkele kandidaatstelling. Ik dacht dan ook, dat we te dezer zake wel voor een groot deel uit de moeilijkheden waren. Ik ben per soonlijk niet zo'n voorstander van een stichting en ik geloof ook, dat er voor dit werk eigenlijk een func tionele raad door de Gemeenteraad zou moeten wor den ingesteld. Ik wil echter graag de mensen, die op dit terrein werkzaam zijn en hierop vaak ook hun sporen hebben verdiend, zoveel mogelijk tegemoet ko men in hun wensen en dat in overleg met elkaar klaar maken. Ik dacht, dat de Voorzitter dit al een heel eind had gedaan. Als we nu echter nog verder moe ten, dit nader moeten afchecken en het met elkaar eens moeten worden, dan zou ik zeggen: „Laten we dat doen". Ik dacht, dat dit bij de Voorzitter geen enkel probleem vormde. Ik zou deze kwestie dus graag in deze geest opgelost zien. Mevr. Visser-van den Bos: Het betoog van de heer De Vries is mij eigenlijk uit het hart gegrepen en ik ben bijzonder ingenomen met zijn voorstel om te on derzoeken, hoe er nu in de dorpen zelf wordt gedacht over de vraag of er voor die gebieden al dan niet territoriale raden dienen te worden ingesteld. Ook ik heb bij het bijwonen van vergaderingen in bepaalde dorpen wel eens bemerkt, dat de stemming er niet zo prettig was en dat men zich een beetje tekort gedaan voelde. Om te voorkomen, dat de mensen zich een beetje achtergesteld voelen, lijkt het mij gewenst hen in een vrij vroeg stadium in het gesprek te betrekken. Ik ben het ook volkomen met de heer De Vries eens, dat men de mensen, wanneer men hen erbij betrekt, een stuk verantwoordelijkheid geeft. Ik zou het dan ook helemaal niet zo gek hebben gevonden, wanneer was voorgesteld over te gaan tot de instelling van een soort wijkraden. Hierbij denk ik dan aan Bilgaard en Lekkumerend, welke wijken nogal eens wensen naar voren brengen. De inwoners van die wijken zouden nog veel meer een gemeenschap worden, als ze de plicht hadden zelf te zorgen voor een democratisch opgebouwde wijkraad. Dat wijkraden alleen van nut zouden kunnen zijn voor wijken van 100.000 inwoners, lijkt mij nogal sterk. Naar ik heb gelezen, neemt men thans in Rotterdam een proef met wijkraden. Over enige tijd zal dus wel bekend zijn, wat wijkraden kun nen betekenen. Verder zou ik mij willen aansluiten bij het door de heer Heidinga gestelde t.a.v. de commissies van advies voor de Raad. Ik had mij die commissies nu juist ge droomd als commissies, waar mensen in zouden ko men, die de Raad waardevolle inlichtingen en adviezen zouden kunnen geven niet omdat B. en W. dat niet zouden doen, maar doodgewoon, omdat zij de zaak weer eens van een andere kant zouden kunnen be naderen met hun eigen deskundigheid uit hun werk van elke dag. De Raad zou daarbij bijzonder zijn ge baat. Het komt heel vaak voor, dat je je bij lezing van bepaalde stukken voorneemt daar of daar nog eens te informeren. Heel vaak blijft dat er echter bij, om dat we allemaal nu eenmaal een behoorlijke dagtaak hebben. Het komt ook nogal eens voor, dat er mis verstand bestaat en dat de mensen niet begrijpen, waarom de Raad een bepaalde beslissing heeft geno men. Dat komt, doordat zij nooit bij de voorbereiding betrokken zijn geweest. Deze deskundigen zijn beslist niet bereid om raadslid te worden soms, omdat zij geen tijd hebben soms, omdat zij niet eens politiek geïnteresseerd zijn. Ik hoop dan ook, dat we kunnen komen tot het opnemen van niet-raadsleden in de commissies van advies en ik zou het College daartoe straks een voorstel willen overhandigen. N.a.v. het gestelde m.b.t. de Commissie voor de Volks huisvesting hoop ik van harte, dat de Raad zal uit spreken, dat in een dergelijke commissie een vertegen woordiging van vrouwenorganisaties toch wel bijzon der node wordt gemist. De vrouw is toch degene, die de meeste tijd in de