7Sb
Over de harmonisatie van de huren hebben wij bij
de behandeling van de begroting van het vorige jaar
ook reeds gediscussieerd. Normaliter worden de huren
van woningwetwoningen door de Minister vastgesteld.
Nu hebben wij in onze voorstellen aan de Minister over
samenvoeging van complexen o.m. verzocht de huren
van deze complexen op elkaar te mogen afstemmen.
Daarin zit dus al een element van harmonisatie. Voorts
heeft het College besloten om bij de ongeveer 800 ge
meentewoningen, waarvan de Gemeente zelf de huur
mag vaststellen (20 pet. van het gemeentelijk woningbe
stand, omvattende 3.500 woningwetwoningen en 800
premiewoningen), tot een zekere harmonisatie te ko
men door te laten vaststellen, hoe hoog de huren van
deze woningen, gezien de woonwaarde, eigenlijk zou
den mogen zijn. We zullen trachten het verschil tussen
de tegenwoordige huur en de na taxatie vastgestelde
huur in een aantal jaren in te halen, zonder dat dit al
te snel en al te rigoureus geschiedt.
Wanneer mevr. Visser zich afvraagt wat we nog
meer eraan kunnen doen om de doorstroming te be
vorderen, zou ik haar erop willen wijzen, dat het de
laatste jaren specifiek het doorstromingsmotief is ge
weest, dat richting heeft gegeven aan het huisvestings
beleid. Stelselmatig hebben we inkomens- en huurni
veau op elkaar afgestemd en we mogen dit beleid dan
ook bepaald niet passief noemen. De doorstroming is
beslist goed op gang gekomen. Ruim 2 jaar geleden
hebben we nagegaan, hoeveel gemeentewoningen met
een huur van minder dan f 110,per maand worden
bewoond door mensen, wier inkomen ligt boven de wei
standsgrens. Dat aantal woningen bedroeg ongeveer
900. Per 1 oktober 1968 waren van die 900 nog geen
10% huurders doorgestroomd, per 1 december 1969
echter waren daarvan ongeveer 550 huurders doorge
stroomd. Inmiddels is de circulaire van Minister Schut
verschenen, waarin erop wordt gewezen, dat het niet
gaat om de weistandsgrens, maar waarin duidelijk
wordt aangegeven, welke huren passen bij de verschil
lende inkomensgroepen. De Minister vraagt ons hem
per kwartaal een overzicht te geven van wat wij met
de doorstroming doen. Voorts geeft hij ons in sterke
mate in overweging alle mensen, die voor de eerste
keer een nieuwe woning betrekken, een formulier te
laten tekenen, waarbij zij zich bereid verklaren de wo
ning te ontruimen, 2 jaar nadat hun inkomen bedui
dend is gaan afwijken van de door de Minister gestelde
normen t.a.v. huur- en inkomensniveau. Wij hebben
hierover overleg gepleegd met de woningbouwvereni
gingen en de plaatselijke makelaars en we hebben wel
de indruk, dat een dergelijke actie op gang gebracht
zou kunnen worden. Waarschijnlijk zult U hierover in
de komende maanden nog wel iets meer vernemen.
Een en ander vormt toch wel duidelijk een actief ele
ment in het doorstromingsbeleid. Ik vraag me af of
we met het aanstellen van een acquisiteur ons doel
niet enigszins voorbij schieten. Op zichzelf mogen wij
natuurlijk wel veel aan voorlichting doen. Vandaar,
dat het College overweegt om, aangezien het in de
bedoeling ligt de nieuwe bewoners eventueel een for
mulier te laten tekenen, degenen, die reeds vele jaren
in een te goedkoop huis wonen, een circulaire te stu
ren, waarin staat, hoe de regeling voor nieuwe bewo
ners is en dat dezelfde richtlijnen m.b.t. de doorstro
ming eigenlijk ook op hen wel van toepassing zouden
mogen zijn. Wij kunnen dan een beroep op hen doen
op basis van vrijwilligheid aan de doorstroming mee
te werken. Ik geloof, dat zo iets wel een goede uitwer
king zal hebben. De propaganda voor de nieuwe wo
ningen, zoals bedoeld door mevr. Visser, is, geloof ik,
een noodzakelijk complement van het gehele doorstro
mingsbeleid. Het is de laatste jaren wel gebruikelijk
geweest in elk blok woningen van een wat grotere om
vang een modelwoning in te richten. Ik heb het idee,
dat dat bijzonder gunstig gewerkt heeft.
