jH" Z3 U0- 11- Jeugdgemeenteraad hebben ontvangen. Deze jongelui zien het gevaar, dat onderwerpen, die al uitputtend in commissies zijn behandeld, door de Raad niet meer uit voerig zullen worden bekeken en dat er dus van de raadsbehandeling in het openbaar niet veel meer te recht zal komen. Enkele dagen geleden stond er een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant van iemand, die teleurgesteld was over het bijwonen van raadsvergaderingen in Heerenveen. In dat stuk wordt gezegd, dat de beslissing al vaak is gevallen vóór de raadszitting, omdat men dat in een besloten en ver trouwelijke commissievergadering doet. Dat zal wel niet waar zijn, maar de indruk naar buiten is al gauw, dat die commissies de zaak meer in het geheim en onzichtbaar behandelen dan de Raad. Het accent moet bepaald blijven liggen op de vergaderingen van de Ge meenteraad. De heer Schönfeld: Met belangstelling heb ik ken nis genomen van de door de Voorzitter gegeven uit eenzetting over de communicatie tussen het College en de Jeugdgemeenteraad. Laatstgenoemde raad heeft echter schriftelijk enkele suggesties gedaan, hetgeen er m.i. op duidt, dat er over dit punt geen eensgezinde mening bestaat. Niettegenstaande ik enerzijds wel met de gedachte van de Voorzitter kan meegaan, zou ik, omdat enkele van deze suggesties mij wel aanspreken, het College toch willen voorstellen, nog eens te bekijken of er commissies zijn, waarvan de vergade ringen na overleg door een afgevaardigde van die Jeugdgemeenteraad zouden kunnen worden bijgewoond. Ik denk hierbij aan de Commissie voor de Straatnaam- geving. Deze jongelui behoeven geen leden van zo'n commissie te worden. Ik heb begrepen, dat een Bejaardenraad in de vorm van een stichting de Voorzitter niet aanspreekt. Ik zou de suggestie willen doen om aan het bestuur van zo'n stichting dan tevens de status van raadscommissie te geven. De hear Klomp: Mar ien fraech: Is it tastien, dat de kommisjes fan advys foar de Ried foar in bipaeld ünderwerp seis deskundigen oanlükt, dy't dan oan it bisprek oer dat biwuste ünderwerp dielnimme kinne? Dit yn forban mei it yntsjinne ütstel. De heer Kingma: Wij willen het door de heer De Vries m.b.t. de kwestie van de dorpsraden gestelde wel onderschrijven. Wij menen, dat er wel behoefte aan dorpsraden bestaat. Bij de instelling van dorpsraden krijgt het overleg met de dorpen een meer geregelde vorm en dat lijkt ons voor de mensen over en weer wel prettig. Het lijkt me gewenst, dat de Raad voor het Bejaarden- werk (ik heb de door Mevr. Visser gesuggereerde naam maar' overgenomen) ook inderdaad een raad wordt eii geen stichting dit mede met het oog op de openbaar heid, waarvoor ik ook in eerste instantie al heb ge pleit. Ik geloof echt niet, dat de publieke belangstelling voor openbare vergaderingen van raden en commissies zo groot zal zijn, maar iedereen heeft dan in ieder geval de gelegenheid die vergaderingen bij te wonen. Wanneer er onderwerpen moeten worden besproken, die werkelijk niet aan de grote klok kunnen worden gehangen, kunnen de raden en commissies altijd nog in besloten zitting gaan. Wanneer er in het openbaar wordt vergaderd, hebben ook de leden van de Jeugd gemeenteraad de gelegenheid om die vergaderingen bij te wonen. Verder zou wellicht na overleg met de Jeugdgemeenteraad kunnen worden overwogen om in een enkele commissie, waarvoor men in de Jeugdge meenteraad veel belangstelling heeft, een van de tot lid van die commissie te benoemen niet-raadsleden een jeugdlid te doen zijn. De heer Spoelstra: Ik ben nog niet zo lang raads lid en ik heb dus ook wat de technische aspecten van deze commissies en raden betreft, nog niet zoveel er varing. Ik hoop dat misschien in de toekomst nog te krijgen. Er wordt in deze stukken steeds gesproken van verbetering van de contacten tussen de overheid en de burgers, maar het spijt mij, dat er niet wordt voorgesteld een raad of commissie in te stellen tot verbetering van de contacten tussen de overheid en de middenstand. Het is mij bekend, dat er bij de midden stand grote behoefte bestaat aan goede contacten met alle overheidsinstanties. Ik