»'1$
het bijzonder voortgezet onderwijs. N.a.v. de opmer
king van de heer Rijpma, dat hij het betreurt, dat
het College de opzet van de Schooladviesdienst zo eng
gemeentelijk ziet, zou ik willen antwoorden, dat ik
eigenlijk niet goed begrijp, hoe hij tot die conclusie
komt. Voorts vraagt hij zich af, hoe het wel moet met
de kinderen uit de omliggende Gemeenten. Ik dacht
echter, dat dat in eerste instantie een zaak van dié
Gemeentebesturen was. (De heer Rijpma: Die kinde
ren komen hiér op de middelbare school.) Jawel, maar
het onderwijs op de lagere scholen is in eerste instantie
een zaak van die Gemeentebesturen. Bovendien is er
in Friesland op dit terrein een Provinciale Dienst werk
zaam (met welks opzet ik het, zoals de heer Rijpma
wel weet, niet eens ben), die in de door de heer Rijpma
bedoelde Gemeenten een onderzoek op de lagere scho
len zou hebben kunnen aanvatten. Indien dat niet is
gebeurd, zou die Dienst dus in gebreke zijn gebleven.
Er mag op dit punt ook geen begripsverwarring be
staan. Leeuwarden meent met een eigen zelfstandige
Schooladviesdienst te moeten komen met regionale op
zet. Dat is het verschil tussen de visie van Leeuwar
den en de visie van die Gemeenten, die werken in het
kader van de Dienst van de Federatie voor kinder
en schoolpsychologie. Leeuwarden staat daarin niet he
lemaal alleen, zoals de heer Rijpma, dacht ik, toch
wel zal weten. Naar mijn mening zal er op den duur
een net van Schooladviesdiensten in Friesland moeten
komen. Waarschijnlijk zal het dan ook dienstig zijn
met deze diensten tot een goede federatieve samen
werking te geraken. Dat zullen dan regionale multi
disciplinaire diensten moeten zijn, die direct hun lijnen
hebben naar de scholen, waarvoor zij werken. In dit
opzicht zie ik de toekomst niet zo somber meer in.
Ik geloof, dat er over de gehele Provincie een kente
ring in de meningen te constateren valt. Waarschijn
lijk staat dat in verband met de op handen zijnde
subsidieregeling, die uitgaat van regio's, welke kleiner
zijn dan de Provincies m.n. ook van multi-disciplinaire
diensten. Ik moet toch ook nog vermelden, dat Leeu
warden tot nu toe geen enkele Gemeente heeft buiten
gesloten. Wij hebben echter niet zelf initiatieven willen
nemen, ten eerste omdat o.i. een zelfstandige School
adviesdienst voor Leeuwarden wel kan draaien, ter
wijl dat bovendien, in de bestaande situatie wel wat
vreemd zou zijn. Wij zijn ook nog nooit officieel be
naderd door de Federatie voor kinder- en schoolpsy
chologie. Mocht men de Gemeente Leeuwarden ervan
beschuldigen, dat zij een opzet, zoals gewenst geacht
door de Federatie, in Friesland zou frustreren, dan
had toch zeker wel enig overleg kunnen plaats vinden.
Zoals ik gisteren reeds heb gezegd, gaan mijn ge
dachten niet uit naar één directeur voor de culturele
centra en het creatief centrum. Dat is echter nog
slechts een persoonlijke mening en geen standpunt van
het College. Ik dacht echter, dat, ook gezien de ge
dachten, die bij het Departement leven ook i.v.m. een
komende subsidieregeling, een dergelijk creatief cen
trum in elk geval een projectleider nodig heeft. M.i.
zullen de directeur en de projectleider niet dezelfde
zijn, afgezien van de vraag, hoe de organisatie dan
verder zou moeten worden opgebouwd.
Wanneer de heer Kingma mij verwijt, dat ik giste
ren veel te vaag heb gereageerd op zijn opmerkingen
m.b.t. de m.t.s., dan zou ik hem erop willen wijzen,
dat ik niet anders kón reageren, aangezien het door
de heer Kingma aangesneden probleem mij tot nu toe
volkomen onbekend was. Dat mag ook, aangezien wij
geen directe bemoeienis met dit schoolbestuur hebben.
