4 werken in Leeuwarden en wonen in een der omliggende Gemeenten bepaald geen probleem is. Integendeel. Wij juichen het zelfs toe, dat de omgeving mee profiteert van de ontwikkeling van een centrum als Leeuwarden. Waar het bij ons om ging, was wel de nog steeds zeer ongunstige bevolkingsopbouw van onze Gemeente t.g.v. een vertrekoverschot, terwijl we als gemeente bestuur er zorg voor moeten dragen, dat in Leeuwarden dezelfde mogelijkheden worden geboden als in omlig gende Gemeenten. Het is een onjuiste situatie, wan neer de mensen wel graag hadden willen blijven, indien ze dichter bij de stad een woonruimte hadden kunnen vinden. Wil men daarentegen toch in Grouw, Stiens of Hardegarijp gaan wonen, ondanks het feit, dat hier ook wel ergens een bouwterreintje te vinden is, dan heeft men daartoe het volste recht en in dat geval lijkt het ons juist, dat de hele omgeving van Leeuwar den mede tot ontwikkeling komt. Dat ziet men bij elk groot bevolkingscentrum. Ik wil nog even terugkomen op de vergelijking met de provinciehoofdsteden. Assen is volgens de opgave van de Burgemeester van die stad in 10 jaar tijds gegroeid van 30.000 tot 40.000 in woners. Van Groningen heb ik niet de juiste cijfers, maar ik meende, dat de bevolking van die stad in 15 k 18 jaar met ongeveer 15% is toegenomen. Leeuwar den komt dus met 11% wel wat achteraan en dat be treuren wij. Zoals gisteren reeds is gezegd, is hier een enigszins opgaande lijn te constateren en we hopen dan ook, dat dit vertrekoverschot kan worden omgezet in een vestigingsoverschot. De Voorzitter mag dan betreuren, dat wij menen nu al te weten, dat we er niet op vooruit zijn gegaan m.b.t. de nieuwe manier van begrotingsbehandeling, maar met evenveel recht kunnen wij, dacht ik, het betreuren, dat het College aan deze gewijzigde begrotingsbehandeling de voorkeur heeft gegeven, hoewel het wist, dat een soortgelijke opzet in Groningen was mislukt. Dit laatste had voor het College op zijn minst een aanleiding moe ten zijn om, ten einde een dergelijke mislukking te voorkomen, een aantal maatregelen te nemen (ik kan niet bekijken of dit al dan niet is gebeurd) of het te zoeken in een geheel andere richting, wat mij overi gens ook niet duidelijk voor de geest staat. Vandaar, dat wij liever eerst nog eens op de oude voet voort gaan, alleen met deze wijziging, dat de sectievergade ringen openbaar zijn. Dan kan men e.e.a. nog eens be zien. Dat de Voorzitter het niet met ons eens zou zijn, dat de A.P.V. alleen maar wat is gerestaureerd en van enkele nieuwe gevelstenen is voorzien, was wel be kend, anders zou deze verordening niet zo zijn inge diend als thans is gebeurd. Wij hebben echt niet alléén op grond van de regelingen m.b.t. de demonstratievrij heid tegen de nieuwe A.P.V. gestemd. Er was meer, alhoewel evenbedoeld punt wel zwaar heeft gewogen. Ook al hebt U dan ook, mijnheer de Voorzitter, zo lang er mocht worden gedemonstreerd bij de gratie van de Burgemeester, in de afgelopen drie jaar nooit een demonstratie geweigerd (wat natuurlijk voor U pleit), dan blijft het toch een feit, dat hier sprake is van een gunst, terwijl het o.i. een recht had behoren te zijn. Mijn opmerking over de rietsuiker en de bietsuiker was, dunkt mij, niet buiten de orde, maar ik heb er geen antwoord op gekregen. De rietsuikeraars trach ten een zeker solidariteitsgevoel te bevorderen, dat nodig is, opdat de ontwikkelingslanden, die meestal de grondstof-producerende landen