4
aan het College wordt gepresenteerd, het helemaal niet
met het daarin gestelde eens ben. Men heeft het Col
lege toegezegd, dat wij deze nota binnen veertien da
gen zullen ontvangen. Wij zullen de bestudering van
e.e.a. niet langer doen duren dan strikt noodzakelijk
is en wij zullen ernaar streven de behandeling van
deze nota nog tijdens de zittingsperiode van deze Raad
te doen plaats vinden. Dat zijn wij toch bijna wel ver
plicht aan de heer Reehoorn, die niet weer in deze
Raad zal terugkeren.
De vraag is gesteld of Leeuwarden extra gelden voor
extra voorzieningen i.v.m. zijn centrumfunctie zou
kunnen voteren en of deze Gemeente niet voor een
bepaalde verfijningsuitkering in aanmerking zou kun
nen komen. Het is moeilijk daarop meteen antwoord
te geven op grond van een enkel gegeven, dat in de
Raad naar voren wordt gebracht. Ik heb het voorbeeld
van de heer Reehoorn even nagegaan en heb mij daar
bij wel de vraag gesteld of zijn berekening van die
4 ton wel reëel was. Het Leeuwarder en het landelijk
bejaardencijfer is resp. 12,4% en 10%. In dat landelijk
cijfer zijn ook de plattelandsgemeenten opgenomen.
Neemt men echter de 50 grootste Nederlandse Ge
meenten (meer dan 50.000 inwoners), dan ligt het be
jaardencijfer niet op 10, maar tussen 11 en 12 of
12,5%. Dan is er dus niet zoveel verschil tussen Leeu
warden en andere Gemeenten. Deze grotere Gemeen
ten hebben reeds bejaardenoorden en andere opname
mogelijkheden, die het platteland helemaal niet heeft.
Per 1 juli 1967 was 14,7% van onze bejaarden onder
gebracht in bejaardenoorden e.d. Er wordt met die
centrumfunctie reeds rekening gehouden, doordat de
grotere Gemeenten een groter bedrag per inwoner
krijgen. Het wordt dan wel moeilijk om voor bepaalde
uitzonderingssituaties t.a.v. bepaalde Gemeenten extra
voorzieningen te krijgen op grond van die verfijnings
regeling. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten
is momenteel bezig met een onderzoek betreffende
steden met een oude stadskern. Gelet op de tijd, die
het kost om dit onderwerp te bestuderen bij alle daar
voor in aanmerking komende Gemeenten en op het
feit, dat dan nog moet worden gewikt en gewogen,
waar de grens precies ligt, vraag ik me werkelijk af,
waar we aan beginnen, wanneer we extra voorzienin
gen willen aanvragen. Het spreekt echter vanzelf, dat
we voortdurend attent op deze kwestie zullen zijn, ook
in het kader van de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten om, waar mogelijk, ons graantje mee te pik
ken.
T.b.v. het lokale vervoer heeft het Rijk oorspronke
lijk 30 miljoen uitgetrokken voor die Gemeenten, die
een eigen vervoerbedrijf hebben. Daar vielen wij dus
buiten, ook al droegen wij maar liefst 90% van de
lasten van de N.T.M. voor de stadsautobusdienst. Daar
is ook via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
tegen geprotesteerd en het is uiteindelijk gelukt, dat
voor 1970 een miljoen extra op de Rijksbegroting is
gekomen voor die Gemeenten, die het plaatselijk ver
voer laten verzorgen door derden. Het is nu dus
maar de vraag, hoeveel wij van die een miljoen krijgen.
De cijfers van 1968 wijzen, dacht ik, wel uit, dat Leeu
warden in verhouding tot vergelijkbare Gemeenten on
geveer de grootste tekorten heeft op de stadsautobus
dienst. Als voorbeelden noem ik Haarlem, Zwolle en
Deventer met een tekort van nog geen ton. Dan zit
Leeuwarden met een tekort van 4,5 ton vrij hoog. Dan
moeten we wel oppassen met een suggestie als van de
heer Kingma om ook de dorpen bij die stadsdienst te
betrekken. Wij blijven op dit punt echter wel attent.