Ten aanzien van de h.t.s. werd mij een duidelijke vraag
gesteld. Vandaar, dat ik daarop ook duidelijk heb ge
antwoord, dat ik wel met het bestuur van die school
wil gaan praten. Nu de heer Kingma met zijn opmer
king eigenlijk ook een vraag bedoelt te stellen, wil ik
hem wel toezeggen, dat ik best bereid ben om over
de door hem bedoelde kwestie eens contact op te ne
men met het bestuur van de m.t.s. Ik wil er echter
nog wel duidelijk op wijzen, dat daarmee en dat
geldt zowel voor de h.t.s. als voor de m.t.s. de ver
antwoordelijkheid van de Gemeente dan ook ophoudt.
Dat heb ik gisteren eigenlijk ook alleen maar willen
betogen.
In de gezamenlijke Commissie van bijzonder en open
baar onderwijs zijn we tot de conclusie gekomen, dat
in 't Aldlan zo mogelijk een complex van scholen moet
worden gebouwd, aangezien er waarschijnlijk niet zo
veel scholen kunnen komen. Het zal dan ook verstandig
zijn openbare en bijzondere scholen te groeperen en daar
tevens kleuterscholen bij onder te brengen. Daardoor
zal het juist ook mogelijk zijn gemeenschapsruimten
voor die scholen te verkrijgen. Bovendien zou men een
mogelijke ontwikkeling van een betere integratie tus
sen kleuteronderwijs en lager onderwijs door deze bouw
althans niet tegenwerken. Voorts dringt de heer Ho-
gendijk aan op spoed t.a.v. het rapport m.b.t. de
grote scholen. Natuurlijk zijn wij bereid spoed te be
trachten, maar dan uiteraard binnen de mogelijkhe
den, die de afdeling en ik hebben. Dit is echt geen
zaak, die we zo maar in een week of vier kunnen be
kijken, temeer omdat wij toch wel met heel zware
argumenten moeten komen ook om de ouders, de di
recte belanghebbenden bij de scholen en het personeel,
de zaak duidelijk te maken. Wanneer men van alle
kanten meewerkt, heb ik er geen bezwaar tegen, maar
wanneer er bezwaren naar voren worden gebracht, dan
moeten we echt proberen frustraties op dit punt te
voorkomen, aangezien anders e.e.a. eerder moeilijker
dan gemakkelijker zou worden.
De heer Kingma dringt erop aan spoedig met een
volwaardige Schooladviesdienst te komen. Gisteren heb
ik reeds medegedeeld, dat het ons gelukt is een aantal
functionarissen voor deze dienst aan te trekken. Dat
wil natuurlijk nog niet zeggen, dat we nu reeds van
een volwaardige Schooladviesdienst kunnen spreken. We
zijn met deze nieuwe aanzet echter bijzonder blij, aan
gezien het uiterst moeilijk is de nodige mensen voor
deze dienst te krijgen. Onderbezetting komt eigenlijk
bij alle Schooladviesdiensten in den lande voor, be
halve bij die diensten, welke jaren geleden zijn ge
start. We zullen aan deze kwestie echter voortdurend
aandacht schenken.
Ook bij de opleiding van leerkrachten bij het nijver
heidsonderwijs is de Gemeente slechts zijdelings be
trokken. Wij hebben hierover wel het nodige contact
met G.S. en binnenkort zullen wij een bespreking heb
ben met de directie van de betrokken school om te
zien, wat er aan kan worden gedaan. Het is niet zo
erg eenvoudig zelf een dergelijke school te stichten, aan
gezien er reeds een avondschool is, zodat we niet zo
gemakkelijk in de planprocedure zullen worden opge
nomen. Was dit een geheel maagdelijk gebied, dan
zag ik meer mogelijkheden dan in de huidige situatie.
