nog niet klaar is. Ik ben n.l. in de pauze tot de ont dekking gekomen, dat mijn suggestie over De Kei in een van de afdelingsvergaderingen al aan de orde was gesteld door mevr. Visser. De Wethouder heeft gesteld, dat bij uitgifte van bejaardenwoningen in de praktijk is gebleken, dat het aantal inschrijvingen beperkt bleef. Ik dacht echter, dat dat op zichzelf geen argument is om nu maar negatief te reageren op mijn suggestie. Wanneer het College bereid zou zijn in overleg met een woningbouwvereniging zo'n hoogbouwflat speciaal te bestemmen voor bejaarden, die nog net niet verzor gingsbehoeftig zijn, dan zou het m.i. beslist niet moei lijk zijn deze flat in een minimum van tijd bezet te krijgen. Wanneer deze zaak niet aan het vrije spel wordt overgelaten, maar wordt geleid via de organen en de instellingen op het terrein van het maatschap pelijk werk, die zich bezighouden met de bejaardenzorg, dan twijfel ik er niet aan of hier zou een uitstekende oplossing zijn te vinden voor tal van bejaarden. N.a.v. de bejaardenzorg zal ik hierop straks nog terug ko men. Voorts zou ik graag willen vernemen, hoe groot de behoefte aan aangepaste woningen hier ter stede is. Van derden hebben wij gehoord, dat men in de kringen van de organisaties op het gebied van de minder-validen- zorg nog wel eens kritiek heeft op het desbetreffende beleid in onze Gemeente. Ik zou graag willen weten of deze kritiek terecht is, of deze organisaties zich in derdaad tot het College hebben gewend om aandacht voor hun problemen te vragen en hun wensen precies kenbaar te maken. Ten slotte zou ik graag willen we ten, welke praktische mogelijkheden er bestaan in de sector van de woningbouw te komen tot aangepaste woningen voor minder-validen. De heer Heidinga: Allereerst zou ik graag even willen vernemen, hoe ook al weer de conclusie luidde n.a.v. vraag 3 onder volgno. 162 (Afd. II). Is daarover een nota toegezegd? (De Voorzitter: De conclusie was, dat dat probleem t.z.t. nader aan de orde zou moeten komen, hetzij bij de bespreking van de pro blematiek rond het wegenplan, hetzij bij de behan deling van de aanpassing van het binnenstadsplan, dan wel bij beide.) Over Werkmanslust zou ik het volgende willen op merken. Toen we een aantal jaren geleden in Werk manslust aardig begonnen aan te kopen en daar al wat pandjes werden gesloopt, is in de Commissie Open bare Werken naar voren gebracht, dat daar t.z.t. weer zou moeten worden gebouwd. In genoemde commissie is toen de suggestie besproken voor dat terrein maar liever een bestemmingsplannetje te maken en, hoewel ik het niet zeker weet, lijkt het mij logisch, dat de voorzitter van de Commissie Openbare Werken deze suggestie aan het College heeft voorgelegd. Later is in de Commissie Openbare Werken gezegd, dat tot de realisering van die suggestie was besloten en dat de stedebouwkundige opdracht had gekregen een planne tje te maken. Dat plannetje is er nog steeds niet, maar we weten zo langzamerhand wel, dat dergelijke plannen lang onderweg zijn. Inmiddels is er echter buiten de Raad en buiten alle commissies om een heel andere ontwikkeling gaande. De Wethouder heeft zoeven wel iets over Werkmanslust gezegd, maar dat was heel weinig. Eerlijk gezegd, begrijp ik eigenlijk niet, waar om hij de Raad niet volledig op de hoogte stelt. Men denkt er n.l. over een verkeersverbinding te leggen vanaf de kop van de Bleeklaan, dwars door Eigen Brood, achter het dienstencentrum langs, over de ge- meentewerf naar de Dokkumer Ee. Dit heeft natuur lijk tot gevolg, dat de bejaardenwoningen van Eigen Brood want zo beschouw ik ze grotendeels ver dwijnen, zodat het dienstencentrum in de Willem Spren- gerstraat veel minder buurten heeft, die daar tegenaan leunen. Ik vermoed dat het College op grond daarvan tracht op het terrein van Werkmanslust bejaardenflats te laten bouwen. Dat is eigenlijk een heel logische ont wikkeling, maar ik kan het slecht hebben, dat de Wet houder, gezien de verschillende voorbesprekingen, zich ertoe beperkt te zeggen, dat op grond van de Bouw verordening daar wel zal kunnen worden gebouwd. Naar mijn mening behoort men met een desbetreffend plan in de Raad te komen. De heer De Jong (weth.): De heer Miedema gaat ervan uit, dat