Op 31 december 1969 hebben wij van Den Haag een
verzoek gekregen om opgaaf van het tekort op de
gemeentebegroting, het tekort van de stadsautobus
dienst en de tarieven. Dat zullen, dacht ik, de 3 bepa
lende maatstaven zijn voor het al dan niet verkrijgen
van een gedeelte van die 1 miljoen. In zekere zin is het
dus, dacht ik, nog wel gunstig, dat we een begrotings
tekort hebben.
Inderdaad delen wij de kritiek, zoals die m.n. in de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten naar voren
wordt gebracht op overtuigende en zakelijk verant
woorde wijze aan de hand van tal van cijfermatige
gegevens.
I.v.m. de krappe financiering van het onderwijs zou
ik erop willen wijzen, dat de vier onderwijscentrales
een adres tot de Rijksoverheid hebben gericht, waarin
o.m. wordt gesteld, dat het onmogelijk is met de be
schikbaar gestelde gelden rond te komen en dat het
niet juist is, dat men wordt gebonden aan normen, die
niet meer overeenkomen met de eisen, die het moderne
onderwijs stelt. De in evenbedoeld adres genoemde
knelpunten zijn dezelfde als die, waarmee wij in Leeu
warden worden geconfronteerd. Wij zouden ook wel
graag tegemoet komen aan de door de heer Hogendijk
genoemde verlangens, maar wij krijgen er de ruimte
niet voor van Den Haag.
Het afwegen van prioriteiten is een stuk financiële
gemeentepolitiek. Financiële politiek is altijd weer een
kwestie van het moment. In het tijdsbestek van een half
jaar of een jaar kunnen er verschuivingen in die prio
riteiten optreden en het is niet altijd eenvoudig dooi
de samenhang heen te zien.
Wij zijn met een niet-sluitende bgroting gekomen
op grond van enkle nog lopende kwesties, die moge
lijk een min-post op de begroting kunnen opleveren.
We hadden de begroting misschien wel sluitend kun
nen maken, maar dan hadden we öf het mes erin moe
ten zetten bij de uitgaven öf we hadden lasten moeten
opleggen aan de bevolking, terwijl achteraf misschien
dan was gebleken, dat dat niet nodig was geweest.
Van die eventualiteiten wil ik een aantal noemen.
M.b.t. de Dienst voor de Reiniging en de Brandweer
lag het bij het uitwerken van de voorstellen tot het
invoeren van plasticzakken oorspronkelijk in de be
doeling deze zakken twee maal per week te laten op
halen. Eerst na het gereed komen van de begroting
werd de mogelijkheid geopperd de plasticzakken een
maal per week te laten ophalen. Het verschil tussen
tweemaal of eenmaal per week ophalen van het huis
vuil beloopt een bedrag van f 84.000,—. Voorts is daar
de kwestie van de slikvelden. Tengevolge van een
procedurekwestie tussen de fa. Driebergen en de Ge
meente Idaarderadeel mogen wij het slijk niet meer
vloeibaar storten op onze eigen terreinen in de Ge
meente Idaarderadeel. In het ongunstigste geval zou
het erop kunnen uitdraaien, dat wij nergens meer
vloeibaar mogen storten. Dat zou dus betekenen, dat
wij in onze slikvelden in de A.W.Z. het slijk moeten
storten en laten drogen en dat wij het dan weer steek-
vast per schip moeten zien te laten vervoeren. In dit
ongunstigste geval kan het de Gemeente 3 ton per
jaar kosten. Wanneer wij niet op onze eigen terreinen,
maar wel elders vloeibaar mogen storten, dan kan
ons dat f 70.000,kosten. E.e.a. hangt samen met een
bacteriologisch onderzoek, dat momenteel wordt inge
steld bij de I.W.G.L. Valt dit onderzoek ongunstig uit,
dan moeten wij er rekening mee houden, dat dit ons
geld gaat kosten. M.b.t. de dekking kan men zich dus
afvragen of deze eventuele min-post in de begroting
moet worden ingecalculeerd, dan wel of hij in het riool
recht kan worden meegenomen. (Vandaar, dat we nog
even met de behandeling van het rioolrecht hebben
gewacht.) Evenbedoeld bacteriologisch onderzoek vergt
ongeveer drie maanden, zodat we in mei of juni er
misschien iets meer van kunnen zeggen.