Zowel Gemeente als Provincie geeft hieraan echter de
nodige aandacht. De problemen op dit gebied liggen
bij het Centraal bestuur van het Nederlands Genoot
schap, dat zelf een interne planning hanteert en zich
tot nu toe weinig aantrekt van de druk, uitgeoefend
vanuit de Provincie.
Dat ik gisteren slechts weinig heb gezegd over de
zgn. middenschool, komt beslist niet, doordat ik vol
gens de heer Rijpma het onderwijskundig engagement
zou missen. Uit hetgeen ik door mensen, die wel ge-
engageerd zijn, erover heb horen zeggen, is mij wel
gebleken, dat de een over een heel andere midden
school spreekt dan de ander. Zo wordt er b.v. over een
brede en een smalle opzet gesproken. Het moeilijke
punt is echter, hoe deze school dan in de bestaande
onderwijskundige situatie zou moeten worden ingepast.
Misschien zal de geheel nieuwe opzet van het voort
gezet onderwijs moeten groeien rondom deze midden
school. Ik geloof ook, dat de onderwijskundige com
missie zich in eerste instantie zal moeten bezig hou
den met raadpleging van allerlei deskundigen op
dit terrein.
Voorts heeft de heer Hogendijk nog gesproken over
het nieuwe gebouw voor de Wopke Eekhoff-m.a.v.o.,
die thans gehuisvest is in een gebouw, dat jaren ge
leden al is afgekeurd en inmiddels nog aan meer dan
één school een tijdelijk onderdak heeft geboden. Br
is een aanvrage ingediend voor de bouw van een nieu
we school. Wij hebben ons over de zelfstandige bouw
van die school nog nader beraden en onderzoeken nu
de mogelijkheid om deze school te bouwen bij het oude
v.h.m.o.-complex in 't Aldlan, met een zodanige flexi
bele opzet, dat bepaalde ontwikkelingen in de toe
komst in elk geval niet zullen worden tegengehouden.
Ik kan de Raad mededelen, dat daarover vandaag op
het Ministerie besprekingen worden gehouden.
Persoonlijk heb ik er geen behoefte aan het rijks
scholencomplex over te nemen. Aangezien zowel de
rijksscholengemeenschap als de gemeentelijke scholen
gemeenschap voor dezelfde groep leerlingen fungeren,
zullen we toch wel moeten komen tot bepaalde af
spraken. Misschien zal deze zaak zich in de toekomst
iets gemakkelijker ontwikkelen, omdat de planning van
deze beide scholencomplexen (en dat is ook een af
spraak geweest) wel juist is geweest, nl. het ge
meentelijk scholencomplex in 't Aldlan en het
rijkscomplex in het Bilgaard. Deze geografische
spreiding zal toch ook wel gunstig kunnen inwerken
op een onderlinge afbakening.
De heer De Jong (weth.): De heer Vellenga heeft
mij gevraagd, wat ik bedoeld heb met de woorden
„ambtelijke procedure" in 't Aldlan. Op 7 januari 1969
heeft de Raad B. en W. opdracht gegeven het bouwplan
„Aldlan-West" verder te ontwikkelen. Dat is geschied
in overleg met de betreffende bouwbedrijven, totdat op
een gegeven moment, wat die bouwbedrijven betreft
met de bouw zou kunnen worden begonnen. Toen
kwam dus de ambtelijke procedure van het bestem
mingsplan en daar is nu het wachten op. Meer heb ik
er niet mee bedoeld. (De heer Vellenga: Is dat dan
wel in de sfeer van ambtelijke procedures? Het is
toch zo, dat die zaak lopende is bij de Commissie Ruim
telijke Ordening?) Dat wordt daar ook mee bedoeld.
Zolang er nog geen bestemmingsplan is, is dat nog; in
voorbereiding. Misschien had ik beter van wettelijke
procedure kunnen spreken.