zijn, op de wereld markt die prijs kunnen maken, die ze behoren te ma ken. Deze week las ik nog in een krant, dat een be paald onderontwikkeld land hout exporteerde naar Ne derland, dat hier bewerkt en dan weer naar het land van herkomst werd geëxporteerd, welk land er weer duur voor moest betalen. Hier zit toch beslist iets fout. Allicht zullen wij voor verbetering van deze si tuatie een offer moeten brengen en daarvoor zullen wij die solidariteit moeten opbrengen. Ik had dan ook zo graag samenwerking gezien tussen de Stichting Friesland voor Ontwikkelingssamenwerking en de riet suikeraars. De toezegging van Wethouder De Jong t.a.v. be sprekingen met de N.T.M. over het gebruik van scho nere brandstof stemt tot voldoening. Hoewel de lucht verontreiniging door de stadsdienst wel het ergst is ten gevolge van het vele stoppen en optrekken, dach ten we echter, dat ook de Gemeente bij de vernieuwing van haar wagenpark zou moeten overwegen van diesel olie op b.v. benzine over te gaan. Het lijkt mij ook niet wel mogelijk een stadsbus b.v. van Wirdum over Swi- chum naar Goutum te laten rijden, maar met een klein busje, iets groter dan een personenauto, zou dat heel goed kunnen. Vandaar, dat een buxi voor de dor pen mij nog niet zo'n gek idee leek. Allicht zou men dan eerst inlichtingen moeten inwinnen en eens moeten zien, hoe e.e.a. valt te organiseren. Ik had ook echt niet van Wethouder De Jong verwacht, dat hij deze suggestie meteen ten uitvoer zou laten leggen. N.a.v. enkele stukjes, die ik over dit onderwerp had gelezen, o.a. van Miedema in het blad „Het Noorden", vroeg ik mij af of b.v. de N.T.M. er niet voor voelde een dergelijke buxidienst, al was het eerst maar met één busje, voor de dorpen te organiseren. Het leek mij wel een proef waard. Wethouder Tiekstra verwijst voor de damestoiletten naar de Doile Mina's. Waarschijnlijk heb ik hem niet goed begrepen. Wil hij misschien tijdelijk zijn zetel af staan aan een Dolle Mina om die damestoiletten in orde te brengen? Zo niet, dan dacht ik toch echt, dat de zorg voor toiletten en urinoirs, hoewel niet zo'n prettig onderwerp, tot de competentie van de Wethouder voor Openbare Werken hoorde. Op zijn minst had ik hier een beter antwoord verwacht, dan ik dit keer heb ge kregen. Over het antwoord van Wethouder Ten Brug op mijn opmerkingen over de m.t.s. en (als ik het zo mag zeggen) de leerlingenstop, die men op die school enige jaren heeft toegepast, heb ik mij eigenlijk wat ver wonderd. Zoals ik zelf reeds had gesteld, is dat inder daad een bijzondere school, die dan ook niet onder de competentie van B. en W. valt. Zoals dat met iedere school in deze Gemeente het geval is, heeft de Ge meente Leeuwarden als zodanig er toch het grootste belang bij, dat ook deze school goed loopt. Ik ver onderstel, dat er met alle scholen in onze Gemeente contact wordt onderhouden. Dan moet het ook moge lijk zijn een dergelijk probleem daar eventueel ter sprake te brengen. Dan is men er niet klaar mee, wan neer men veronderstelt, dat e.e.a. misschien samenhangt met een spreiding van die leerlingen van m.t.s.-en over heel Friesland. Wanneer onze m.a.v.o.'s vol zijn, stu ren we de leerlingen toch ook niet b.v. naar Sneek. (De heer Ten Brug (weth.): Dat zijn ónze m.a.v.o.'s, ja.) Inderdaad, maar we moesten er, dacht ik, toch ook wel goed om denken, dat de m.t.s. in Leeuwarden momenteel, voor zover ik weet, de enige neutrale m.t.s. in Friesland is. (De heer Ten Brug (weth.): Dat maakt voor mij geen verschil.) Dat maakt voor mij wel verschil, zoals dat voor vele mensen verschil maakt. Even later is de Wethouder trouwens wel bereid om met het h.t.s.