zou het College dan ook willen vragen of het mogelijk is om ook in deze rich ting iets te creëren, zodat ook het contact tussen de middenstand en de overheid kan worden verbeterd. De heer llouma: Het lijkt mij wel wat moeilijk om een commissie in te stellen voor een specifieke bevol kingsgroep, maar ik kan me wel voorstellen, dat de middenstand, die enorm veel belang heeft bij de bin nenstad, misschien zou kunnen worden ingeschakeld bij b.v. een commissie voor bestemmingsplannen of een commissie voor verkeersaangelegenheden, die vooral te maken hebben met bestemmingsplannen en verkeers aangelegenheden in de binnenstad. De Voorzitter: Het voorstel van de heer De Vries, dat mede is ondertekend door de heer Tjerkstra en waarmee praktisch alle sprekers zich wel akkoord heb ben verklaard, nemen wij graag over. Ik ben graag bereid om bij de verschillende verenigingen voor dorps belang te informeren, hoe zij over deze kwestie denken en daarover dan t.z.t. verslag uit te brengen aan de Raad. Ik ben verheugd over de opmerking van de heer Miedema. Misschien maken de verenigingen voor dorpsbelang enig verschil tussen de leden van de Raad en de leden van het College, maar, wanneer wij in de dorpen komen, worden we altijd bijzonder vriendelijk ontvangen. Er wordt wel eens een scherpe opmerking gemaakt, maar er klinkt nooit een onvertogen woord. .N.a.v. de opmerking van de heer De Vries over de Commissie voor de Dienst voor Sport en Recreatie, zou ik erop willen wijzen, dat er in deze commissie al 3 leden uit de sportwereld zitting nemen. Vooral om deze commissie niet te groot te laten worden, zou ik willen vragen dit op dit moment te aanvaarden en eerst eens af te wachten, wat het resultaat zal zijn van het over leg met de sportorganisaties over de instelling van een Sportraad. U kunt hierop later altijd nog terugkomen, wanneer U meent, dat deze commissie niet goed func tioneert. Mevr. Visser heeft inmiddels het door haar aange kondigde voorstel ingediend. Dit voorstel, dat mede is ondertekend door de heer Heidinga, luidt als volgt: „De Raad van de gemeente Leeuwarden, in vergade ring bijeen op 27 januari 1970, sprekende over de in stelling van gemeentelijke commissies en raden, stelt voor om in de commissies van advies voor de Raad ook niet-raadsleden-deskundigen te benoemen." Gehoord het te dezer zake door de heer Van der Veen gestelde en refererende aan de vraag van de heer Klomp, lijkt het mij in dit stadium een goede en ook principiële oplossing om aan art. 7, lid 1, toe te voe gen: „De commissie kan niet-raadsleden raadplegen over bij haar in behandeling zijnde zaken en hen uit nodigen om een vergadering van haar bij te wonen en haar daarin van advies te dienen". We houden dan het principe van het niet benoemen van niet-raadsleden in commissies van advies voor de Raad vast, terwijl deze commissies toch de gelegenheid hebben om bij hun be raadslagingen van de adviezen van niet-raadsleden-des- kundigen te profiteren. Ik dacht, dat we op deze ma nier in feite wel tegemoet kwamen aan het voorstel van Mevr. Visser en de heer Heidinga. Heeft dit de instemming van Uw Raad? De heer Tjerkstra: Wat mij betreft, graag. De Voor zitter heeft in zijn hele betoog al wel laten uitkomen, dat we met de commissies en raden in een experimen teel stadium verkeren en ik geloof, dat de uitweg, die hij nu biedt, een goede kan zijn. Mocht blijken, dat deze zaak toch nog op een andere wijze moet worden geregeld, dan is deze oplossing een goede aanloop om later mogelijk nog tot een andere opstelling te komen. Wij gaan dus graag met deze oplossing akkoord. De Voorzitter: U blijkt de algemene mening van de Raad te hebben weergegeven. Ik heb al verschillende raadsleden instemmend zien knikken en ik neem aan, dat Mevr. Visser en de heer Heidinga het er wel mee eens zullen zijn, dat hiermee hun voorstel kan ver vallen. M.b.t. het over de wijkraden gestelde, zou ik willen voorstellen eerst eens af te wachten, welke ervaringen men daarmee in Rotterdam opdoet. Wij zullen die ont Ii -i wikkeling nauwlettend volgen en het College zowel als de Raad kunnen in