N.a.v. de opmerking van mevr. Visser over het aan
leggen van een woningkartotheek zou ik het volgende
naar voren willen brengen. De huurliberalisatie is in
gevoerd en we zullen er wel op moeten rekenen, dat
per 1 september 1971 de Woonruimtewet voor Leeu
warden zal worden opgeheven. Dan dragen de woning
bouwverenigingen, die een groot gedeelte van de be
treffende woningen in eigendom hebben, een stuk ver
antwoordelijkheid en gaat het er maar om of zij wil
len meedoen aan een soort samenspel t.a.v. de woon
ruimteverdeling. Het College is tot de conclusie geko
men, dat we ons nu al moeten bezinnen op de vraag,
welke situatie er ontstaat, wanneer de Woonruimte-
wet eenmaal is afgeschaft. Dan mag er niet een situa
tie ontstaan, waarin onvoldoende geregeld is. Vandaar,
dat we nu reeds contact hebben opgenomen met de
woningbouwverenigingen en met de makelaars om te
komen tot het opstellen van een aantal spelregels,
waaraan we ons op basis van vrijwilligheid uitdrukke
lijk verbinden. Wanneer een dergelijke samenwerking
tot stand kan worden gebracht, dan is het waarschijn
lijk niet eens nodig tot sept. 1971 te wachten met de
opheffing van de Woonruimtewet. Het is dus helemaal
met onmogelijk, dat we nog eerder met een dergelijk
voorstel bij de Raad komen. Voorop staat echter, dat
de bescherming van de minder draagkrachtigen aller
eerst moet worden gewaarborgd. Voordien nemen wij
geen risico's.
Het antwoord op de opmerkingen t.a.v. Werkmans-
lust zou ik graag aan de heer Tiekstra willen over
laten.
Een goed onderzoek naar de woningwensen, ook ver
antwoord wat de vraagstelling betreft, is nogal ar
beidsintensief en wordt een dure zaak. Bovendien le
vert een dergelijk onderzoek doorgaans niet verschrik
kelijk veel nieuws op, zoals ook wel is gebleken uit
de proef, die we genomen hebben met een 7-tal wo
ningen. Mochten we hier nog mee verder willen gaan,
dan zullen we eerst moeten weten of het nut wel te
gen de kosten opweegt.
Ook wij zouden wel liever laagbouw dan flats willen
laten bouwen. De moeilijkheid is echter, dat daar dik
wijls niet voldoende ruimte voor is. Als voorbeeld noem
ik Lekkumerend-oost. Van de beschikbare grond al
daar is een groot terrein gereserveerd voor het be
jaardencentrum van de N.C.H.B. en een ander terrein
voor een scholencomplex, waardoor de ruimte voor
woningbouw tamelijk beperkt is. Bij laagbouw zou het
percentage woningen dan toch wel wat te laag komen te
liggen. In Bilgaard hebben we gunstige ervaringen met
de laagbouw, maar daaronder vielen ook niet zo erg
veel bijzondere voorzieningen, wat verhoudingsgewijs
in Lekkumerend-oost wel het geval is. Indertijd wilde
men in Aldlan-west alleen maar eensgezinswoningen in
de vrije sector bouwen. Het bleek echter, dat men daar
dan slechts 500 a 550 woningen kon zetten i.p.v. het
aanvankelijk geplande aantal van 1070. Aangezien de
grondprijs dan onbetaalbaar zou worden, heeft men liet
aantal nog op 840 weten te brengen.