woning doorbrengt en die de ge makken en eventuele ongerieven van de woning het meest ondervindt. Daarom lijkt het mij bijzonder waar devol er reeds direct van uit te gaan, dat er een paar vrouwen in de Commissie voor de Volkshuisvesting zullen worden opgenomen. Eén vrouw zou zich in zo'n club bitter eenzaam voelen en, wanneer het gaat om een vertegenwoordiging van alle vrouwenorganisa ties, moeten er toch wel een paar vrouwen in die com missie worden opgenomen. (De heer Heidinga: „Eén vrouw is duizend mannen te erg," zei Vondel.) Ja, dat kan zijn, maar die vrouw voelt zich in een groter ge zelschap toch echt wat lekkerder met steun van an dere vrouwen, met wie zij nog eens van gedachten kan wisselen. Ik denk hierbij ook speciaal aan een ver tegenwoordigster van de V.A.C., die door haar door ons allen zo betreurde misstap, helaas niet meer zo geliefd is. Maar ach, we begaan allemaal wel eens een fout we zeggen allemaal wel eens iets, wat we niet zo bedoelen en ik dacht, dat haar misstap dan ook allang vergeven was. De V.A.C. is een landelijk erkende vereniging, die zich bijzonder voor de volks huisvesting interesseert en de grote groep heren in de Commissie voor de Volkshuisvesting zal die vrouwen best terecht wijzen, wanneer zij met al te gekke ver langens naar voren komen. Ook zou ik bijzonder graag een vrouw zien in de Commissie voor het Woningbedrijf. Het wil mij voor komen, dat een vrouw in die commissie bijzonder zin vol werk zou kunnen doen. Gaarne zou ik zien, dat de benaming „Bejaardenraad" werd vervangen door de benaming „Raad voor het Bejaardenwerk". De benaming „Bejaardenraad" wekt de indruk, dat het om een raad van bejaarde mensen gaat. We hebben gisteren bij de behandeling van oen bepaald punt van de agenda gehoord, dat een stichting veel gemakkelijker kan optreden. Daarom zou ik bij de Raad voor het Bejaardenwerk toch echt wel aan een stichting denken. Ik zie niet in, waarom de Gemeente in die stichting niet zou meepraten. Er is van de zijde van het College zeer terecht gesteld, dat bij het in stellen van een Raad voor het Bejaardenwerk door de Gemeente de Wethouder niet als voorzitter van dat orgaan zou moeten optreden. Wanneer er een stichting in het leven zou worden geroepen, hoop ik natuurlijk, dat het maatschappelijk werk en al die takken van dienst, die zich bewegen op het gebied van het be jaardenwerk, mee gaan praten in die stichting en daaraan dan volwaardig deelnemen. Wanneer er op dit gebied dan toch nog een raadscommissie moet wor den ingesteld, zouden we in die commissie een deel van het bestuur van die stichting „Raad voor het Be jaardenwerk" kunnen opnemen en daaraan misschien nog een paar raadsleden kunnen toevoegen. We zou den dan een zinvolle commissie hebben. Ten slotte zou ik nog willen opmerken, dat ik het bijzonder fijn zou vinden, wanneer in de Commissie voor de Straatnaamgeving b.v. een afgevaardigde van de Jeugdgemeenteraad werd opgenomen. De hear Boomgaardt: Hwat de doarpen oanbilan- get, kin ik my wol forienje mei de moasje dy't de hear De Vries ynlevere hat. As Jo nou prate oer in terri- toariale kommisje foar de doarpen of in relaesje tus- ken it Kolleezje fan B. en W., resp. de Ried mei de forieningen fan doarpsbilang, dan leau ik, dat it twad- de better is as it earste. It earste is yn wezen ek üt de doarpen wei sjoen in hiel ündemokratyske situ- aesje. Fia de territoariale kommisje kinne wy na- tuerlik fan üs kant wol ynfloed oan 'e doarpen jaen, mar de binearqing bart hjir. Optheden hat men in de- mokratysker situaesje troch it oerliz mei de minsken dy't yn it doarpsbilangbistjür sitte. Ik soe foarlopich net al to definitive bislissngen yn dizzen nimme wolle. Mei de tuskenwei dy't de hear De Vries oanwiist, kin ik my wol forienje. Hwat de gearstailing oangiet fan de