Dan zitten we nog met de kwestie van het
Leeuwarder Muziekinstituut. Het vorige jaar heeft
de meerderheid van het College van B. en W.
voorgesteld de tarieven van dit instituut zodanig
op te schroeven, dat daaruit een dekking van
f140.000,voortvloeit. De Raad is daarmee niet
akkoord gegaan, aangezien hij van mening was,
dat slechts een verhoging van ongeveer 10% kon
worden toegestaan. Thans houdt een commissie uit
de Raad zich nog met dit probleem bezig, maar er is
nog niets van te zeggen, op welke dekking we mogen
rekenen. Tevens is het belangrijk te weten, hoe de
verhouding tot de buitengemeenten zal worden. Wij
zijn van mening, dat de vaste lasten zonder meer voor
onze rekening zijn. Wanneer de commissie er echter
van uitgaat, dat alle directe kosten ook aan de buiten
gemeenten in rekening moeten worden gebracht, aan
gezien dat ook geschiedt voor de eigen gemeentenaren,
dan zou dit een meerbedrag kunnen opleveren van
misschien wel enkele tientallen duizenden guldens.
Vervolgens de stadsautobusdienst. We weten nog
steeds niet zeker of we daarvoor een rijksbijdrage krij
gen. We rekenen voorlopig op 1,5 ton, die we willen
voorschieten uit de meevaller van f 585.000,extra
uitkering sociale zorg. Zodra we de zekerheid hebben,
dat we een rijksbijdrage voor de stadsautobusdienst
krijgen, zouden we deze f 150.000,kunnen overheve
len naar de dekkingsmiddelen en een andere post kun
nen vinden, die we onder deze meevaller van
f 585.000,- zouden kunnen brengen. Voorts zitten we
nog steeds te wachten op de herziening van de ver
goeding voor het kleuteronderwijs. Wanneer de beslis
sing hierover op heel korte termijn valt, dan zou ik
het op prijs stellen e.e.a. als dekkingsmiddel in de be
groting te verwerken.
Ten slotte hangt de kwestie van de reserves met
dit alles samen.
Al deze kwesties komen in de volgende maan
den nog ter sprake en het leek ons dan ook
verstandiger dit alles nog eens even rustig af
te wachten en te bekijken. Natuurlijk moet deze
begroting sluitend worden gemaakt. Het risico
zal veel te groot zijn om straks door G.S. onder cura
tele te worden geplaatst, zodat we bijna niets meer
mogen doen. Het is ook niet onze bedoeling een aan
vullende bijdrage te vragen. Het zal wel onmogelijk
zijn deze kwestie nog vóór de vakantie rond te krijgen.
Wel zullen wij ons uiterste best doen dit onderwerp
nog tijdens de zittingsperiode van deze Raad te be
handelen, maar dan zal er misschien wel een extra
vergadering voor moeten worden uitgeschreven. Overi
gens hoeven we ook niet zo verschrikkelijk somber te
zijn Verschillende andere Gemeenten hebben met soort
gelijke moeilijkheden te kampen, b.v. Zwolle (tekort
ruim 1 ton), Heerlen (bijna 2 miljoen), Dordrecht
(f740.000,Haarlem (4,4 miljoen), Arnhem (1,3
miljoen), Eindhoven (f 1.260.000,Hilversum
f370.000,Natuurlijk is er ook wel een aantal ver
gelijkbare Gemeenten, die sluitende begrotingen heb
ben, b.v. Amersfoort, Breda, Enschede, Maastricht,
Nijmegen en Tilburg. (De heer Tiekstra (weth.): Dok-
kum heeft toch een tekort van 5 ton, of niet?) De
heer Reehoorn: Dokkum is altijd al arm geweest!)
