JVL
5
willen stellen, dat ik nogal wat van mijn tijd en ener
gie besteed aan het samenspel met andere gemeenten.
Van bepaalde zijde heb ik zelfs wel eens de opmerking
moeten horen, dat ik misschien beter wat ander werk
kon gaan doen, dat wellicht belangrijker is voor onze
eigen gemeente (wat ik dan niet onderschreef).
N.a.v. opmerkingen van verschillende sprekers m.b.t.
de portefeuilleverdeling van de Wethouders kan ik me
dedelen, dat wij ons met deze kwestie reeds bezig hou
den. Deze aangelegenheid zal stellig ook de aandacht
van de Raad moeten hebben bij volgende samenstellin
gen van het College en wellicht reeds bij de eerstvol
gende nieuwe samenstelling. In deze openbare verga
dering zou ik nog graag een keer willen herhalen, wat
ik reeds in Afd. I heb gezegd, n.l. dat de taak van
Wethouders in grote gemeenten bepaald geen sinecure
is. Voor een goed bestuur van onze gemeente is het
van eminente betekenis, wanneer uit de Raad bekwame
Wethouders naar voren komen, die berekend zijn voor
hun taak. Ook de Raad draagt een zware verantwoor
delijkheid bij de benoeming van mensen, die met elkaar
in staat zijn om een grote gemeente als deze goed te
besturen. In de afdelingsvergaderingen heb ik reeds
gezegd, dat wij ons, wat de kwantiteit betreft, bevin
den op de grens van 4 of 5 Wethouders. Die kwestie
zullen we met elkaar onder ogen moeten zien. Wij
hebben toegezegd, dat wij de Raad inzicht zullen ge
ven in de taken van het College, maar ik wil er nog
wel op wijzen, dat de verdeling van de portefeuilles
alleen het College aangaat. Het spreekt vanzelf, dat
wij zullen trachten tot een zo goed mogelijke verdeling
te komen, maar dikwijls moet met allerlei bijkomende
factoren rekening worden gehouden, waardoor het niet
altijd mogelijk is en dit n.a.v. enkele opmerkingen
om de ogenschijnlijk meest logische portefeuillever
deling onder alle omstandigheden door te voeren. Uit
gangspunt van discussie zal echter natuurlijk een zo
logisch mogelijke portefeuilleverdeling zijn.
De heer Heidinga heeft gelijk, wanneer hij consta
teert, dat de begroting ook dit jaar weer niet op tijd
is. Aan dit punt til ik echter niet zo zwaar, al klinkt
dat misschien niet zo prettig. Wij hebben hierover wel
uitvoerig gesproken en tegen elkaar afgewogen wat
het belangrijkste was: het voldoen aan de wettelijke
voorschriften i.v.m. het op tijd indienen van een be
groting of een poging een zo goed mogelijke begro
tingsbehandeling te realiseren. Wij hebben aan dit laat
ste de voorkeur gegeven, zonder het andere facet te
verwaarlozen. Wij zullen er zoveel mogelijk naar stre
ven de begroting in de wettelijk voorgeschreven perio
de in te dienen. Ik betreur het ten zeerste, dat ver
schillende raadsleden reeds nu hebben gemeend zich
negatief te moeten opstellen tegenover de gewijzigde
begrotingsbehandeling. Het College heeft de indruk,
dat de afdelingsgewijze behandeling beslist geslaagd is
te noemen. Op deze wijze zijn de verschillende onder
delen goed tot hun recht gekomen en we moeten het
o.i. als een groot winstpunt zien, dat de onderwerpen
per portefeuille uitvoerig zijn behandeld in het open
baar. De sectievergaderingen zijn, dacht ik, niet te ver
gelijken met de afdelingsvergaderingen. De sectiever
gaderingen dienden slechts voor het formuleren van
de vragen, wat thans per fractie gebeurt. Het is ook
gebleken, dat de op deze wijze gestelde vragen een
goede richtlijn waren voor de behandeling in de af-
lingen. Er waren bijna geen vragen meer buiten de
reeds schriftelijk gestelde vragen. Dat gedeelte is dus
stellig geslaagd. Ook de openbare behandeling van de
vragen, waarbij men tot in details over de verschillende
problemen met de betrokken Wethouder kon discus
siëren, kan toch zeker niet als een mislukking worden
aangemerkt. Natuurlijk moeten er nog wel verbeterin
gen worden aangebracht, zoals ik reeds aan het slot
van de laatste afdelingsvergadering heb opgemerkt.