Ik heb begrip voor de beschouwingen van de heren
Van der Veen en Reehoorn t.a.v. de positie van de
centrale overheid in het kader van het financieel be
leid. Ik zou niet willen stellen, dat wij e.e.a. niet zou
den onderschrijven, maar de vraag, waarvoor wij wer
den geplaatst, was, hoe het staat met de gemeentelijke
positie in het kader van dit rijksbeleid. Een grof in
strument is ook voor de Gemeenten onaangenaam en
wanneer wij daarmee worden geconfronteerd, is het,
dacht ik, reëel, dat de Gemeenten aangeven, op welke
onderdelen zij naar hun mening tekort worden gedaan.
Hopelijk betreft het hier echter een tijdelijk gebruik
van een grof instrument, dat slechts in een bepaalde
situatie zal worden gehanteerd. Overigens geloof ik,
dat het door ons gestelde ook wel was gedocumenteerd
met cijfermatige gegevens.
M.b.t. de verfijningen heb ik gisteren getracht aan
te tonen, dat het niet zo eenvoudig is om in het geval
van het door de heer Reehoorn gestelde voorbeeld een
verfijningsuitkering aan te vragen. De heer Reehoorn
kwam op een bedrag van 4 ton, maar, voor zover wij
het globaal konden bekijken, zou het slechts hoogstens
2 ton kunnen uitmaken. Bovendien hebben de 50 gro
tere Gemeenten in Nederland toch al een veel groter
aantal bejaarden, nl. minstens 11,5 pet. Het percen
tage bejaarden in Leeuwarden ligt iets boven de 12,
zodat de uitzonderingspositie m.b.t. de bejaarden eigen
lijk is vervallen. Voorts zit Leeuwarden in de groep Ge
meenten van 50.000250.000 inwoners, die op zichzelf
uit het Gemeentefonds al een hogere uitkering per in
woner krijgt dan de kleinere Gemeenten. In dat opzicht
is dus met de centrumfunctie, waarop ook de heer
Hogendijk nog heeft gewezen, al rekening gehouden.
Verder profiteren wij reeds van een aantal bestaande
verfijningsuitkeringen. Wanneer nu bepaalde Gemeen
ten op grond van hun uitzonderingspositie iets meer
krijgen, dan gaat dat af van wat voor de Gemeenten
in hun totaliteit beschikbaar is. Er kunnen dus ook
niet al te veel verfijningsregelingen worden toegepast,
aangezien daarmee het restant zou worden aangetast.
Natuurlijk ben ik het met de heer Reehoorn eens, dat
we zoveel mogelijk ervoor moeten zorgen mee te profi
teren van verfijningsregelingen. In het door hem aan
gehaalde voorbeeld zie ik echter niet zoveel grond voor
een verfijning. Wij profiteren van de verfijningsrege
ling voor probleemgebieden (f915.000,voor monu
menten (f52.000,en voor aansluitingen rioleringen
(f26.000,Mocht het mogelijk zijn voor andere ver
fijningsuitkeringen in aanmerking te komen, dan zul
len wij daar zeker ons best voor doen. De Vereniging
van Nederlandse Gemeenten houdt zich regelmatig met
dit soort zaken bezig en we zullen die werkzaamheden
met belangstelling volgen.
Over de aanbieding van het dekkingsplan ben ik,
dacht ik, gisteren vrij positief geweest. Zoals ik reeds
eerder heb gezegd, zitten we hier echter met plussen
en minnen, waarvan we nog niet precies weten, hoe
zij uitvallen. Weten we dat op korte termijn wel, dan
zullen we uiteraard proberen ook op korte termijn
met het dekkingsplan te komen. Er zijn echter ook
enkele posten, waarop we niet voldoende greep hebben.
