ƒ3/ 13 theorie geen andere vormen en mogelijkheden bestaan, maar we zijn nog zoekende. Daar kom ik straks nog even op terug. Een betere samenwerking tussen het lager beroeps onderwijs en het algemeen voortgezet onderwijs, m.n. in het kader van de doorstroming, is bitter gewenst. Wij hebben deze kwestie ook met de desbetreffende schoolbesturen besproken. Van die zijde was de animo aanvankelijk niet zo groot. Langzamerhand blijkt ech ter, dat enkele van onze gedachten in elk geyal bij de diverse inspecties worden gedeeld. De moeilijkhe den doen zich vooral voor bij de overgang van de le naar de 2e klasse. Momenteel is de situatie zo, dat een m.a.v.o.-leerling, die niet in de 2e klasse wordt toegelaten en daarom op het lager beroepsonderwijs wil overstappen, opnieuw in de le klas moet begin nen. Dit is een onnodig lange omweg. Ik zal niet ontkennen, dat we, zoals de heer Rijpma heeft gesteld, op verschillende punten te maken heb ben met een minimum aan huisvesting. Dit is inder daad een groot probleem, waarbij de financiën een belangrijke rol spelen. Ik ben het volkomen eens met het pleidooi van de heer Rijpma voor meer samenwerking op het gebied van het algemeen voortgezet onderwijs, het vroegere v.h.m.o., waar wij in de openbare sector te maken hebben met een gemeente- en een rijksschool. Wij hebben zo terloops al eens de vraag gesteld of het Rijk niet bereid zou zijn de Rijks h.b.s. in gemeente handen over te doen. Daar moeten wij echter heel wei nig van verwachten, aangezien het Rijk nu eenmaal van mening is een aantal scholen in eigen beheer te moeten houden om de vergoedingen voor het gemeen telijk en het bijzonder v.h.m.o. te kunnen regelen. Tn plaatsen als Leeuwarden geeft dit inderdaad moei lijkheden. In kleinere plaatsen is meestal één vorm van v.h.m.o., terwijl in grotere plaatsen vaak wijks- gewijs een oplossing kan worden gevonden. Dit laatste is in Leeuwarden niet mogelijk, aangezien er per wijk te weinig leerlingen belangstelling tonen voor de opleiding aan atheneum of gymnasium. De door de heer Rijpma gegeven opsomming van wat er allemaal in Leeuwarden nog zou kunnen en moeten gebeuren wil ik bepaald niet bestrijden. Ik zou ook nog wel meer voorbeelden kunnen noemen of constructies kunnen bedenken, maar wij moeten nu eenmaal uitgaan van een bepaalde in Leeuwarden be staande situatie, die natuurlijk weer anders is dan in Sneek, Groningen of Amsterdam. Op dit punt mo gen we de historie ook niet helemaal negeren. Er is mij verweten, dat ik onderwijskundig te wei nig geëngageerd zou zijn en dat het onbehagen over Wethouder en afdeling van de zijde van het bijzonder en het lager onderwijs daarmee zou hebben te maken. In vrij vriendelijke woorden is daarmee herhaald, wat de heer Heidinga in de eerste afdelingsvergadering heeft gezegd. Er is echter nog niet duidelijk naar voren gebracht, waarom het nu eigenlijk concreet gaat. Klachten hebben mij tot op dit moment nog niet be reikt, noch van het bijzonder, noch van het openbaar onderwijs. De heer Rijpma vindt mij blijkbaar nogal links handig, want hij wil mij een „rechterhand" aanmeten. Op zichzelf bestaat er wel behoefte aan zo'n rechter hand. Ik vrees echter, dat we de klok wel enigszins zouden terugdraaien, wanneer we de gedachten van de heer Rijpma volgen, aangezien we dan terecht ko men bij een gemeentelijk inspecteur of een gemeente lijke inspectie voor het onderwijs, te meer omdat hij e.e.a. los heeft willen zien van b.v. een schoolbege leidingsdienst. Ik geloof echter niet, dat we die kant uit moeten. Deze hele deskundige begeleiding zal in het geheel van de schoolbegeleidingsdiensten moeten worden ingepast. Ik ben het met de heer Rijpma eens, dat we een geheel nieuwe structuuropzet van het open baar voortgezet onderwijs moeten hebben. We heb ben met enige moeite (dat wil ik wel verklaren) de Mammoetwet gehaald, maar we zijn er met de Mam moetwet nog niet. Het is ook nog de vraag of de Mammoetwet wel heeft gebracht, wat we eigenlijk zouden moeten hebben. Afgezien van het aanstellen van deskundigen in gemeentedienst, denk ik aan het instellen van een commissie van deskundigen, die ook in nauwe samenwerking met universitaire instituten de hele structuur van het openbaar voortgezet on derwijs eens onder de loep zou moeten nemen. Daar bij zou ook de zo langzamerhand bijna beruchte mid denschool in het oog moeten worden gehouden. Deze opzet is niet nieuw, want bij de commissienota hebben wij ook gesproken over een commissie voor onderwijs kundige aangelegenheden. Een dergelijke commissie zou ook nauw overleg moeten plegen (zoals ook thans reeds gebeurt, zelfs over de nieuwere vormen en over de middenschool) met de betrokken rijksinspecties. M.b.t. de gebouwen (chr, l.o.m.