Wij hadden b.v. gemeend geen vragen schriftelijk te
moeten beantwoorden om de behandeling in de afde
lingen zo levendig mogelijk te doen zijn. Het is echter
gebleken, dat in sommige gevallen de beantwoording
veel tijd heeft gekost en we hebben daaruit de conclu
sie moeten trekken, dat wij het volgende jaar althans
een gedeelte van de vragen van tevoren schriftelijk
moeten beantwoorden, zeker daar, waar het gaat om
veel cijfermateriaal en technische uiteenzettingen.
Wanneer wij ons dan het volgende jaar zouden kunnen
beperken tot een mondelinge behandeling van de meer
bestuurlijk-politieke problemen, dan geloof ik, dat we
in dat opzicht een aanzienlijke verbetering kunnen aan
brengen en stellig gelegenheid zullen vinden om elke
afdeling op één avond binnen redelijke tijd af te doen.
De heer Vellenga heeft gewezen op de herdenking
van de bevrijding, naar ik meen terecht, nu wij zo vlak
voor deze belangrijke datum, 15 april, staan. De Raad
heeft een belangrijk bedrag beschikbaar gesteld en een
commissie is druk bezig voor onze stad er iets goeds
van te maken. Ik hoop, dat we erin zullen slagen op
waardige wijze de bevrijding van Frieslands hoofdstad
te herdenken, die ook degenen, die de gruwelen van de
bezetting zelf niet hebben gekend, zal aanspreken. Ik
onderstreep gaarne de woorden van de heer Vellenga,
dat we bij die herdenking vooral denken aan onze jood
se medeburgers. Over de synagoge hebben wij uitvoerig
overleg gepleegd met de Joodse Gemeente. Een en
ander bevindt zich momenteel in een stadium, dat de
Joodse Gemeente zelf tracht een subsidie te krijgen
om de synagoge op te knappen.
De mening van de heer Kingma, dat de nieuwe Al
gemene Politieverordening slechts een bijgeschaafd stuk
is, deel ik geenszins. Met het vernieuwen van deze ver
ordening hebben wij als Raad een belangrijk stuk wet
gevende arbeid verricht, waarop vele andere gemeenten
jaloers kunnen zijn. Wij leggen thans de laatste hand
aan de maatregelen, nodig ter invoering van deze
A.P.V., en binnenkort, hopelijk binnen twee maanden,
krijgt de Raad nog enkele aanvullende wijzigingen van
de A.P.V. te behandelen. Wij stellen alles in het werk,
dat de nieuwe A.P.V. op 1 juli a.s. in werking kan
treden, tegelijkertijd met de Parkeerexcessenverorde-
ning en de Brandpreventieverordening, die op het
ogenblik nog op stapel staan. De heer Kingma meent
zijn kritiek en denigrerende opmerkingen te moeten
staven met de stelling, dat er geen demonstratievrij
heid zou zijn. Ik geloof niet, dat dat juist is. Er is wel
degelijk een demonstratievrijheid in de A.P.V. neerge
legd, met allerlei waarborgen omringd. Inderdaad moet
de Burgemeester wel een vergunning geven, maar hij
is ook wel verplicht die vergunning te geven, wanneer
het gaat om de demonstratie als zodanig. Als enig
criterium hebben wij nog, dat een demonstratie niet
strijdig mag zijn met de belangen van anderen en m.n.
wordt dan gelet op verkeersopstoppingen e.d. Ik
dacht, dat dit volkomen logisch was. We mogen rus
tig stellen, dat we een goede A.P.V. hebben gemaakt,
waarin een groot stuk demonstratievrijheid is opgeno
men. Overigens zou ik de heer Kingma erop willen
wijzen, dat die demonstratievrijheid momenteel feite
lijk in Leeuwarden ook al bestaat, al is men dan thans
nog volledig van de gunst van de Burgemeester af
hankelijk. Maar deze Burgemeester heeft in de afge
lopen drie jaar nog nooit een demonstratie geweigerd.