een later stadium altijd nog op deze kwestie terugkomen. N.a.v. het pleidooi van Mevr. Visser om in de Com missie voor de Volkshuisvesting twee vrouwen op te nemen, zou ik erop willen wijzen, dat die mogelijkheid wel open is gehouden, aangezien er m.b.t. deze com missie niet wordt gesproken van een vertegenwoordi ger, maar van een vertegenwoordiging van de Vereni ging „Tot Opbouw". Ik heb er goede nota van genomen, dat Mevr. Visser daarin graag twee vertegenwoordig sters wil hebben. We zullen eens met die vereniging gaan praten en daar zal men wel hetzelfde verlangen hebben. Dames vinden het, geloof ik, leuk om gezel schap te hebben. Ik geloof, dat we thans geen uitspraak hoeven te doen over de vraag of de in de Commissie voor het Woningbedrijf te benoemen niet-raadsleden al dan niet vrouwen dienen te zijn. U benoemt straks de leden van die Commissie en Mevr. Visser heeft dan alle gelegen heid om er het hare van te zeggen. Ook wij hebben in ons stuk al verschillende malen de naam „Raad voor het Bejaardenwerk" gebruikt. We hebben wel getracht tot een zekere systematiek te komen en in verband daarmee is misschien wel ergens in een verordening of lijst het woord „Bejaardenraad" gebruikt. Wij zullen gaarne overwegen om in een even tueel besluit te dezer zake de naam „Raad voor het Bejaardenwerk" te gebruiken. Dit stuit stellig niet op principiële bezwaren. Ik zou willen ontraden over te gaan tot verwezen lijking van de suggestie van de heer Boomgaardt om de Commissie voor de Straatnaamgeving in meerder heid te laten bestaan uit niet-raadsleden. In eerste in stantie heb ik al gezegd, dat het bij ons op geen enkel bezwaar stuit om, wanneer U dat wenst, deze com missie te doen bestaan uit 4 raadsleden en 3 niet-raads leden. Dat hoor ik dan wel bij het vaststellen van de verordening. Ook ik zou wel graag zien, dat er een jongere werd benoemd in de Commissie voor de Straat naamgeving. Het is echter principieel niet juist om de Jeugdgemeenteraad die jongere te laten aanwijzen. Ik heb er persoonlijk evenwel geen enkel bezwaar tegen om de Jeugdgemeenteraad eens te peilen t.a.v. een naam. Ik wil dat dan zien als een suggestie van de zijde van de Jeugdgemeenteraad en niet als een recht van dat orgaan om iemand in de Commissie voor de Straatnaamgeving te benoemen. Ik dacht, dat ik in het Gesprekscentrum de kwestie van de benoembaarheid wel heel duidelijk had gesteld. Ik geloof echter niet, dat ik daar de woorden „enkele kandidaatstelling" heb gebruikt. Dat is heel belangrijk en dat wil ik nog wel graag doorgeven. Het feit, dat mijn opmerking over die enkele kandidaatstelling hier niet op bezwaren stuit, kan de zaak wellicht nog ver gemakkelijken. De kwestie van de subsidie zou ik hier buiten beschouwing willen laten. Er wordt van bepaal de zijde wel gesuggereerd, dat men bij de stichtings vorm gemakkelijker subsidie zou kunnen verkrijgen. Het zou echter niet best zijn, als er niet werd gesub sidieerd, wanneer wij iets opbouwen in het kader van het gemeentelijk bestel, maar wel, als we dat doen in de vorm van een stichting. Er is ook geen stuk te vinden, waaruit blijkt, dat dit zo is. Daarmee zou ik willen volstaan. Dat de middenstand hier niet is genoemd, is niets bijzonders. Er is n.l. geen enkele groep exclusief ge noemd. Ik dacht ook, dat het niet juist zou zijn om thans in dit bestel vast te leggen, dat de industrie de handel, de dienstensector of de vakbonden in bepaalde commissies moeten zijn vertegenwoordigd. Ik zou er overigens wel op willen wijzen, dat het College streeft naar een goed samenspel met het bedrijfsleven. Wij hebben goede contacten met de Maatschappij voor Han del en Nijverheid, met het Zakencentrum en met de winkeliersorganisaties over onderwerpen, die hen spe cifiek regarderen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W„ met dien verstande: a- dat, aan art. 7 van de Verordening, als bedoeld in ontwerp-besluit no. 19799 a, als lid 1 wordt toegevoegd: -De commissie kan niet-raadsleden raadplegen over bij haar in behandeling zijnde zaken en hen uitnodigen om een vergadering van haar bij te wonen en haar