Bovendien zou ik er nog wel op willen wijzen, dat wij
nu wel gelukkig een aantal jaren zonder begrotingste
korten hebben gehad, maar dat dat beslist niet altijd
het geval is geweest: In 1965 bedroeg het tekort
f914.300,in 1964 f607.410,—, in 1963 f250.300,—,
in 1962 f336.260,—, in 1961 f 1.608.570,—Nogmaals,
wij streven ernaar, dat wij zo snel mogelijk met een
toereikende dekking komen, daarbij ervoor oppassend,
dat wij niet onnodig lasten op de burgerij leggen of
onnodig het mes in de begroting zetten.
De Voorzitter schorst om 21.00 uur de vergadering
voor het houden van een koffiepauze.
De Voorzitter heropent om 21.25 uur de vergadering.
De heren P. Faber en K. Weide hebben inmiddels de
vergadering verlaten.
De heer Tiekstra (weth.)De heer Reehoorn heeft
gevraagd naar de stand van zaken bij het overleg in
zake de verkeerssituatie rondom Leeuwarden, daarbij
m.n. doelende op de toegangswegen en op het overleg
met Rijks- en Provinciale Waterstaat. Dat overleg
loopt nog en is verre van eenvoudig. De door ons op
te bouwen verkeersstructuur moet n.l. passen in het
rijkswegenplan in het huidige stadium met de functies,
die men aan die rijkswegen toekent. Ik denk hierbij
hierbij m.n. aan het tracé van de E 10, die momenteel
bij het Rijk wordt gezien als een nationale route en
waaraan derhalve bijzondere eisen worden gesteld.
De aansluitingen betekenen een probleem - één
van de problemen waarover men de mening
van de verkeersdeskundige van Smallingerland,
Ir Goudappel, heeft kunnen lezen. Dit probleem
vormt nog een van de punten van overleg, waarbij het
m.n. gaat om de vraag of het toelaatbaar is te ach
ten, dat deze rijksweg om de Noord mede zal dienen
als buitentangent van ons verkeerswegensysteem. Het
zal toch wel duidelijk zijn, dat dat een zeer essentiële
vraag is. Mocht dit van rijkswege niet toelaatbaar
worden geacht, dan zullen wij zijn genoodzaakt om
aansluitend aan de profilering van de rijksweg een
rangeerwegensysteem op te bouwen, waarvoor we gro
tere ruimte nodig zullen hebben. Bovendien wordt er
nog overleg gepleegd over de toegangswegen uit het
Zuiden, waarbij we ook te maken hebben met het rijks
wegennet. De tracering ligt daar ook nog niet goed
vast. Ik dacht, dat we voor de ruimtelijke situatie, die
nog wordt of reeds is geschapen, mogelijk nog
wel eens consequenties krijgen te aanvaarden. Dit
overleg is door het tijdelijk uitvallen van een van de
partners nog niet geheel afgerond, maar ik ben ervan
overtuigd, dat bij de presentatie van het structuurplan
met de daarbij behorende rapportering al deze vragen
een antwoord zullen krijgen.
Ik ben het volkomen met de heer Vellenga eens, dat
wij in afwachting van de te treffen voorzieningen voor
het totaal van de verkeersstructuur niet na moeten
laten op incidentele punten voorzieningen te treffen.