-bestuur te gaan praten over de instelling van een avond-h.t.s. Dan schijnt hij ineens te zijn ver geten, dat dit ook een bijzondere school is. Ik dacht dan ook, dat het mogelijk moest zijn besprekingen over het door mij aangesneden probleem met het m.t.s.-be- stuur te gaan voeren. Dan zou de Wethouder op zijn minst kunnen onderzoeken, wat er waar is van de mededelingen, die mij uit heel goede bron van ver schillende kanten zijn gedaan. Mocht het College een ander standpunt zijn toegedaan, dan verwacht ik niet anders dan dat mij dat eerlijk wordt gezegd. Na alles, wat de Wethouder heeft gezegd over de Schooladviesdienst, meen ik, dat we de ontwikkelingen maar eens moeten afwachten. Hopelijk kan de School adviesdienst binnenkort als volwaardig worden be schouwd en kan hij ook meer aan de wensen van de leerkrachten voldoen. Dit lijkt ons voor het onderwijs in Leeuwarden toch wel heel belangrijk. Ik geloof wel, dat wij een iets ander standpunt in nemen m.b.t. het wonen in deze Gemeente dan de heer Van der Veen. Wij menen n.l., dat iedereen, ongeacht de mate van welstand, waarin hij verkeert, recht heeft op een goede en geriefelijke woning tegen betaalbare huur. Dit zal natuurlijk inhouden, dat de woningen voor de laagst betaalden een verliespost voor de gemeen schap zullen opleveren. De gemeenschap zal daarvoor een oplossing moeten zoeken, hetzij d.m.v. rentesubsidies of door 't uitschrijven van een verplichte lening met b.v. een heel laag rentepercentage. Wij vinden dit een heel belangrijk welzijnsprobleem en willen niemand van dit woongerief uitsluiten. We laten de mensen, die het niet kunnen betalen, ook niet zonder doktershulp; daar heb ben we onze ziekenfondsen e.d. voor. Ik acht wonen wel zo belangrijk, dat we hierop echt wel iets mogen toeleggen. In een socialistische maatschappij (maar die hebben we nu eenmaal niet) zou dit heel anders lig gen, aangezien daar niet die enorme inkomensverschil len bestaan als bij het hier vigerende stelsel. De heer Schönfeld: Mijnheer de Voorzitter. In Uw beantwoording aangaande mijn opmerkingen over de tot onze Gemeente behorende dorpen hebt U gister avond vrij heftig naar voren gebracht, dat ik zou heb ben gesteld, dat deze dorpen van de zijde van het Col lege niet voldoende aandacht zouden krijgen. Ik heb sterk de indruk, dat een gedeelte van mijn betoog U moet zijn ontgaan. Duidelijkheidshalve zou ik toch nog even hierop willen terug komen. Toen ik sprak over een eendrachtige samenwerking tussen Dorpsbelang Wirdum en de diverse gemeentelijke diensten, heb ik daaraan toegevoegd, dat er bij het College dus óók begrip bestond. Van mijn kant wil ik nog eens rustig benadrukken, dat het echt niet mijn bedoeling is ge weest om het College van enige nalatigheid in dit op zicht te betichten. Indien U echter zou willen stellen, dat ik die indruk althans tóch heb gewekt, zou ik U erop willen wijzen, dat er van Uw kant naar voren is gebracht, dat er regelmatig contact bestaat met de diverse Verenigingen van Dorpsbelang. Het uitge brachte rapport „Wirdum leeft" wekt in het gestelde op bladzijde 5 echter wel een tegengestelde indruk. Hier wordt n.l. duidelijk vermeld, dat de vertegenwoor digers van Dorpsbelang Wirdum van het ene gemeen telijke bureau naar het andere zijn