-school, de Tjerk Wallesschool, het v.h.m.o. complex) dacht ik, dat ik in de afdelingsvergadering duidelijk had uiteen gezet, hoe de kaarten liggen en het lijkt mij dan ook niet nodig hierover in herhaling te treden. De heer Kingma heeft mij enigszins verrast met de opmerking, dat de m.t.s. leerlingen afwijst, zgn. van wege ruimtegebrek, maar in feite om andere redenen. De heer Kingma heeft niet gelegd, welke redenen dat dan zijn. Ik weet daar niets van en daar hoef ik ook niets van te weten, want de m.t.s. gaat uit van een schoolbestuur, waarover de Gemeente geen enkele zeggenschap heeft. (De heer Kingma: De directeur van deze school is van mening, dat er, wanneer hij alle leerlingen, die slagen, zou toelaten, teveel m.t.s.- ers zouden komen. Naar mijn mening hoeft hij zich daarover niet druk te maken, dat is een zaak van degenen, die naar die school willen gaan.) In ieder geval is het, zo niet een zaak van de directeur, dan toch een zaak van het schoolbestuur. Mocht dit be stuur er ook niet uitkomen, dan is dit een kwestie voor degenen, die bij deze stichting betrokken zijn. Ik weet wel, dat niet alle leerlingen worden geplaatst en dat er in feite ruimtegebrek heerst, zodat men de leerlingen moet spreiden over de andere scholen in de provincie. En dit kon wel eens samenhangen met de hele spreiding van deze scholen over de provincie. De Gemeente is echter bij deze zaak niet betrokken. Wanneer de heer Kingma pleit voor 1 uur gym nastiek per dag, dan moet ik hem erop wijzen, dat wij niet verder mogen gaan dan maximaal 2 uur per week. Helaas is de situatie dan ook nog zo, dat wij die 2 uur lichamelijke opvoeding per week niet eens op alle scholen kunnen laten geven ten gevolge van het bekende gebrek aan gymnastieklokalen. N.a.v. de opmerking van de heer Schönfeld, dat de „Uniaskoalle" moet worden vervangen uit het oog punt van gezondheid en goed onderwijs zou ik willen antwoorden, dat mij omtrent de situatie op deze school geen enkel schrijven van de Inspecteur van de Volksgezondheid bekend is, onder wie e.e.a. res sorteert. Kon deze school maar worden afgekeurd, dan hadden de kinderen het in die tussentijd niet zo moeilijk en dan hadden wij kans een nieuwe school te stichten. In nieuwe wijken is het al zo moeilijk de scholenbouw bij te houden. Aan vervanging van de Uniaskoalle kan dan voorlopig ook niet worden ge dacht. (De heer Schönfeld: De plaatselijke dokter denkt er anders over.) De plaatselijke dokter is niet belast met het toezicht en aan zijn advies heb ik dan ook niets. In grote lijnen kan ik mij wel verenigen met de door de heer Hogendijk gegeven algemene beschou wing over het onderwijs. Bijzonder belangrijk vind ik de opmerking, dat, wanneer wij de vaart erin willen houden en wanneer wij naar nieuwe verantwoorde ex perimenten willen, in de eerste plaats een goede be geleiding nodig zal zijn en dat een goede scholing van de leerkrachten zal moeten worden opgezet (b.v. met applicatiecursussen). Uiteraard spelen de financiën daarbij een belangrijke rol. De financiën echter zijn nu al niet voldoende in de situatie, waarin wij ver keren, en eigenlijk zouden wij aanmerkelijk verder moeten kunnen gaan. We hopen, dat de rijksuitkerin gen m.n. voor het onderwijs aanmerkelijk hoger zullen worden door druk van de Gemeenten gezamenlijk. Anders komt er van de hele vernieuwing van het onderwijs absoluut niets terecht. Inderdaad zijn wij in een aantal scholen begonnen met speelleerklassen. De desbetreffende commissie zal zich aan het eind van dit cursusjaar moeten beraden over het verloop van het experiment en een eventuele uitbreiding daarvan. Wanneer men op een school eenmaal met speelleer klassen is begonnen, zal dat natuurlijk consequenties voor de volgende schooljaren hebben. M.b.t. de aan sluiting