Dat kunnen dus voorzieningen zijn, die slechts zijn be
doeld om tijdelijke moeilijkheden in een bepaalde situa
tie op te vangen, dan wel voorzieningen, waarvan we
op dit moment durven aan te nemen, dat ze ook pas
sen in het verkeerspatroon, zoals we ons dat voor de
toekomst voorstellen. Ik denk hierbij b.v. aan de Gro
ningerstraatweg, waarvoor momenteel m.b.t. de rege
ling van de situatie op het Vrijheidsplein wordt ge
dacht aan een haakse kruising a niveau, maar waarbij
tegelijkertijd in het centrum van dit systeem ruimte
is gereserveerd voor 1 of 2 ongelijkvloerse banen. Ver
moedelijk zullen we daar binnen 15 jaar wel worden
geconfronteerd met een viaductsysteem.
Met de toenemende betekenis van de verkeerspro
blematiek hangt uiteraard in zeer sterke mate de ge
hele stedebouwkundige opzet, ook die van de binnen
stad, samen. Ik geloof, dat we bij de beoordeling van
wat in de binnenstad toelaatbaar is, rekening moeten
houden met de maximale profielen, die in zo'n binnen
stad passen. Tot de belangrijkste vereisten bij sanering
en reconstructie behoren het scheppen van ruimte, op
dat het verkeer inderdaad verkeer kan zijn, maar te
gelijkertijd het voorkomen van de situatie, dat de aldus
gemaakte voorzieningen op zichzelf weer verkeeraan-
trekkend zouden werken. Dat betekent, dacht ik, dat
we welbewust moeten streven naar verkeersvoorzie-
ningen aan de rand van de binnenstad (ik denk daar
bij m.n. aan de binnenstadsnoordtangent, westtangent,
zuidtangent en oosttangent), waarbij het profiel niet
meer zal omvatten dan twee rijstroken met de daar
bij behorende voorzieningen voor langzaam verkeer.
De ruimte in de binnenstad is op zichzelf een heel
probleem. Niet alleen het verkeer vraagt om ruimte,
maar ook de versterking van de bestaande functie van
de huidige binnenstad eist meer vierkante meters. Over
het functiepatroon, dat deze binnenstad kan dragen,
zullen wij het, dacht ik, op een bepaald ogenblik dui
delijk eens moeten zijn. Immers, de binnenstad heeft
een bepaalde oppervlakte, die door uitdijing wel groter
kan worden, maar de binnenstad sec wordt qua opper
vlakte niet groter, zodat de ruimte beter zal moeten
worden benut. Er móét worden opengelegd, wil de bin
nenstad functioneren, wij moeten een functiepatroon
hebben, dat die binnenstad kan dragen, en dat zal be
tekenen, dat bepaalde functies op den duur in die bin
nenstad niet meer zijn te handhaven. Leeuwarden
wordt, evenals alle andere Gemeenten van dit formaat
met een oude binnenstad en een duidelijke stedelijke
kern, geplaatst voor een arbeidsopdracht, die niet ge
ring is. Het grote probleem is om op dit gebied capa
bele mensen te vinden. Gelukkig hebben wij momenteel,
althans nominaal, een stedebouwkundige afdeling, die,
technisch gezien, op peil is. Een geheel andere vraag is
of zij functioneel op peil is. Afgezien van de bijdragen,
die het E.T.I.F. en het Opbouworgaan kunnen leveren,
zullen wij ernaar moeten streven de onderzoekfunctie
van de stedebouwkundige afdeling te versterken. De
opleidingen lopen op het ogenblik goed en het lijkt niet
onwaarschijnlijk, dat wij eerstdaags op dit terrein voor
zieningen moeten treffen. Het lijkt ook niet ondenk
baar, dat e.e.a. ten slotte zal uitmonden in een zelf
standige Stedebouwkundige Dienst. Daarbij wil ik er
wel op wijzen, dat dan uiteraard weer sprake moet
zijn van een goed samenspel met de overige diensten,
op dit terrein werkzaam, zoals het Grondbedrijf en de
Dienst voor Openbare Werken. De coördinatie wordt
dan natuurlijk wel een extra probleem. De heer Vellenga
heeft gesproken over de mogelijkheid om een orgaan
speciaal voor de binnenstad te creëren, dat, als ik hem