strjitnamme- kommisje, als leden: fjouwer gemeenteriedsleden en eventueel ien fan bütenöf, dat kin om my noch wol efkes fierder gean. Ik tocht, dat der bést trije fan büten de Ried yn sitte mochten en twa üt de Ried. Ik soe it tal kommisjeleden ek net greater meitsje as fiif. De heer Reehoorn: De Voorzitter meent (dat heb ik tenminste uit zijn woorden begrepen), dat er in de brief van het Gesprekscentrum een controverse wordt gesuggereerd. Dat is, dacht ik, niet het geval. Ik ge loof ook niet, dat er iets controversioneels zit in de mening van de Voorzitter, dat de Gemeente, wanneer er een stichting in het leven wordt geroepen, daarin niet hoeft deel te nemen. Naar mijn mening waren er twee argumenten voor het schrijven van deze brief argumenten, die overigens niet in deze brief zijn ge noemd. Ik denk hierbij dan in de eerste plaats aan het punt van de kandidaatstelling. Daarop heeft de Voor zitter een heel duidelijk antwoord gegeven. Graag zou ik vernemen of de Voorzitter in het Gesprekscentrum ook zo duidelijk heeft gesteld, dat met een voordracht van één kandidaat kan worden volstaan. Het tweede ar gument is, dat een stichting een gemakkelijker sub- sidiëringsvorm heeft. Het College heeft in de nota ge steld, dat er t.a.v. deze raden nauw overleg moet wor den gepleegd met C.R.M. Kan het College daarnaast nog iets zeggen over de kwestie van de subsidiëring van een stichting c.q. van een raad, zoals in de nota bedoeld De hear Miedema: Ik wol dochs noch in lytse op merking meitsje oer de doarpsrieden. Hjir wurdt fan forskillende kanten steld, dat it nou dochs wier wolris nedich wurdt, dat dizze kwestje bisjoen wurdt, om dat yn de doarpen in great ünbigryp hearsket; de minsken dérre soene net witte hwat der barre sil. Ik moat tajaen, dat dit oant foar koart faek sa west hat, mar >k wol dochs op dit momint en op dit plak it Kolleezje, sa't it hjoed-de-dei oan 'e tafel sit, in kom- plimint meitsje oer de wize hwerop de léste jierren it oerliz mei de forieningen fan doarpsbilang halden wurdt. Ik tocht, dat dit in hiel greate stap foarüt west hat. Mar der libbet by my de freze, dat wy as wy 100 pet. kommisjes yn it libben roppe, miskien mar 30 pet. ütstellen op tafel krije, hwant de ütstellen moatte dan allegearre wol in kommisje passearje. De heer Rijpma: Ik geloof, dat het inderdaad wel mogelijk is om zonder territoriale raad een goed over leg te krijgen tussen de dorpen en het Gemeentebe stuur. Zonder territoriale raad is het echter wat moei lijker om het Gemeentebestuur, wanneer het dit over leg om de een of andere reden achterwege laat, ertoe te bewegen deze draad weer op te vatten. Wanneer er een territoriale raad wordt ingesteld, is men ver plicht samen te komen. Ik dacht dan ook, dat het aan beveling zou verdienen om hierover nog eens te den ken en te discussiëren. Naar mijn mening is het pleidooi van het Gespreks centrum voor de vorming van een stichting enigszins in tegenspraak met het pleidooi voor openheid. Ik kan mij heel goed voorstellen, dat een stichting veel be- slotener is dan een raad. Men kan zo'n raad opdragen om de zaak in alle openheid op tafel te brengen. Prak tisch alle stichtingen hebben echter de neiging om in zichzelf genoegzaam te zijn. Uit die overweging alleen al geloof ik, dat het voorstel van het College om func tionele raden in te stellen, beter is dan het pleidooi van het Gesprekscentrum voor de vorming van een stich ting. De heer B. P. van der Veen: Natuurlijk heb ik geen bezwaar tegen de aanwezigheid van vrouwen in com missies, die blijkbaar haar belangstelling hebben. Ik heb echter nog steeds het gevoel, dat specifieke vrou wenorganisaties nog uitgaan van een begrip, dat niet in overeenstemming is met de emancipatie, die er lang zamerhand zou moeten zijn, en de motivering, dat de dames