De toezegging, dat we beslist vóór 1 september met
een dekkingsplan zullen komen, is dus net iets te veel
gevraagd. We zullen echter e.e.a. beslist niet langer
laten duren, dan nodig is. Een van de punten is b.v.
de kwestie van de D.S.W. De heer Rcehoorn meende,
dat daar nog 2,5 of 3,5 ton in zat, maar het blijkt, dat
deze post reeds in de begroting is opgenomen (wat
de heer Reehoorn dan ook naderhand wel heeft toe
gegeven). Ten einde alles nauwkeurig te kunnen over
wegen, zouden wij dus liever in september of oktober
het dekkingsplan aanbieden, maar wij hebben er be
grip voor, dat de oude Raad deze zaak nog graag wil
afdoen en wanneer het maar enigszins in ons vermo
gen ligt, zullen we niet nalaten aan die wens tegemoet
te komen. Het „afscheidscadeautje" aan de heer Ree
hoorn, t.w. de nota over de reserves, levert veel minder
moeilijkheden op. Er is ons toegezegd, dat het College
die nota binnen veertien dagen zal ontvangen. Wij
zullen dan ook ons uiterste best doen deze nota met
de Raad in zijn huidige samenstelling te behandelen.
De vraag van de heer Kingma of het mogelijk zou
zijn bij het gemeentelijk wagenpark van dieselolie op
benzine over te schakelen, wil ik wel eens bespreken,
maar ik kan er geen enkele toezegging over doen.
Aan een dergelijke omschakeling zullen waarschijnlijk
financiële consequenties zijn verbonden, die niet zo
gering zullen zijn, evenmin als technische consequen
ties. Een auto, die op dieselolie rijdt, schakel je maar
niet zo even over op benzine. (De heer Kingma: Ik
heb ook gezegd: Bij vervanging van het wagenpark.)
Ja, maar dan nog lijkt het mij toe, dat deze zaak niet
zo eenvoudig ligt.
Invoering van buxi's lijkt mij niet te verwezenlijken.
Wirdum, een dorp van 1000 inw., heeft reeds een ver
binding dank zij de N.T.M., terwijl wij ook nog hebben
toegezegd met de N.T.M. de mogelijkheid te zullen
bespreken een bus via Wirdum naar Drachten te la
ten rijden. Dat is echter een kwestie van de N.T.M.
en de Rijksverkeersinspectie, die hiervoor vergunning
moet verlenen. Voorts zijn er taxi's, die ook voor kleine
groepen mensen kunnen dienen. Ik kan dan ook niet
namens het College toezeggen, dat wij een proef met
buxi's zullen nemen, aangezien we het geen urgente
kwestie vinden. Hooguit zou men het de Wirdumers zelf
eens kunnen vragen en dan komt het wel weer op
het verlanglijstje.
De heer Tiekstra (weth.): N.a.v. de conclusie van
de heer Vellenga, dat de in de nota van november 1968
gestelde termijnen wel niet zullen worden gehaald, zou
ik willen opmerken, dat er, wanneer wij kans zien
regelmatig jaarlijks 4 tot 6 bestemmingsplannen ter
vaststelling aan de Raad aan te bieden, van een heel
goede produktie sprake zou zijn. Dat is niet onmoge
lijk, want de voorbereiding van een aantal bestem
mingsplannen gaat eenvoudig door, ook terwijl de
Raad vergadert. D.w.z. dat op een bepaald ogenblik
de bestemmingsplannen successievelijk via de Com
missie Ruimtelijke Ordening bij de Raad zullen komen.
In de tweede plaats wijst de heer Vellenga en ik
geloof terecht op de grote moeilijkheden, die aan
de uitvoering van de Wet Ruimtelijke Ordening, m.n.
van het Besluit Ruimtelijke Ordening zijn verbonden.
Ik kom dan meteen bij de opmerking, die de heer
Heidinga hierover heeft gemaakt. Ik geloof, dat wij
tezamen erkentelijk mogen zijn voor het feit, dat in
goed overleg tussen Raad en College er een verant
woorde programmering voor de bestemmingsplannen
tot stand is gekomen, evenals een zo goed mogelijke
toedeling van de daarin liggende opdrachten aan de
eigen dienst of aan derden. We kunnen, dacht ik,
stellen, dat we een goed vertrekpunt hebben gekozen.
In mijn antwoord m.b.t. het tijdschema heb ik het
woord „principeplan" gebezigd. Wanneer de heer Hei
dinga dat woord meteen overneemt voor het Bilgaard,
is dat bepaald onjuist. Er is voor het gebied 't Ielan