kleuteronderwijs-lager onderwijs kan ik me dedelen, dat wij op het ogenblik overleg plegen met de betrokken schoolbesturen over de bouw van scho len in 't Aldlan en dat wij het erover eens zijn, dat zal moeten worden getracht lagere scholen en kleuter scholen in één complex onder te brengen. In beginsel ben ik het met de heer Hogendijk eens, dat men, wanneer men kon geraken tot de vorming van 12- klassige scholen, ertoe kon overgaan een ambulant hoofd aan te stellen, die dan belangrijk meer tijd zou krijgen voor allerlei algemeen werk, m.n. ook t.b.v. de begeleiding van het personeel van de school. Het College is zeker bereid de voor- en nadelen van een dergelijke school te onderzoeken. Inderdaad heeft de mogelijkheid om een 12-klassige school te vormen zich al eens een keer voorgedaan, maar men moet niet ver geten, dat men niet alleen te maken heeft met de leerkrachten, maar ook met de betrokken ouders. Deze laatsten moeten dan nl. bereid zijn om één oudercom missie te vormen. Er bestaat en gelukkig een sterke band tussen ouders en school en de bespre kingen, die op dit punt zijn gevoerd, hebben wel be vestigd, dat wij hier met de nodige voorzichtigheid te werk moeten gaan. Het is zonder meer een feit, dat wij vakleerkrachten voor de expressievakken of (en dat is dan misschien een aanmerkelijk goedkopere oplossing) vakdidactici voor die expressievakken hard nodig hebben. Die wens leeft in vele Gemeenten. Helaas stelt het Rijk daartoe tot nu toe geen middelen beschikbaar, zelfs niet voor het aanstellen van leerkrachten lichamelijke opvoeding. Ik heb echter het gevoel, dat er op dat punt bij het Ministerie een kentering te verwachten valt, zodat het niet onmogelijk is, dat in 1970 de situatie van 1930 wordt hersteld. De heer Hogendijk heeft gepleit voor een experi ment met de zgn. middenschool, waarbij hij zelfs heeft onderscheiden de smalle en de brede middenschool. Ik heb wel het gevoel, dat op dit terrein de brede weg beter is dan de smalle weg. Deze zaak vraagt echter veel onderzoek. De betreffende inspecties weten nog vrij weinig over de middenschool. Van de zgn. Lo- chemse werkgroepen hield de groep Oud-Lochem zich vooral bezig met de situaties binnen het kader van de Mammoetwet, terwijl de groep Nieuw-Lochem thans de kwestie van de middenschool bekijkt. Dit lijkt mij ook zo'n punt, dat door de onderwijskundige commis sie zou moeten worden bekeken. Ik geloof nl., dat we, zelfs wanneer we ertoe zouden overgaan meer en grotere scholengemeenschappen te vormen, achter zou den raken, aangezien het niet onmogelijk is, dat schoolvormen als h.a.v.o., m.a.v.o. en atheneum de lang ste tijd hebben geduurd en dat men ook in kringen van het Ministerie het gevoel heeft, dat wij wat on derwijsvormen betreft op een heel ander spoor moe ten overgaan. Ik kan U nog mededelen, dat wij kort geleden nog hebben gesproken met de betrokken in specties over dit soort schooltype, evenals over de mo gelijkheden (en de moeilijkheden!), die zich hieromtrent in Leeuwarden voordoen. M.b.t. die nieuwe schoolty pen ben ik het zonder meer met de heer Hogendijk eens, dat een planning en een breed beraad met aller lei deskundigen nodig zijn. Ik ben bereid met het bestuur van de h.t.s. te spre ken over de mogelijkheid van een avond-h.t.s. Bij een desbetreffend onderzoek een aantal jaren geleden zag men die mogelijkheid niet, maar misschien is de si tuatie thans enigszins gewijzigd. Zoals de Raad, dacht ik, wel weet, heeft de Ge meente Leeuwarden een aanvrage voor een h.e.a.o. ingediend. Daarna zijn er nog soortgelijke aanvragen ingediend door de Vereniging voor Chr. a.v.o. en e.a.o. en door de h.t.s. (een combinatie van h.t.s en h.e.a.o. bestaat ook in Eindhoven). Op initiatief van het Col lege is een bespreking belegd tussen deze 3 aanvra gers en ik heb goede hoop, dat we een nieuwe geza menlijke aanvrage kunnen indienen. Dat zou een be- langrijke versterking van de aanvrage vanuit Leeu warden betekenen. Deze situatie, die ik voorzie m.b.t. de h.e.a.o., is gerealiseerd ten aanzien van de sociale academie. De betreffende groepen hebben elkaar ge vonden in het kader van de Fryske Akademy en vóór 1 februari jl. zijn de nodige stukken naar het Ministerie gezonden. Zoals de zaken nu staan, zullen per 1 