de vraag, wat de wijk wenst, het meest bepalend is voor de te bouwen woningen. (De heer Miedema: Niet de wijk, de inwoners van deze Ge meente.) Het zou me helemaal niet verwonderen, wan neer de bewoners unaniem eengezinswoningen wensen. Eerste vereiste is echter, dat de opzet van zo'n wijk economisch een haalbare zaak moet worden. Doorgaans kan daarin dan maar een bepaald percentage eenge zinswoningen worden gepland. In Bilgaard was dat, meen ik, 45%. Dank zij de hoogbouw, hebben we daar een groot aantal eengezinswoningen kunnen bouwen, wat de doorstroming ten zeerste heeft bevorderd. In het Lekkumerend ligt de situatie iets moeilijker, omdat de bijzondere voorzieningen een groot deel van het be schikbare terrein opeisen. De verhoudingscijfers hoog- bouw-laagbouw liggen daardoor iets ongunstiger dan in Bilgaard. Daarbij komt dan nog de vraag, welke stedebouwkundige eisen aan deze wijk worden gesteld in vergelijking met de naastgelegen wijk. Op grond van dit laatste facet zijn we eigenlijk niet helemaal vrij te doen, wat de heer Miedema ons heeft gesuggereerd. Dat geldt niet voor Aldlan-oost. Misschien doen de woningbouwverenigingen mettertijd wel een verzoek in Aldlan-oost een aantal bejaardenwoningen in de laagbouwsector te mogen bouwen. Dan zal moeten worden bekeken of zo iets daar stedebouwkundig past. Op een desbetreffende vraag van mij heeft de stede bouwkundige geantwoord, dat daar misschien 100 k 200 eengezins-bejaardenwoningen zouden kunnen wor den gepland. Een en ander hangt echter ook af van de eisen en verlangens van degenen, die daar willen bouwen. T.a.v. de keuzewoningen ben ik wat meer be vreesd. We weten nog niet precies, hoe de verdeling van de contingenten in Aldlan-oost zal uitvallen, maar we hebben al wel veel contact gehad met een aantal beleggingsmaatschappijen, die voor die wijk wel in teresse hadden. Ik zou me kunnen voorstellen, dat we dan een beetje voorzichtig moeten zijn met het bou wen van keuzewoningen aldaar, aangezien dat de be leggers over het algemeen wel afschrikt. Wat Lekku- merend-oost betreft, vermoed ik overigens, dat er van de 650 aldaar te bouwen woningen ongeveer 200 tot de bejaardensector zullen behoren. Wanneer men klaagt, dat er in Leeuwarden geen keuze is, dan stel ik daar tegenover, dat we er juist naar streven zoveel mogelijk variatie in de woningbouw aan te brengen. Misschien hebben we daarvoor nog een paar jaar no dig, maar dit proces is nu eenmaal moeilijk op gang te brengen. Ik beweer dus bepaald niet, dat keuzewo ningen slecht zijn. Alleen heb ik getracht aan te tonen, dat ze in de door de heer Miedema bedoelde omgeving minder goed passen. Ook de woningbouwverenigingen hebben gesteld, dat ze daar juist een goede kwaliteit eengezinswoningen prefereren. Dat op keuzewoningen een subsidie van f 250,wordt gegeven, is geen door slaggevend argument, want op bejaardenwoningen wordt een even groot subsidie gegeven. In het kader van het gehele behoeftenschema voor de woningbouw kunnen we heel goed uit de voeten met aantrekkelijke bejaardenwoningen, waarvan de huur de f 150,— per maand niet overschrijdt. De heer Miedema is dan mis schien niet tevreden met het antwoord, maar ik hoop, dat hij er wel van overtuigd is, dat we zijn vragen be paald niet naast ons neergelegd hebben. Het idee een circulaire te sturen aan degenen, die reeds langer in een goedkope woning zitten, is nog in discussie. Het lijkt mij echter alleen juist daartoe over te gaan, indien ook de woningbouwverenigingen daar aan volledig willen meewerken. Daarna kunnen we beter eerst nog eens afwachten of de doorstroming nog een extra stimulans nodig heeft. Ik ben toch echt nog wel huiverig voor een apart acquisitiebeleid. De dooz-stroming wordt al o.m. door voorlichting via de pers behoorlijk onder de aandacht van de mensen ge bracht. Ook de bedrijven worden met dit probleem ge confronteerd. Wanneer de bedrijven een aanvrage voor toewijzing van woningen bij de Gemeente indienen, dringen we er bij hen op aan eerst hun personeelsle den, die wel een hogere huur kunnen betalen, te laten doorstromen. Daarna kunnen ze dan een claim krijgen voor de laag bezoldigden. Al deze mogelijkheden wor den wel zo goed mogelijk benut. Een flinke stimule