n
I
RAADSVERGADERING
van dinsdag 24 februari 1970,
namiddags 2 uur.
(Voortzetting van de vergadering van
maandag 23 februari 1970)
Aanwezig 27 leden: mevr. M. M. Th. Visser-van den
Bos, alsmede de heren R. Boomgaardt, S. Bouma, J.
ten Brug (weth.), P. J. Engels, F. van Esveld, J.
Heetla (weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F.
Janssen, K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp,
G. van der Laan, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen,
W. Miedema, Ir. C. L. Rijpma, J. A. Schönfeld, J. Tiek-
stra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen,
P. van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, G. de Vries
en J. Wiersma.
Afwezig: mevr. Mr. E. Veder-Smit, alsmede de heren
Ir. B. C. van Balen Walter, P. Faber, J. P. Reehoorn,
H. W. Rijpstra, K. Spoelstra, H. L. M. Stek, L. Visser,
F. van der Wal en K. Weide.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
Secretaris: de heer P. P. de Jong.
De heer Rijpma: In het gisteren door mij gehouden
betoog over de ruimtelijke ordening, heb ik mijn be
zorgdheid uitgesproken over het kunnen realiseren van
de woningbouw in diverse sectoren. In mijn probleem
stelling zitten duidelijk enkele vragen verdisconteerd,
zoals bijv.: Zijn het nu allemaal niet te vermijden fac
toren geweest, die er o.a. de oorzaak van zijn, dat er
nog geen particuliere woningbouw op gang is gekomen,
noch in het Westend, noch in 't Aldlan? Is het werke
lijk onvermijdelijk, dat we met art. 20 hele wijken vol
bouwen? Zijn we voorbereid op tegenstand van grond
eigenaren in de te realiseren bestemmingsplannen
(Hemrik, Camminghaburen, eventueel de Bullepol-
derZijn we ons bewust van de risico's, die het niet
hebben van rechtsgeldige bestemmingsplannen met
zich meebrengt? Als een jongeman steeds te laat op
school komt, is dat dan altijd de schuld van de moeder,
die de wekker niet op tijd heeft gezet; is het dan altijd
de schuld van de ketting, die van het wiel liep; is het
dan altijd de schuld van de spoorbomen, die dicht gaan
Moeten de procedurekwesties (om maar eens iets te
noemen) zóveel tijd nemen Als een Minister van
Volkshuisvesting zijn niet volledig geslaagd beleid om
kleedt met verzachtende omstandigheden, dan heet dat
geschutter. Als een Wethouder, een College er niet in
slaagt het perspectief van zijn beleid duidelijk te ma
ken, is het naar mijn mening volkomen verantwoord
daarover een aantal kritische opmerkingen te maken,
die niet de bedoeling hebben het werk van de Wet
houder in het College te beoordelen, omdat hij lid van
de P.v.d.A. is, maar omdat hij een sleutelpositie in
neemt in het beleid van de Gemeente Leeuwarden. Als
er voor het niet halen van het woningcontingent op
landelijk niveau als excuus het motief wordt gebruikt,
dat er niet voldoende bouwrijpe gronden zijn, dan mkg
dit niet slaan op een stad als Leeuwarden, die vooruit
wil. Op het gebied van sport en recreatie is een bij
zonder goede toestand ontstaan. Het is uniek, dat de
opgroeiende jeugd in Leeuwarden telkens weer in alle
korte vakantieperioden zich kan uitleven in basketball,
volleyball, voetbalcompetities enz. Een aantal andere
punten heb ik reeds eerder genoemd. Ik heb dus geen
aanvaï willen doen op de persoon van de Wethouder,
ik heb geen aanval willen doen (als dat mocht worden
gedacht) op de P.v.d.A. als zodanig. Ik heb mijn be
zorgdheid willen uitspreken over het beleid op het ge-
Wed van de ruimtelijke ordening, dat ons voor proble
men zou kunnen stellen, die wij als Gemeente niet
kunnen hebben.
