12 13 6 2 passe, waarin Lekkum zich bevindt. Naar onze even stellige overtuiging had dit te geringe inwonertal kun nen worden vermeden, wanneer het Gemeentebestuur na 1945 voldoende daadwerkelijke belangstelling voor Lekkum aan de dag had gelegd. Deze daadwerkelijke belangstelling had o.i. behoren te bestaan uit de op stelling en uitvoering van een reëel ontwikkelingsplan voor het dorp." Sinds het jaar, waarin deze brief werd geschreven, is er niet zo heel veel veranderd. Toege geven, er is natuurlijk aan de woningbouw in de dor pen wel aandacht besteed. Men kan niet zeggen, dat het Gemeentebestuur de dorpen helemaal heeft ver waarloosd en dat zult U van mij dan ook niet horen. Toch ben ik van mening, dat aan de dorpen in onze Gemeente onvoldoende aandacht is besteed. Ik geloof, dat deze mening wel wordt onderstreept door het feit, dat wij in de loop van het vorige jaar in het bezit zijn gekomen van de rapporten van Lekkum en Wir- dum. Dit laatste rapport is bijzonder gedegen en goed gedocumenteerd, terwijl het eerste iets luchtiger, iets ludieker is, maar niet minder gemeend. Naar mijn mening moeten wij als Gemeentebestuur deze zelfwerk zaamheid van de dorpen positief waarderen. Ik zou het College dan ook willen vragen, wat het met deze rapporten denkt te doen, in welk kader, wanneer en mogelijkerwijze hoe het op deze rapporten denkt te reageren. Het zou mij gemakkelijk vallen aan te geven, in welk kader dat zou kunnen geschieden, maar ik neem aan, dat het College daarop ook wel het ge schikte antwoord weet. (Ik voeg hier nog aan toe, dat, mocht U deze dorpen willen bezoeken, de omstan digheid, dat er in Lekkum geen dorpscafé meer is, U er niet van zal hoeven te weerhouden er toch heen te gaan. Zoals reeds gezegd, is de aandacht, door het Ge meentebestuur aan de dorpen besteed, onvoldoende. Dat is niet alleen spijtig voor die dorpen, maar heeft m.i. onze Gemeente in haar geheel ook geen goed gedaan. Immers, doordat er in die dorpen niet voldoende be- woningsmogelijkheden werden geschapen, is een aantal en dat is een vrij groot aantal potentiële bewo ners vertrokken naar omliggende Gemeenten. Welis waar ben ik niet van mening, dat wij een dergelijk proces helemaal hadden kunnen voorkomen, maar m.i. hadden we een deel van de door mij bedoelde ingeze tenen bij een goede aanpak in onze dorpen kunnen op vangen. Ik geloof, dat men de trek naar de dorpen in de omliggende Gemeenten moet zien als een autonome ontwikkeling, waaraan wij wel iets, maar zeker niet alles kunnen veranderen, maar op zichzelf vind ik het ook weer niet zo'n ernstig verschijnsel. M.i. zullen we voor al onze dorpen een goed ruimtelijk kader moeten scheppen, waarbinnen de dorpen zich kunnen ontwik kelen tot woondorpen binnen onze Gemeente. Dat be tekent naar mijn gevoel, dat het College voor alle dor pen (voor Goutum is het dan nu zo ver) op betrekke lijk korte termijn moet komen met afgeronde, volle dige bestemmingsplannen en dat het College een dui delijk beleid moet voeren om het realiseren van die bestemmingsplannen mogelijk te maken. Immers, de dorpen in onze Gemeente vormen a.h.w. een voor de hand liggend stuk gereedschap om meer variatie in woonmilieus te scheppen. En daar hebben wij, dacht ik, behoefte aan. Het zouden dus forensendorpen kun nen worden met de nodige voorzieningen, die uiteraard moeten worden afgestemd op de plaats, die deze dor pen in onze Gemeente innemen. Met opzet gebruikte ik de woorden „volledige bestemmingsplannen", opdat we niet, zoals tot nu toe het geval was, met horten en stoten aan de uitbouw van die dorpen werken, maar opdat daar een continu bouwbeleid kan worden gevoerd. Een dergelijk beleid geeft die dorpen uitzicht