De heer De Vries brengt naar voren, dat men nog
steeds niets heeft gehoord op een schrijven, waarin men
vraagt naar de plannen m.b.t. Werkmanslust. Indien
het hier gaat om een schrijven, gericht aan de Raad
of aan B. en W., dan had daar in ieder geval op moe
ten worden geantwoord, hetzij schriftelijk, hetzij mon
deling.
Ik ben het wel met de heer De Vries eens, dat het
bejaardenvraagstuk een belangrijk vraagstuk is, hoe
wel men het ook weer niet moet overtrekken. Het aan
tal ingeschreven bejaarden bij het Bureau Huisvesting
is niet verontrustend hoog in vergelijking met het to
taal aantal ingeschrevenen. Dat wil echter niet zeg
gen, dat het bejaardenvraagstuk onze aandacht niet
heeft. Wanneer we echter reeds verschillende malen
hebben ervaren, dat bejaarden de hun aangeboden wo
ning niet accepteren, alleen omdat ze niet naar de bui
tenrand van de stad (b.v. Bilgaard) willen, dan vraag
ik me wel eens af of die nood dan werkelijk zo groot
is. Om aan de nood van de bejaarden tegemoet te ko
men, hebben we ook reeds getracht van bestaande
flats van 3 of 4 woonlagen zonder centrale verwarming,
die wij hier nogal veel hebben, de benedenwoningen
zoveel mogelijk te reserveren voor bejaarden. Ook met
de woningbouwverenigingen is min of meer afgespro
ken deze maatregel zoveel mogelijk toe te passen. Vrij
komende eengezinswoningen worden voor een belangrijk
deel toegewezen aan mensen met medische indicaties
en aan invaliden, tot welke categorie honderden men
sen behoren, die uiteraard grote voorrang genieten. Va
lide bejaarden kunnen misschien ook niet wachten, maar
ik zou er wel op willen wijzen, dat zij meer open moe
ten staan voor de nieuwe mogelijkheden, die er zijn
en die aantrekkelijker zijn dan zij aanvankelijk wel
eens denken. Ik heb wel eens het idee, dat ook in onze
samenleving de verschillende groeperingen, die de be
jaarden en de bejaardenhuisvesting een goed hart toe
dragen, in bredere kring bij de bejaarden belangstel
ling voor deze nieuwe ontwikkelingen kunnen wekken.
De hear Tiekstra (weth.): Ik soe bigjinne wolle
mei in antwurd oan de hear Miedema. Dat hat ek hwat
in stéboukundige strekking. It seit himsels, dat wy
yn de bistimmingsplannen ek romte opnimme moatte
foar wenninkjes foai minsken op jierren. It liket my
ta, dat dat net iens yn diskusje hoecht to kommen. Ik
soe der op wize wolle, dat byg. yn it „bejaardenpro
ject", dat foarkomt yn it plan Lekkumerein-east, ek
dat soarte fan wenninkjes opnommen is. Yn itselde
ramt hawwe wy socht nei in mooglikheit ek op Werk
manslust (tsjintwurdich mear „pensionearre" Werk
manslust) dochs noch wenningen foar minsken op jier
ren to bouwen (gearhingjend mei it Tsjinstensintrum
yn 'e W. Sprengerstrjitte), mar, ik siz it mei klam, ek
yn oansluting op itjinge, dat ik dizze middei sein haw,
dan wol yn 'e foarm fan flats.
Mevr. Visser heeft daar ook naar gevraagd. Het is
natuurlijk niet zo, dat men in zo'n saneringsbuurt maar
meteen alle kavels krijgt, die men graag wil hebben.