daarin van advies te dienen" en dat de huidige tekst van dit artikel wordt aangeduid met lid 2; b. dat art. 7 van de Verordening, als bedoeld in ont werp-besluit no. 19799 b (I) komt te vervallen en dat art. 8 art. 7 wordt genoemd; c. dat de Commissie voor de Straatnaamgeving naast de voorzitter vijf leden zal tellen, n.l. drie raadsleden, een vertegenwoordiger van de directie van het Post- district Leeuwarden en een jongere; d. dat in het ontwerp-besluit betreffende de Commis sie voor de Dienst Reiniging en Brandweer onder II, 1, na het woord „betreffende" wordt ingevoegd: „het beheer van de Dienst Reiniging en Brandweer en be treffende" en e. dat in het ontwerp-besluit betreffende de Commis sie voor het Grondbedrijf aan II, 2, wordt toegevoegd: „die lid van de Gemeenteraad zijn." Punt 6 (bijlage no. 37). De heer Schönfeld: Het voorstel betreffende het in voeren van plastic zakken voor vuilinzameling was dit keer wel zeer rijk gedocumenteerd, waarvoor ik het College wil complimenteren. Het heeft me bijzonder verheugd, dat het College er een voorbeeld bij gedaan heeft. Daardoor is aan mijn wens, welke ik destijds n.a.v. de invoering van de condoomautomaten naar vo ren heb gebracht, zeer tot mijn genoegen tegemoet ge komen. Dit voorstel behelst het invoeren van plastic zakken met een wanddikte van 0.05 mm, hetgeen over eenkomt met de thans nog landelijk geldende norm. Ik heb van mijn kant nog eens een andere gemeente benaderd en geïnformeerd naar de ervaringen enz. In de gemeente Rijssen heeft men eerst 3 maanden ge- experimenteerd met plastic zakken onder de gemeente ambtenaren (Gelach), daarna een half jaar onder de bevolking, n.l. van 1 juli t.e.m 31 december 1969. De aanvankelijk gebruikte zakken hadden een wanddikte van 0,07 mm. Volgens de ter inzage gelegde stukken is er een fabrikant, die beweert, dat deze dikte niet bestaat. De oorzaak van deze bewering zal echter moeten worden gezocht in het feit, dat hij zakken met deze dikte niet in produktie kan of wil nemen. De zakken met een wanddikte van 0,05 mm, de landelijke norm dus, blijken in de praktijk nèt iets te dun te zijn, waardoor er veel klachten komen. In overleg met ver tegenwoordigers van de Ned. Ver. van Huisvrouwen heeft de gemeente Rijssen al besloten over te gaan op een tussenmaat met een wanddikte van 0,06 mm. Aan gezien ik, zij het 10 jaar geleden, zelf veel met de materie van kunststoffen te maken heb gehad bij een octrooi-aanvrage, liggen de meeste kunststoffen me niet vreemd, hoewel de ontwikkeling op dit gebied in middels met rasse schreden vooruit is gegaan. Er wordt wel eens beweerd, dat plastic niet verteert, het geen voor gemeenten, welke nog over open vuilstort plaatsen beschikken, echter in dit geval geen probleem behoeft te zijn. Deze zakken verteren wèl doch het proces duurt vrij lang. Voor one Gemeente zal dit, vooral in de toekomst, geen enkel bezwaar vormen, omdat wij t.z.t. over een vuilverbrandingsinstallatie beschikken, terwijl voor het overige de open vuilstort plaatsen worden verboden. Onze vuilniswagens (merk Geesink) zijn momenteel nog uitgerust met een spe ciaal achterschot, dat is aangepast aan de in gebruik zijnde vuilnisemmers. Dit achterschot zal van de wa gens moeten worden verwijderd, waarbij de persinstal latie, welke in de wagens zit, de eventueel aanwezige lucht uit de zakken drukt, zodat het geheel een com pacte massa wordt. De plastic zakken kunnen in de vuilnisemmers worden gehangen, hetgeen gemakkelijk is voor hen, die thans nog in het bezit zijn van zo'n emmer. Ik neem aan, dat er straks geen nieuwe em mers meer worden verstrekt, waardoor velen met moei lijkheden zullen komen te zitten. Daarom had ik voor de sectievergadering van de Dienst voor Reiniging en Brandweer op blz. 29, punt 6, een suggestie gedaan. Naar aanleiding daarvan is gezegd, dat dit in de raads vergadering van 26 of 27 januari ter sprake zou ko men. Het betreft een suggestie mijnerzijds om tegen betaling beugels te leveren, waarin deze zakken kun nen hangen en welke constructie zodanig is uitgevoerd,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 6