op een aantal inwoners, waarop allerlei activiteiten (kerke lijk leven, verenigingsleven) kunnen worden gebaseerd. Gaarne zou ik een antwoord ontvangen op de door mij gestelde vragen en willen vernemen, wat de visie van het College op dit probleem in zijn algemeenheid is. De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij goed, dat bij deze gelegenheid de problematiek, die nu eenmaal samenhangt met de aanwezigheid van de dorpen op het grondgebied van de Gemeente Leeuwarden, aan de orde wordt gesteld. Ik geloof, dat door het feit, dat de stadsproblematiek veel aandacht heeft gevraagd, de dorpen inderdaad in de achter ons liggende jaren in zekere mate het gevoel hebben kunnen krijgen van tekort te zijn gedaan. Overigens wil ik wel duidelijk stellen, dat er aan de dorpen toch nog wel heel wat is gedaan. De heer Tjerkstra vraagt, dunkt mij, terecht om een duidelijk ruimtelijk kader, om afgeronde be stemmingsplannen voor de dorpen. Deze vraag, die t.a.v. de toekomst van de dorpen op het plattelands gebied van Leeuwarden essentieel is, is echter niet zo eenvoudig te beantwoorden. Met voldoening heb ik ge constateerd, dat men in Lekkum-Snakkerburen en Wir- dum in staat is geweest de onderhavige rapporten te produceren. Wij zien deze rapporten uiteraard als een welkome bijdrage voor onze oordeelvorming over de toekomst van onze dorpen. Nu had ik mij voorgesteld, dat m.n. in het kader van de rapportering bij het structuurplan een duidelijke plaats zou moeten worden gegeven aan de door ons gedachte ont wikkeling van de dorpen. Het is ook niet onmogelijk beide vraagstukken te separeren. Ik geloof echter wel, dat we de ontwikkeling van de dorpen in het totale ruimtelijke kader van Leeuwarden moeten zien. Ik ben het met de heer Tjerkstra eens, dat de trek naar de dorpen een autonoom verschijnsel is en dat we ons daardoor niet in paniek moeten laten brengen. Overi gens geef ik toe, dat Leeuwarden een stedelijke Ge meente is, die in de voordelige positie verkeert dit plattelandswoonmilieu op haar eigen grondgebied te kunnen aanbieden. Inderdaad is, dacht ik, van deze ge legenheid in het verleden onvoldoende gebruik ge maakt en zal het tijd worden daar meer gebruik van te gaan maken. Hopelijk zal de heer Tjerkstra er ge noegen mee nemen, wanneer ik antwoord, dat wij zo snel mogelijk met een opvatting over de ruimtelijke ontwikkeling van de dorpen in het kader van de to tale ruimtelijke ontwikkeling bij de Raad moeten ko men, hetzij separaat van het structuurplan, hetzij in het kader van het structuurplan, wanneer dat alles tijdig genoeg kan. Dat neemt niet weg, dat wij inmid dels incidenteel dorpsgewijs moeten proberen tot een bestemmingsregeling te komen. Hoe sneller de dorpen weten, wat hun toekomst is, des te beter kan ook daar ter plaatse het beleid op de toekomst worden afgestemd. De Voorzitter: Tijdens de gesprekken, die wij de laatste tijd in de dorpen hebben gevoerd, wordt inder daad met de bewoners gediscussieerd n.a.v. hun visie op de ontwikkeling van hun dorp, waartoe de onder havige rapporten een belangrijke bijdrage vormen. Die ontwikkeling zal naar voren moeten komen in het structuurplan (en we hopen, dat dat plan nog dit jaar in discussie kan komen) en in de bestemmingsplannen van de dorpen. Aan enkele facetten van het plan „Wir- dum" wordt reeds g'ewerkt, waarbij onderdelen van de genoemde rapporten worden gebruikt. De heer Tjerkstra: Door de zeer positieve woorden van de Voorzitter en van de Wethouder ben ik eigentijk wel tevreden gesteld. M.b.t. de inpassing in het struc tuurplan vraag ik mij af of het wel nodig is om daarop voor Wirdum te wachten. Wirdum ligt nl. nogal aan de periferie van onze