Het betreft hier allemaal kleine kaveltjes en wanneer
er nog een paar ontbreken, kunnen we het terrein daar
niet zo maar gaan schoonmaken. Ik kan echter mede
delen, dat het wel mogelijk zou zijn op Werkmanslust
de ruimte te vinden voor het bouwen van bejaarden
woninkjes in de vorm van flats. Dat vraagt echter ook
overleg met degenen, die daar eventueel zo'n project
willen ontwikkelen. Het schijnt, dat de statuten van
de Vereniging „Eigen Brood Bovenal" haar niet toe
staan zulks te doen. Dan zullen we moeten zien of
iemand anders geïnteresseerd is in deze mogelijkheden,
nadat het gehele terrein ons eigendom is en is schoon
gemaakt. Aangezien er voor Werkmanslust geen be
stemmingsplan geldt, is daar de Bouwverordening van
toepassing.
Op de vraag van mevr. Visser of laagbouw inder
daad zoveel duurder is dan hoogbouw, zou ik het vol
gende willen antwoorden. Men moet bij de vergelijking
van huurniveaus en grondkosten van beide genoemde
vormen van woningbouw bijzonder voorzichtig zijn. Bij
de hoogbouw nl. worden voorzieningen meegenomen in
de bouwkosten, die bij de bouw van eengezinswoningen
tot de grondkosten dienen te worden gerekend. Ik
denk hierbij m.n. aan de aansluitingen op de riolering;
elke eengezinswoning vraagt een lengte riolering meer.
(Mevr. Visser-van den Bos: Moet de hoogbouw zoveel
zwaarder zijn?) Men zal op grond van de constructie
ook andere voorzieningen moeten treffen. Anderzijds
zal men op grond van het feit, dat een eengezinswo
ning meer buitengevels heeft, ook meer moeten meene
men. Een en ander zou natuurlijk wel vergelijkbaar te
maken zijn. Men kan echter niet eenvoudig zeggen:
hoogbouw is goedkoper dan laagbouw of omgekeerd.
Het gaat er echter om, dat men, om een bepaald plan
economisch uitvoerbaar te maken, een zekere bebou
wingsdichtheid moet bereiken. Dat is het probleem van
de economie van de bestemmingsplannen.
De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering
voor de koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergadering.
De hear Miedema: De Wethalder hat, n.o.f. itjinge
ik yn earste ynstansje sein haw oer de karwenningen,
opmurken, dat it Kolleezje by de plannen foar it Lek-
kumerein ütgien is fan twa dingen: Hwat hat de wyk
nedich en hwat binne de winsken fan de wenningbou-
forienings? Binammen dat léste sprekt my tige oan.
Ik haw wolris tocht, dat wy yn 'e öfroune jierren op
it gemeentehüs in plan rémakken en dan seine: Sa
moat it, hwa docht mei? En dan koene de wenningbou-
forienings allinne mar ja of né sizze. It docht my
deugd, dat dér nou foroaring yn kommen is en dat
nou ck de wenningbouforienings ynspraek (ik brük it
wurd net graech) krije.
Mar nou tocht ik, dat de Wethalder it wichtichste
punt oerslein hat. As wy dit soarte fan saken bi-
si°gge, moatte wy üs óffreegje, hwat de biwenners fan
üs stêd it leafste wolle. Wy moatte bouwe hwat hja
freegje en hwer't hja bihoefte oan hawwe; de oaren
(byg. it Gemeentebistjür, de amtners, de wenningbou
forienings) moatte harren dér by oanpasse. Dat is al
teast hwat ik der fan tink.
De Wethalder seit fierder, dat, hwat oant nou ta
boud is tige goed foldocht. Foar in flat oan it Frij-
heitsplein steane de minsken op jierren by tsienen yn 'e
rige en de iengesinswenningen yn Bilgaerd geane fuort.
as aeijen üt 'e koer; it hoecht net better. Mar my seit
dat neat. De lju, dy't in hüs hawwe wolle, hawwe gjin
kar-üt. It is ommers konfeksje, allegearre gelyk. En
dan kinne Jo net sizze, dat it goed is. Ik wol echt
nochris in birop op it Kolleezje dwaen yn in nije wyk,
byg. yn Aldlan-east of earne oars hwer't op'en dür
boud wurde kin, in projekt karwenningen to bisykjen.