Over het eventueel instellen van een koopavond zou
ik vanavond niet graag willen discussiëren. Deze kwes
tie is momenteel bij het College van B. en W. in be
handeling. Wij plegen overleg met alle belanghebben
den, zullen zo spoedig mogelijk een standpunt inne
men en dan daarop binnenkort terug komen bij de
Raad. Het lijkt mij weinig zinvol daarop vanavond al
vooruit te lopen.
M.b.t. de kwestie van de grondprijzen is, geloof ik,
een misverstand ontstaan. De heer Reehoom vreest,
dat deze kwestie door de behandeling in de afdelingen
bij het College wat tussen wal en schip zou zijn ge
raakt. Dat is echter niet het geval. In afd. II heeft
Wethouder Tiekstra een bijzonder uitvoerige uiteen
zetting van dit probleem gegeven. Na een desbetref
fende vraag van verschillende raadsleden is toen door
het College toegezegd, dat deze uiteenzetting op schrift
zou worden gesteld en aan de raadsleden zou worden
toegezonden. Vervolgens is de afdeling akkoord ge
gaan met mijn voorstel om deze kwestie, na schrifte
lijk uiteengezet te zijn, aan de orde de stellen in de
binnenkort in te stellen Commissie voor het Grondbe
drijf. Op die wijze zou de Wethouder deze technisch
waarLijk ingewikkelde materie eerst kunnen doorpraten
met een aantal deskundigen, waarna dit probleem, zo
de Raad het wenste, in dit bestuurscollege aan de or
de zou kunnen worden gesteld. Dit belangrijke probleem
krijgt dus wel alle aandacht en valt beslist niet tussen
wal en schip!
De kwestie van het opnieuw openstellen van het
Leeuwarder vliegveld voor de burgerluchtvaart is weer
in behandeling. In noordelijk verband bestudeert men
momenteel niet alleen de functie van het vliegveld
Eelde, maar in het algemeen de problematiek van de
vliegvelden in het noorden des lands. Daarbij komt de
kwestie van het vliegveld Leeuwarden ook stellig ter
sprake. Het is mij bekend, dat deze kwestie ook de
volledige aandacht van de Kamer van Koophandel
heeft. Wanneer in de toekomst in toenemende mate
mocht blijken, dat dit vliegveld ook kan worden ge
bruikt voor de burgerluchtvaart, dan zullen wij met
elkaar alles moeten doen om dat ook te realiseren.
Het College zal daarop zeker voortdurend attent zijn.
De heer De Jong (weth.): De vragen betreffende
de volkshuisvesting zou ik graag willen laten liggen,
totdat dat onderwerp aan de orde komt.
Aan het antwoord van de Voorzitter op de opmer
king van de heer Heidinga, dat de begroting niet op
tijd is ingediend, zou ik nog het volgende willen toe
voegen. Officieel zou de begroting per 1 september van
ieder jaar aan de Raad moeten worden gepresenteerd.
Dat is echter niet zo eenvoudig, mede door het feit,
dat wij de gegevens van het Rijk omtrent de ontvang
sten, waarop wij kunnen rekenen voor het komende be
grotingsjaar, per 1 juli 1969 nog niet in ons bezit had
den. Wanneer men dan nog rekening houdt met de
vakanties, dan is het bijna een onmogelijke taak om
aan de gestelde normen te voldoen.