getrokken, voordat ze uiteindelijk op het juiste adres waren. Als men zo iets leest, wekt dit toch wel sterk de indruk, dat de Wirdumers, die al zo dikwijls bij het overleg met het College betrokken zouden zijn geweest, ondanks dit overleg nóg niet wisten, waar ze terecht konden. Ik hoop, dat ik hiermee het wederzijdse begrip enigszins heb kunnen herstellen een wens, die ik uitspreek, omdat ik het voor een goede bestuurbaarheid van onze Gemeente van eminent belang acht, dat er een goede verstandhouding bestaat tussen het College en de Raad. Met kwade gezichten zullen we beslist niet veel verder komen; het gemeentebelang prevaleert, althans bij mij, boven een kwaad gezicht. Door Wethouder Tiekstra is in zijn antwoord ge steld, dat de bouw van bejaardenwoningen in de bin nenstad luchtfietserij zou zijn, omdat we hier al vol doende rusthuizen zouden hebben. Ik zou echter willen opmerken, dat er in Leeuwarden juist een groot te kort is aan woonruimte voor bejaarden. Bij informatie is mij gebleken, dat alle bejaardentehuizen een wacht lijst hebben. Als ik de woorden van de Wethouder hier tegenover stel, kan ik mij niet aan de indruk onttrek ken, dat hij hierover beslist tè optimistische gedachten koestert. (De heer Tiekstra (weth.): Dat is een on juiste conclusie, mijnheer Schönfeld. U hebt gesproken over de bouw van bejaardenwoningen op de begane grond in de binnenstad. Dat is een heel ander chapi ter.) De diverse besturen zijn gaarne bereid een op gave van het aantal wachtenden te verstrekken. Mijn vraag is nogmaals, waarom in Leeuwarden geen be jaardenwoningen zouden kunnen worden gerealiseerd, terwijl dit elders wel kan. Mijn gedachten gaan hier bij uit naar kleine, vrijstaande woningen met daarbij een centraal gelegen gebouw, waarin eventueel tevens een dienstencentrum zou kunnen worden gehuisvest. Het is psychologisch voor een bejaarde nl. beter, dat bij zo lang mogelijk zelfstandig blijft, tenminste als zijn lichamelijke en geestelijke toestand dit toelaat. Di verse oudjes zijn nog behoorlijk bij de pinken, zijn in oud-Leeuwarden opgegroeid en stellen het op prijs in de binnenstad te blijven. Juist voor deze categorie acht ik de bouw van bejaardenwoningen, psychologisch be keken, van groot belang, omdat ze dan nog zo lang mogelijk hun zelfstandigheid kunnen behouden. (De heer Vellenga: Ik heb ook belangstelling voor dit pro bleem, mijnheer Schönfeld. Als U het woord „binnen stad" noemt, aan welke omgeving denkt U dan?) O.a. aan Werkmanslust. Dat is dicht bij de binnenstad. (De heer Vellenga: O, ik dacht al, dat er misschien een fllfD misverstand in het spel was. Ik vermoed, dat de Wet houder echt aan het stuk binnenstad binnen de grach ten heeft gedacht, toen hij antwoordde.) Bij de door mij bedoelde opzet hebben de bejaarden dan hun eigen huisje èn hun tuintje. Vanuit het centraal gelegen ge bouw kan dan eventueel worden bijgesprongen, zoals met het verstrekken van warme maaltijden als daaraan behoefte bestaat. Tevens kan vanuit dit centrale ge bouw bij tijdelijke bedlegerigheid de nodige verzorging worden verleend. Indien de gezondheidstoestand van zodanige aard is, dat betrokkenen zichzelf niet meer kunnen redden, kan tot opname in het centrale gebouw worden overgegaan. Om deze mensen abrupt in een flat te huisvesten, zoals door de Wethouder wordt voor gesteld, vind ik niet juist. We zullen deze mensen juist zoveel mogelijk moeten opvangen. Zélf zullen we ook dankbaar zijn, wanneer