De Wethalder praet oer karwenningen, oft it wol it
alderminste wêze soe hwat boud wurde kin, mar ik
sjoch dat oars. Ik haw persoanlik forskillende typen
fan karwenningen bisjoen en dy seagen der knap üt.
En as der dan ek noch f 250,yn it jier oan hier-
subsydzje foar de biwenners yn sit, dan mien ik, dat
it foar in diel fan üs ynwenners wol oantreklik wêze
soe. En ik achtsje it de taek fan it Gemeentebistjür
dizze winst foar dy minsken binnen to heljen.
Itselde jildt ek foar de wenninkjes sünder fordjip-
ping foar minsken op jierren. De Wethalder seit nou
wol, dat in flat de oplossing is omdat dér safolle bi-
langstelling foar is, mar ik bliuw my myn miening,
dat der in groep aldere minsken is (wenjend yn goede
foaroarlochske huzen), dy't har wier net ynskriuwe
litte foar in flat, mar wol yn in aerdich hüske sünder
fordjipping wenje wolle. En dan komme der greate
goedkeape wenningen frij foar trochstreaming. It is
it bisykjen wurdich. As wy it earst ris probearje mei
100 fan dy wenninkjes, dan sille wy üs der wier gjin
bult oan falie.
De biantwurding yn syn totael is my tige meifallen.
Oer alle arguminten fan 'e Wethalder fait to praten.
Troch diskusje is der wol in oplossing to finen. Ik
wie bang, dat de Wethalder op hwat ik yn earste
ynstansje nei f oaren brocht haw, sizzs soe: „Mynhear
Miedema, ik bin it folslein mei Jo iens, hwat de kar
wenningen en de wenninkjes sünder fordjipping aan
giet, mar wy kinne se net bouwe, hwant de groun-
kosten binne to heech." En dan hie it forhael üt west.
Mar hy hat it net sein, dus dér skynt it net oan to
lizzen. Ik tink, dat der earne dochs in oplossing to
finen wêze sil.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil de Wethouder
hartelijk danken voor zijn uitvoerige uiteenzetting, die
mij heel wat wijzer heeft gemaakt. Het leek mij een
heel goed idee ook de bewoners, die reeds lang in een
goedkope woning zitten, een circulaire te sturen, opdat
zij in elk geval kennis nemen van de huidige opvattin
gen m.b.t. de relatie tussen huur en inkomen bij de
toewijzing van woningen aan nieuwe bewoners. Na
tuurlijk is het mij bekend, dat de woningbouwvereni
gingen modelwoningen laten inrichten, wanneer er een
blok is klaar gekomen. Ik zou er echter op willen aan
dringen, dat er foto's worden gemaakt van die model
woningen en dat deze foto's dan weer worden gebruikt
bij de door mij bedoelde acquisitie. Er gaan inderdaad
wel veel mensen naar die modelwoningen kijken, maar
ik dacht, dat propaganda o.a. met behulp van foto's
b.v. op avonden van vrouwenverenigingen bijzonder
nuttig zou kunnen werken.
Aanvankelijk had ik begrepen, dat in Lekkumerend-
oost tengevolge van de bijzondere bebouwing de wo
ningen dichter op elkaar moeten komen te staan. Tij
dens het gesprek in de pauze is mij deze zaak al iets
duidelijker geworden, maar misschien kan de Wethou
der nog nadere uitleg geven.
Over het verschil tussen hoog- en laagbouw bedoelde
ik twee dingen te vragen, n.l. 1. Of de kosten per woon-
eenheid van hoogbouw aanzienlijk hoger zijn dan die
van een eengezinshuis en 2. Of men in zijn totaliteit
meer grond nodig heeft voor b.v. 20 wooneenheden in
hoogbouw dan voor 20 eengezinswoningen. Gaarne zou
ik daarover nog iets vernemen.
De heer De Vries: Het blijkt toch wel een nadeel
te zijn, dat het verslag van de afdelingsvergaderingen