Voorts heeft de heer Heidinga gedoeld op een ar
tikeltje in de Leeuwarder Courant, getiteld Vlucht
naar dorpen moet geremd worden". Ik heb het idee,
dat de kop boven dit artikel niet precies weergeeft,
wat er in het artikel staat. M.b.t. die vlucht naar de
dorpen heb ik gesteld, dat ik het zou betreuren, wan
neer mensen naar de dorpen zouden gaan verhuizen,
omdat zij in Leeuwarden geen woning zouden kunnen
ltrijgen. Wanneer men in Leeuwarden wel een woning
kan krijgen, maar niettemin in de dorpen wil wonen,
dan is dat natuurlijk de vrije wil van de mensen. Het
probleem, dat mij dwars zit en waaraan ik in genoemd
artikel uiting heb gegeven, is, dat wij de mensen, die
naar de dorpen trekken, in Leeuwarden niet zouden
kunnen helpen. Vandaar mijn pleiten voor die gevari
eerde woningbouw.
Ten slotte doet de heer Heidinga de suggestie een
feestje te organiseren ter gelegenheid van het 100-jarig
bestaan van het tonnenstelsel. Wij zouden echter lie
ver willen voorstellen het 100-jarig bestaan van de
Dienst voor de Gemeentereiniging op 13 mei a.s. te
vieren. Het lijkt ons goed deze Dienst, die gedurende
100 jaar het publiek heeft gediend, eens in het zon
netje te zetten. Ik kan niet toezeggen, dat het door
de heer Heidinga bedoelde bij die herdenking centraal
zal staan. Eigenlijk moeten we zien dat tonnenstelsel
zo gauw mogelijk weg te werken en te vergeten.
Ik kan de heer Kingma wel toezeggen, dat zijn sug
gestie, dat de Gemeente en de stadsdienst op schonere
brandstof over zouden moeten gaan, opdat daarmee de
luchtverontreiniging zou worden tegengegaan, op haar
realiseerbaarheid zal worden bekeken. Eerstdaags
zullen we met de Commissie Stadsautobusdienst en met
de N.V., die de stadsdienst verzorgt, overleg plegen
over de vraag of dit zonder veel bezwaren en vooral
zonder veel financiële bezwaren te verwezenlijken
is. M.b.t. de buxi's zou ik het volgende willen opmer
ken. Emmen heeft in vergelijking met Leeuwarden een
heel andere situering. Het is een dorp, dat in een kort
aantal jaren snel is gegroeid en waar een stadsauto-
busdienst als zodanig nog niet aanwezig is. Daar
schijnt dit buxi-systeem wei te passen. In Leeuwarden,
waai' wij een stadsautobusdienst en een georganiseer
de taxidienst hebben, zou de dienstverlening erop ach
teruitgaan, wanneer we thans zouden overschakelen op
buxi's. (De heer Kingma: En de dorpen dan?) (De
heer Vellenga: Dat zou U met Dorpsbelang moeten
bespreken.) Het is maar de vraag of het wel zo ge
makkelijk zal gaan om in de verschillende dorpen tel
kens ongeveer acht personen te vinden, die naar Leeu
warden en v.v. willen worden vervoerd. We kunnen
echter e.e.a. wel eens in de dorpen bespreken. We zijn
meer geïnteresseerd in de mogelijkheid om m.n. Wir-
dum te betrekken bij een N.T.M.-buslijn. Die kwestie
zullen we inderdaad nog eens bij de N.T.M. ter sprake
brengen.
Op de opmerking van de heer Schönfeld, dat het
Noorden stiefmoederlijk wordt bedeeld, zou ik slechts
willen antwoorden, dat wij wel van mening zijn, dat
de Gemeenten en dan niet alleen in het noorden
wel wat krap komen te zitten.
N.a.v. het door de heer Hogendijk gestelde m.b.t.
het begrotingstekort zou ik het volgende naar voren
willen brengen. Bij het opstellen van de begroting zijn
wij uitgegaan van de taakstelling, dat we moeten vol
doen aan een redelijk voorzieningenniveau, terwijl daar
in eigenlijk ook nog een bescheiden expansie moet wor
den verwerkt. Uiteraard werden wij geconfronteerd
met de verschillende tekorten, maar wij hebben ge
meend niet aan de begroting te moeten sleutelen, aan
gezien we dan in het voorzieningenniveau hadden moe
ten ingrijpen, waar wij wel bezwaren tegen hadden.