januari 1975 de middelbare handelsavondscholen verdwijnen. Enke le jaren geleden hebben wij met de Inspecteur-Gene raal reeds een bespreking gevoerd over dit schooltype. Daarbij bleek, dat er reeds een commissie bestond, die zich over dit probleem zou buigen. Zeer kort ge leden is echter gebleken, dat dat overleg op niets is uitgelopen. Wanneer de Gemeenten of de schoolbestu ren in het algemeen niets ondernemen, valt dus te verwachten, dat deze scholen zullen verdwijnen. Aan gezien deze kwestie niet meer tijdig in de Raad kon worden gebracht en 1 februari een fatale datum is, heeft het College het verantwoord geacht de middel bare handelsavondschool aan te melden voor omzetting in een avond-m.e.a.o. Het zou immers bijzonder te be treuren zijn, wanneer deze vorm van avondonderwijs in Leeuwarden zou verdwijnen. Wij willen ook nog de mogelijkheid onderzoeken deze avond m.e.a.o. uit te breiden met een avond-m.a.v.o. Hopelijk zullen de stuk ken binnenkort ter definitieve beslissing aan de Raad worden voorgelegd. N.a.v. de vraag van de heer Engels of er één di recteur zal worden aangesteld voor de Stichting Cul turele Centra en voor het in Zalen Schaaf te realiseren creatief centrum, zou ik willen antwoorden, dat dat niet het uitgangspunt is. M.i. zal voor de functie van directeur van het creatief centrum m.n. iemand uit de sociaal-culturele sector in aanmerking komen. De directeur van een schouwburg-concertzaal zal daaren tegen een heel andere persoon moeten zijn. Er kan natuurlijk nog wel worden bekeken of beide com plexen administratief en zakelijk in één geheel kunnen worden ondergebracht. Ik ben het met de heer Engels eens, dat er een Culturele Raad in Leeuwarden moet komen. Eerst nu kan het College zich daarmee ern stiger bezig houden, nu de Raad het schema in het geheel van de commissienota heeft aanvaard. Dan zou ik nu willen ingaan op de opmerkingen m.b.t. de volksgezondheid en onze Dienst voor de Ge zondheidszorg. De heer Rijpma heeft zijn uiteindelijke tevredenheid uitgesproken over het ziekenhuiscomplex, dat aan de Borniastraat verrijst. Wanneer hij stelt, dat zijn fractie indertijd de ziekenhuisplannen voor namelijk heeft aanvaard vanwege de verpleeg- en re- validatie-inrichting, die in het geheel van dit complex was opgenomen, dan kan ik toch niet laten op te merken, dat het niveau, dat wij willen geven aan deze verpleeg- en revalidatie-inrichting, onmogelijk zou zijn zonder een goede binding met het ziekenhuis. Zoals ik reeds in de afdelingsvergadering heb gezegd, ver heugt ook mij de situatie, waarin op dit moment het overleg van de 3 ziekenhuizen zich bevindt. Op grond van dit overleg koester ik goede verwachtingen t.a.v. het geheel van de ziekenhuisvoorzieningen in onze stad. Als ik de opmerking van de heer Engels over de samenhang tussen verschillende vormen van maat schappelijk werk en de verschillende vormen van ge zondheidszorg goed heb begrepen, duidt hij niet zo zeer op onze Dienst voor de Gezondheidszorg en alles, wat zich binnen het kader van deze dienst afspeelt, maar veeleer op allerlei vormen van gezondheidszorg, m.n. allerlei vormen van geestelijke gezondheidszorg. Als Gemeente zijn wij daarbij echter slechts zeer zij delings betrokken, aangezien de instituten, waarom het hier gaat, in elk geval op het terrein van de ge zondheidszorg provinciaal werkende instituten zijn. Ik kan de heer Engels mededelen, dat op provinciaal niveau besprekingen over deze vraagstukken gaande zijn, waarbij ik, zij het dan niet als Wethouder van deze Gemeente, ook betrokken ben. Er is een aantal praktische redenen om elkaar te zoeken, zoals b.v. een terreinafbakening en het op elkaar afstemmen van de vacatures. De samenwerking op dit tereein zal niet zo gemakkelijk zijn. Er kunnen zich gemakkelijk grensoverschrijdingen voordoen, eerder van de zijde van het maatschappelijk werk (aangezien met enige goede wil alles tot maatschappelijk werk is te ver klaren) dan van de zijde van de instituten voor gees telijke gezondheidszorg, hoewel de naam „geestelijke gezondheidszorg" ook al niet meer helemaal dekt, wat deze instituten nu eigenlijk doen. (De heer Engels: Dat is een tijdsverschijnsel. Een paar jaar geleden was het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 16