ring, zonder dat deze een te sterke nadruk krijgt, lijkt mij voorlopig wel voldoende. We kunnen de mensen er voorts op wijzen, dat talmen met doorstromen ook nog ten gevolge kan hebben, dat ze later misschien alleen maar woningen kunnen krijgen, die waarschijn lijk nog duurder zijn. Zo nodig, zullen we de doorstro ming echter nog krachtiger aanpakken. N.a.v. de suggestie van de heer De Vries i.v.m. de bezetting van de flats aan De Kei zou ik het volgende willen opmerken. Deze flats zijn gebouwd door de wo ningbouwverenigingen, die dus ook primair moeten meepraten over de bezetting van de woningen. Wel hebben wij gevraagd in het kader van renovatie/amo- vatie/krotopruiming in die flat van 12-hoog een claim te mogen leggen op 96 woningen (die ongeveer f140, huur doen), opdat deze als directe of indirecte ver vanging kunnen dienen voor amovatiepanden of te amo- veren krotwoningen. Bij voorkeur zou ik daar echter geen bejaarden in huisvesten, die op de rand van de verzorgingsbehoefte leven. Dan zouden we een extra last op de woningbouwverenigingen leggen door de noodzaak van het in dienst stellen van een begelei dingsapparaat, terwijl dan beganegronds een deel van deze woningen nog zou moeten dienen voor het geven van de nodige verzorging. Uiteindelijk hebben we hier wel flats met volledige of gedeeltelijke verzorging. (De heer De Vries: U hebt het beeld goed voor ogen. Ik dacht, dat e.e.a. in samenwerking met de Wethouder van Maatschappelijk Werk zou moeten worden ge regeld.) Ik zou me kunnen voorstellen, dat de woning bouwverenigingen zich op het standpunt stellen, dat zij een speciale taak t.a.v. de huisvesting hebben. (De heer De Vries: Woningbouwverenigingen zijn sociale organisaties met een specifiek gericht doel. Ik dacht, dat, wanneer het College dit probleem entameert, hier voor beslist een oplossing is te vinden.) (De Voorzitter: ik dacht, dat we bij de behandeling van het opname- beleid (Hoofdstuk Maatschappelijk Werk) hierop beter konden terugkomen. In het College is uitvoerig over dit probleem gesproken.) Akkoord, maar ik zou er dan wel op willen wijzen, dat we het hebben besproken in het kader van de amovatiepanden en de af te breken krotwoningen. Ik kreeg de indruk, dat de heer De Vries hier een andere groep op het oog heeft, maar daarvoor is in deze flat eigenlijk geen ruimte. Dat wil niet zeggen, dat deze mensen niet moeten worden ge holpen, maar voor hen zullen we elders huisvesting moeten zoeken. I.v.m. de aangepaste woningen houden wij contact met de Stichting Revalidatie. In overleg met deze stich ting hebben we in De Kei een eengezinshuis en een flat kunnen inrichten. Voorts hebben we via de G.G.D. aan alle huisartsen gevraagd, hoe groot naar hun mening de behoefte aan deze speciale vorm van huis vesting is. Daar hebben we geen antwoord op gekre gen. Bij de opzet van woningbouwplannen in Lekku- merend-oost hebben we ook gedacht aan invaliden. Daar kan bij de bouw reeds rekening worden gehou den met voorzieningen t.b.v. invaliden of minder-va liden. In veel gevallen hebben we deze mensen tot volle tevredenheid van henzelf reeds kunnen huisvesten in een vrijkomende eengezinswoning, nadat daarin de nodige voorzieningen waren aangebracht. Mochten er op dit ogenblik nog problemen zijn, dan zullen we die graag vernemen, aangezien deze mensen in het bijzon der onze hulp en zorg nodig hebben. Tenslotte nog een enkele opmerking over de door de heer De Vries bedoelde brief. Deze brief is in januari of februari van het vorige jaar binnen gekomen. Op 10 maart is een antwoord gestuurd aan een van de ondertekenaars, waarvan de laatste zin luidde: ,,Wij verzoeken U het vorenstaande ter kennis van de mede- ondergetekenden van Uw schrijven te brengen." Mis schien is er dus in het door de heer De Vries aange haalde geval sprake van een communicatiestoornis tus sen de briefschrijvers onderling. De heer Tiekstra (weth.): Het oorspronkelijke en thans nog geldende plan voor Lekkumerend-oost is opgezet als één totaalplan. Toen wij genoodzaakt wa ven het plan opnieuw onder ogen te zien, bleek al snel, dat de bewoningscapaciteit ervan onvoldoende was t.o.v. een volledige schoolvoorziening. Ten einde zowel een kleuterschool als een lagere school