de jongere generatie ons t.z.t. op een psychologisch juiste manier opvangt. Het cre- eren van „bejaardenpakhuizen" (flats worden wel eens als „mensenpakhuizen" betiteld) vind ik onjuist. Van daar mijn pleidooi om ook eens bejaardenwoningen te bouwen. Voor ons zelf zitten we over een gevarieerd keuzepakket woningen te praten; laten we dit keuze pakket voor de bejaarden dan óók gevarieerd maken. Ik geloof, dat we dan niet meer van luchtfietserij be hoeven te spreken, maar van een sociale taak, welke hier voor de Gemeente ligt. I.v.m. de verkeersveiligheid is het Dordrechtse systeem, dat dient om de veiligheid van de voetgangers te vergioten, gisteren door mij met enthousiasme naar voren gebracht, omdat ik veronderstel, dat ook onze Gemeente hiermee haar voordeel zal kunnen doen. He laas is de Wethouder hierop niet ingegaan (hij heeft het slechts terloops betiteld met „keukenaanvegerij"). Inmiddels heb ik nog vernomen, dat Leeuwarden hier over geen contact met Dordrecht heeft gehad. Daaruit moet ik wel concluderen, dat zowel dit plan als de gunstige ervaringen daarmee hier onbekend zijn. Het zal de betrokken Dordrechtenaar, die samen met an deren tot mijn informatiebron behoorde, bijzonder te leurstellen, dat op een dergelijke wijze op een goed bedoelde suggestie mijnerzijds is gereageerd. De ver antwoordelijkheid tot begrip, alsmede de gevolgen, laat ik dan ook voor rekening van de Wethouder. N.a.v. de mededeling van de Wethouder, dat er borden met transparanten zullen worden ingevoerd (hetgeen ik dan van mijn kant zou willen vergelijken met de „veger", waarmee de „keuken" dan maar moet worden aange veegd), zou ik ten slotte willen stellen, dat een auto mobilist, die een bord met een snelheidsbeperking ne geert, wat in onze Gemeente evenals elders maar al te dikwijls voorkomt, net zo goed een bord met een transparant kan negeren. De praktijk zal het ons ech ter eerst weer moeten leren. Om dit betoog zoveel mogelijk te bkorten, zou ik mij ten slotte volledig willen aansluiten bij hetgeen zoeven door de heer Van der Veen over de bestemmingsplan nen naar voren is gebracht. Voorts ben ik met hem van mening, dat de nieuwe wijze van begrotingsbehandeling geen verbetering blijkt te zijn. De heer Hogendijk: T.a.v. de financiële problema tiek kan ik kort zijn. In eerste instantie ben ik nogal diep ingegaan op de mogelijkheden, die de rijksoverheid onze Gemeenten geeft of liever niet geeft. Ook de Wethouder van Financiën heeft met keiharde feiten aangetoond, dat die centrale overheid mis is met haar beleid. Ik zal noch mijn cijfers, noch de zijne herhalen, maar mèt hem wil ik graag nogmaals stellen, dat daar de problematiek van onze begrotingstekorten zit en dat de Gemeenten inderdaad sluitstukken zijn in de verdeling van de beschikbare gelden. O.i. is hier sprake van een slechte verdeelsleutel. Als ik het goed heb begrepen, beaamde de heer Reehoorn dit ook. Alleen achtte hij het niet zo efficiënt om dat in deze zitting aan de orde te stellen. Evenals de heer Reehoom zou ik de Wethouder willen vragen elke mogelijkheid om van een verfijningsregeling te profiteren aan te grij pen. Ik ben echter bang, dat de Wethouder een denk fout maakt, wanneer hij betoogt, dat de redenering van de heer Reehoorn, dat we worden misdeeld en dus van die verfijningsregeling zouden moeten kunnen profite ren, fout is. Nu hoef ik de heer Reehoorn de weerleg-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 21