ook tegenwoordig nog voortdurend in huis rond lopen en daar alle putjes opknappen, is naar mijn me ning ook niet helemaal meer in overeenstemming met de feiten. Als we Dolle Mina haar gang laten gaan, zal binnenkort ongetwijfeld het omgekeerde het geval zijn. Natuurlijk is het onmogelijk een stichting zodanig in het vat te gieten, dat de hier geëtaleerde nadelen zich niet voordoen. Ik zie in een stichting echter geen voor deel boven een raad. Ik prefereer een raad en geen af zonderlijke rechtspersoon, omdat ik het nut van zo'n rechtspersoonlijkheid in dit verband beslist niet zie. De kwestie van de commissies, de decentralisatie van commissies en de instelling van territoriale raden is eigenlijk geen nieuw vraagstuk. Men is daarover al tientallen jaren, zou ik bijna zeggen, doende geweest, zonder dat deze zaak ooit behoorlijk uit de verf is ge komen. Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat er in ons bestel voor zoiets eigenlijk geen duidelijke plaats is. Wanneer er n.l. grote stukken van de taak van de Ge meenteraad worden gedelegeerd, blijft er voor de Ge meenteraad zelf weinig over en gaat ook het overzicht over de Gemeente in haar totaliteit verloren. Wanneer er een raad voor een dorp of een wijk tot stand zou kunnen worden gebracht, zou het werk voor die raad naar mijn mening toch weinig bevredigend zijn, omdat datgene, wat er effectief uit zou komen, niet zo bar veel meer zou zijn dan wat er nü uitkomt. Ik geloof, dat een institutie als een soort dorpsraad niet zou lei den tot een verbetering van de stemming in de dor pen. Ik heb ook het idee, dat het moeilijk zal zijn een dorpsraad op een bevredigende manier tot stand te brengen, aangezien de leden daarvan niet worden ge kozen, maar aangewezen. Ik vind het een vrij ondui delijk en onoverzichtelijk geheel en ik zie niet duide lijk, wat een dorpsraad meer zou kunnen doen dan een vereniging van dorpsbelang. Dit neemt niet weg, dat ik geen bezwaar heb tegen het voorstel van de heer De Vries om deze zaak nog eens te bekijken. De mogelijkheid om informatie van buitenaf te ver krijgen is belangrijk. Die mogelijkheid bestaat natuur lijk in principe nu ook. Ook nu kunnen degenen uit de burgerij, die specifieke informatie kunnen verschaf fen, zich wenden tot de Raad of een deel daarvan. Ik kan mij b.v. heel goed voorstellen, dat we er bijzonder verstandig aan zouden doen om, wanneer er een be stemmingsplan voor een bepaald dorp moet worden be keken, daarbij enige mensen te betrekken, die speciaal voor dat dorp die zaak zouden kunnen bekijken. Voor een ander dorp zouden dat dan weer andere mensen moeten zijn. De betreffende commissie zou dus ad hoe een aantal mensen moeten aantrekken. Die mensen zouden, wat mij betreft, geen lid van die commissie behoeven te worden. Men kan immers ook wel met hen gaan praten, zonder dat zij lid van die commissie zijn. Ook, wanneer het niet gaat om een vraagstuk van ruimtelijke ordening, maar om een geheel ander vraagstuk, waarbij een bepaalde wijk of een bepaald dorp is betrokken, kan men er behoefte aan hebben om te spreken met mensen, die ter plaatse speciaal bekend zijn met de vraagstukken, waarmee de com missie in kwestie zich bezig houdt. Dit behoeven geen afgevaardigden te zijn van bekende organisaties en het is ook mogelijk, dat mensen ongeorganiseerd spontaan van hun visie blijk geven. Wij hebben dat ervaren, toen de burgerij zich met groot enthousiasme uitliet over de plannen voor het Stadhuis. We moeten in ieder geval voorkomen, dat men gaat denken, dat het werk, dat in openbaarheid in de Gemeenteraad moet gebeuren, in feite achter de deuren in de commissies gebeurt. Ik zou nog even willen wijzen op de angst, die op dit punt spreekt uit de nota, die wij van de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 5