in het betrokken gebied te kunnen plannen, moesten we de bewoners capaciteit dus wel opvoeren. Dit hing ook nog samen met een wijziging in bepaalde verkeerssituaties. Bo vendien moesten we nog rekening houden met de door het College gedane toezegging aan de N.C.H.B. tot medewerking voor het stichten van een bejaardencen trum aldaar. N.a.v. de vraag van mevr. Visser over het verschil in kosten en benodigde ruimte tussen hoogbouw en laagbouw zou ik het volgende willen opmerken. Men moet m.i. een bepaald bestemmingsplan beoordelen aan de hand van een aantal gezichtspunten. In de eerste plaats is daar de vraag, hoe groot de capaciteit moet zijn om een totaal aan voorzieningen, die in het be trokken gebied worden gepland, te kunnen dragen. In dien de bewoningscapaciteit onvoldoende is, komen de scholen en andere voorzieningen niet tot hun recht. In de tweede plaats is men binnen de gestelde economi sche grenzen (opbrengst van grondkosten) onvermij delijk genoodzaakt een zekere dichtheid te bereiken. Zoekt men die dichtheid uitsluitend in de laagbouw, dan krijgt men een ruimtelijke situatie, die in deze tijd niet meer wordt geaccepteerd. Dit is het probleem, in enkele woorden weergegeven, maar over dit onder werp zijn boeken vol geschreven en vele cursussen ge geven. Het gaat echter voornamelijk om de vraag, op welke wijze men verantwoord evenwicht kan vinden in de verhouding hoogbouw-laagbouw. Er is, dunkt mij, geen absoluut gegeven, waarvan men kan zeggen, dat dat nu juist deugdelijk is. M.b.t. Werkmanslust heb ik gezegd, dat voor het stadsgebied, waarvoor geen bestemmingsplan beschik baar is, de Bouwverordening geldt. Ik heb mij dus precies gehouden aan de feitelijke situatie. Iets heel anders is het, wanneer er een bestemmingsplan in voor bereiding is. In dat geval moet men de Bouwverorde ning toepassen in de situatie, zoals het ontwerp-be- stemmingsplan die aangeeft. Het is niet mijn bedoe ling een premature discussie op gang te brengen over het bestemmingsplan „Oldegalileën", zoals het nu zal heten. Terecht heeft de heer Heidinga gewezen op de verkeersoplossing, zoals die daar is geprojecteerd en zoals die ook in het basisplan voor de binnenstad voorkomt. Wij hebben er echter ook zeer consequent naar gestreefd aansluitend aan het oostelijk bewonings- gebied nieuwe bewoningsmogelijkheden te creëren. Daarbij hebben we juist rekening willen houden met de aanwezigheid van het dienstencentrum. Men hoeft het natuurlijk met dit uitgangspunt niet eens te zijn, maar ook, dacht ik, de redelijkheid ervan niet te be twisten. Alleen om vorengenoemde redenen heb ik Eigen Brood Bovenal even bij mijn opmerkingen be trokken. De Voorzitter: Ik stel thans aan de orde de vragen 25 en 26. De hear Miedema: It is al tsien ure en ik sil it hwat koarter meitsje as ik fan doel wie. Ik wol it hawwe oer dat plan fan 'e „Nationale Wo ningraad", omdat ik it spitich fyn, dat de Gemeente- ried oant nou ta net yn 'e gelegenheit wie deroer to praten en der evt. in bislissing oer to nimmen. De stüdzje fan dit plan is in goed jier lyn klear kommen en ik haw der alle bigryp foar, dat it Kolleezje hjir earst seis in stanpunt oer ynnimme woe en in kom- misje ynsteld hat (mei ü.o. stêdhüsamtners en for- tsjintwurdigers fan de wenningbouforienings, dy't üt- einliks de eigeners binne far in great part fan dizze huzen.) Mar ik leau, dat wy foar de Gemeente allinne mar winst üt dit plan helje kinne, as wy fluch réagear- je. Wy hawwe de pré, dat üs Gemeente de earste is, hwer't sa'n plan foar makke is. Ut myn ynformaesje blykt, dat men der op it Ministery tige mei ynnommen is; dat men ek meiwurking tasein hat. Ik bin my der fan biwust, dat der greate problemen oan sitte, mar dy binne der om oplost to wurden. Binammen de re- novaesje is wier net in maklike saek, to mear omt dy in öfgryslike slompe jild kostje moat. En dat jild moat as ryksfoarskot üt Den Haech komme. Yn 1956 is foar ien projekt wenningen it earste renovaesjeplan yntsjinne by de gemeente Ljouwert. (Ik haw dat ris neigien.) Dit is bislist gjin forwyt oan it Kolleezje; B. en W. hawwe it plan trochspile nei Den Haech. Doe't it dér kaem, sieten se mei in biste-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 30