In mijn opmerkingen aan het adres van de Wethou
der van Onderwijs heb ik een aantal punten samenge
vat, die ik bij tijd en wijle al eerder onder zijn aandacht
deb gebracht. In het lager onderwijs hier ter stede zie
ik ontwikkelingen, die doen verwachten, dat hier za
ken worden opgebouwd, die op de toekomst zijn ge
richt. „Progressief" noemen sommigen dat, te pas en
te onpas, soms met een zekere exclusiviteit. In het
voortgezet onderwijs is het stil een stilte, die aan
een frisse bries kan vooraf gaan. Die mogelijkheid
acht ik niet uitgesloten. De Wethouder heeft in zijn
antwoord, dat ik waardeer, duidelijker dan ooit laten
uitkomen, dat er in het middelbaar onderwijs proble
men zijn, die duidelijk om een oplossing vragen. De
Wethouder moet bestuurlijk aan het beleid op de weg
naar vernieuwing leiding geven. Hij kan echter, o.a.
om des tijds wille, alles, wat met die vernieuwing te
maken heeft, niet zelf doen. Hij móét delegeren, niet
aan een administratief ingesteld apparaat, maar aan
een deskundige (geen inspecteur, want aan die functie
kleven bijklanken), die het onderwijs doorziet, die kan
analyseren en combineren, die zaken, welke op gang
zijn gekomen, doorzet en begeleidt. Dat doet de Wet
houder bij het lager onderwijs ook. Hij benoemt im
mers niet voor niets een pedagoog-didacticus, die,
dacht ik, mede de taak heeft om de vernieuwingen,
die in het lager onderwijs op gang zijn gekomen, sa
men met de mensen, die in het lager onderwijs werk
zaam zijn, op gang te houden, zodat ze elkaar van
weerskanten stimuleren. Met het aanstellen van een
onderwijsvakman zijn ook de directeuren van middel
bare scholen (m.a.v.o., h.a.v.o., atheneum, gymnasium
enz.) gediend, aangezien zij hun handen al vol hebben
aan de dagelijkse leiding en zonder hulp nieuwe onder
wijsvormen en -structuren niet op gang kunnen bren
gen. Zij hebben hun aanstelling ook niet te danken aan
het feit, dat zij ervaring zouden hebben als vernieu
wers, zij zijn aangesteld als schoolleiders. De onderwijs
deskundige zal goede contacten moeten hebben met re
search-centra op onderwijskundig gebied, waarvan er in
Groningen b.v. een aanwezig is. Met hoeveel vreugde
ik mij ook in de historie verdiep, we zullen bewust
naar de toekomst toe moeten leven. Wanneer de twee
deling van het openbaar onderwijs hier ter stede een
belemmering is voor een goed sluitend onderwijs
systeem, dan móét die tweedeling verdwijnen, dan
móéten we daarvoor (het klinkt misschien wat over
dreven, maar het duidt toch wel aan, wat ik bedoel)
desnoods op de barricaden, dan moeten we daarvoor
vechten. Maar dan moet er ook een plan zijn met een
duidelijk perspectief. De Wethouder heeft zulke goede
persoonlijke kwaliteiten, dat hij een krachtproef op
dit terrein aan kan. Aan het eind van de volgende
zittingsperiode van deze Raad kunnen de contouren
van zo'n beleid al uit de verf komen, zoals nu duide
lijk is, welke stimulansen hij aan het lager onderwijs
wil geven.
Ondanks alle tegenslagen geloof ik, dat de Wethou
der de Schooladviesdienst van de grond zal krijgen.
Het spijt mij wel, dat hij deze dienst eng gemeentelijk
opzet. Er wordt gesproken over gewesten, omdat pro
vincies te klein zijn, over gemeenschappelijke organen,
omdat Gemeenten samen moeten werken. Welnu, wan
neer straks deze Schooladviesdienst ook aan de 5e en
6e klas toe is, komt de vraag, hoe het dan moet met
de kinderen uit Leeuwarderadeel, Menaldumadeel,
Baarderadeel, Tietjerksteradeel, Utingeradeel, indien
ze in Leeuwarden als centrumplaats aan het voortge
zet onderwijs gaan deelnemen.
Hopelijk heb ik hiermee een aantal misverstanden,
die naar mijn gevoel aanwezig waren, weggenomen.
De heer B. P. van der Veen: Wanneer wij gisteren
de tweede ronde hadden afgemaakt, zou ik niet meer
in tweede instantie hebben gesproken. Hetgeen ik toen
in eerste instantie heb gezegd, had geen andere bedoe
ling dan mijn ideeën te luchten. Discussie daarover
heeft in het algemeen weinig zin. Nu we echter weer
een hele dag voor ons hebben (Gelach) en zo gezellig
en petit comité bij elkaar zijn, wil ik niet de kans laten
glippen en toch nog het een en ander zeggen. Er is
gisteren weer vrij uitvoerig bezwaar gemaakt tegen
de krappe financiële middelen, die de centrale over
heid de Gemeenten toekent. Ik dacht, dat de heer Ree
hoorn, die daarover een uitstekend betoog heeft ge
houden, duidelijk uiteen heeft gezet, hoe die zaken
liggen. Ik heb er geen enkele behoefte aan de centrale
overheid te verdedigen, maar ik heb er eigenlijk wèl