In de aanbiedingsbrief hebben wij er reeds op gewezen,
dat de te krappe doeluitkeringen eigenlijk al verklaren,
hoe dit begrotingstekort ontstaat. Daaruit blijkt reeds,
dat er iets mis is in de verhouding tussen het Rijk en de
Gemeenten. De Rijksoverheid wil de Gemeenten dwin
gen zich bij de bestedingen te houden aan de 6%-norm,
terwij! het Rijk zelf zich niet aan die norm houdt. In
het kader van de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten heeft de Raad voor de Gemeentefinanciën een
duidelijk stuk opgesteld, waaruit op grond van keihar
de feiten de bij de Gemeenten aanwezige behoeften aan
financieringsmiddelen blijken. Wanneer wij op grond
van deze feiten in de jaren 1968 tot 1970 hadden ge
kregen, wat wij nodig hadden, dan hadden we 242 mil
joen meer moeten hebben dan thans het geval is ge
weest. Van dat bedrag van 242 miljoen staat 101 mil
joen in verband met die 6%-norm. Ik geloof ook, dat
deze reële verlangens bijzonder moeilijk kunnen wor
den aangevochten door de Kamer, de Kamercommissie
of de Rijksoverheid zelf, maar men gaat er eenvoudig
van uit, dat we ons aan die 6%-norm hebben te hou
den. Wij kunnen ons echter onmogelijk daaraan hou
den. Wanneer wij ons in de jaren 1966'70 hadden
gehouden aan de door het Rijk voorgeschreven norm,
dan had dat een uitgavenstijging betekend van onge
veer 40%. Er zijn echter tal van onderdelen, die daar
ver bovenuit gaan, b.v. stadssanering 176%, stadsauto
busdienst 143%, Princessehof 106%, Leeuwarder Mu
ziekinstituut 108%, subsidies zang, muziek, toneel enz.
97?:, zwembaden, sport- en recreatieterreinen 83%,
sportsubsidies 67%, Secretarie (incl. huisvesting)
60%. Nu kan de heer Reehoorn wel stellen, dat het
Rijk zijn eigen taak heeft, de zorg heeft voor de groei
van de economie en ook een greep op de economie
moet houden, maar dan ben ik toch van mening, dat
Rijk en Gemeenten één zaak zijn. De behoeften worden
verdeeld volgens een bepaalde verdeelsleutel, waarbij
iedereen zich heeft te houden aan een bepaalde nor
mering. In dat opzicht kan ik mij heus wel bij het
door de heer Hogendijk gestelde aansluiten.
De nota over de reserves had er misschien al kun
nen zijn, maar het College beraadt zich momenteel
op de vraag of het met die reserves ook een andere
kant uit moet. Op ambtelijk niveau spelen wij n.l. met
de gedachte alle reserves in één pot te doen en de
reserves een andere functie te geven. De Gemeente
wordt dan als gemeentelijke overheid risicodraagster.
Functioneel gezien kunnen die reserves dan wel veel
kleiner zijn, maar dan kunnen we met de overblijvende
reserve inwerken in onze gemeentefinanciën. Wij kun
nen deze reserves dan misschien een functie geven,
die ze tot nu toe niet hebben gehad, misschien ook
een dekkingsfunctie tot een groter bedrag. Bedrijfs
economisch komt men dan echter voor de vraag te
staan of dit nu wel de juiste methode is. M.n. de Ener
giebedrijven hebben als bedrijf bepaalde risico's, spe
ciaal i.v.m. de ontwikkeling van gas en elektriciteit
en die risico's moeten zo goed mogelijk worden gedekt
dank zij een zekere reserve, die zich in een bepaald
percentage verhoudt tot de investeringen of tot het
vermogen van zo'n bedrijf. Om deze laatste opvatting,
die bedrijfseconomisch altijd ons uitgangspunt is ge
weest en waarmee ik van huis uit vertrouwd ben, nu
zo maar prijs te geven voor een ander, vrij ingrijpend
systeem, vraagt momenteel nogal wat tijd van dis
cussie. Het is zelfs mogelijk, dat ik, wanneer de nota