Gemeente. Anderzijds heb ik be grepen, dat deze zaak tussentijds met de dorpsgemeen schappen wordt doorgenomen en dat het College wat dit betreft actief blijft. Ik heb er begrip voor, dat Lekkum bijzondere aandacht vergt i.v.m. het wegen stelsel e.d. Vraag 19. De hear Miedenia: Foar in part haw ik it maklik, hwant ik kin my alhiel oanslute by hwat de hear Tjerkstra sein hat. Mar op ien punt wol ik dochs noch hwat djipper yngean, n.l. de üntjowing fan it doarp Wurdum, dy't nei myn miening ünder de mjitte is. Wy hawwe üs dêr, as Gemeente, net fan üs béste kant sjen litten. Op 29 novimber 1966 hawwe wy yn dizze Ried de bou goedkard fan de léste 12 wenningbouwenningen yn Wurdum. En as ik nou fierder oer wenningen praet, dan lit ik de stikmennich bungalowterreinen dy't der lizze, en de pear hüskes dy't der boud binne foar min- sken op jierren, buten myn skóging. Yn deselde gear- komste wie ek it ütwreidingsplan Wurdum oan de oarder. Ik haw doe steld, dat it wier wolris tiid waerd, dat wy oanmakken, omdat de wenningbou yn Wurdum oars stagnearje soe. (Dêr hie ik wol reden ta, hwant doe't dy 12 wenningen klear wiene, hiene wy der 84 gadingmakkers foar. Dat liket my wol in oanwizing, dat der minsken binne, dy't graech yn Wurdum wenje wolle.) De Wethalder hat my doe antwurde, dat B. en W. der foar krewearje soene, sa gau mooglik yn 'e Ried to kommen mei in plan foar strjitte-oanliz yn it ütwreidingsplan. Op 31 oktober, dus in jier letter, haw ik sein: „Dit wurdt neat; de earste pear jier leit Wur dum, hwat de wenningbou oangiet, op it droege". De Wethalder wie dat net mei my iens en sei: „Ik haw net de oertsjüging, dat alle bou yn Wurdum twa jier stil lizze hoecht. It is hiel oars. Ik bin der fan oertsjüge, dat der mei gauwens yn Wurdum dochs noch wer boud wurde kin." Wy hawwe nou 1970 en it strjitteplan is der noch net, de goedkarring fan Dep. Steaten is der noch net en de hantekening op 'e keapakte fan it dümnystün is der ek noch net; wy kinne neat bigjinne. Nou hat de Ried yn april 1969 en dat is foar my hwat in swier punt op ütstel fan it Kolleezje syn goedkarring jown oan in skema, dat oanjowt yn hok- ker foichoarder de bistimmingsplannen ré makke wur de sille. En yn dat skema stiet it takommende ütwrei dingsplan Wurdum op 1971. As wy en dan sil ik it mar ris optimistysk bisjen yn 'e gelegenheit binne dit jier op dat stikje bistimmingsplan efter it tün fan 'e pastorije (de sanearring fan de Kamp moatte wy der net by rekkenje, hwant dat sit der net yn) de strjitten ré to krijen, dan is der plak foar in 5060 wenningen. Sünt juny 1969 leit in oanfraech fan in wenningboukorporaesje op it Gemeentehüs om tawi- zing fan groun om in great oantal huzen to bouwen. Dêrop is op dit stuit noch gjin inkele réaksje kommen fan it Kolleezje. My is bikend, dat forskate Wurdu- mers en net-Wurdumers op it Stêdhüs west hawwe om bouterrein foar in hüs yn 'e frije sektor en dy binne allegearre toloarsteld nei hüs gien, omt hja gjin groun krije koene. Dit alles oerweagjend meije wy, as dit jier dat strjitteplan ré komt, sunder to oerdriuwen, oannimme, dat dit diel fan Wurdum mei twa jier, en miskien noch wol earder, folslein fol boud is. As wy üs dan oan it skema fan april 1969 halde en wy bi gjinne yn 1971 to wurkjen oan it bistimmingsplan wy witte üt ünderfining wol, hoefolle tiid dermei hinne giet om sa'n plan ré to meitsjen en hoe lang it duorret foar't wy der yn bouwe kinne dan kinne wy op dit stuit wol foarsizze, dat de trije jier, hweryn yn Wurdum neat boud wurde kin, folge wurde troch twa jier wol en dan wer trije jier net bouwe. Dit moat ik op dit stuit konstatearje, mar ik kin it nét akseptearje. Hoe swier dat ek fait, wy moatte as Ried op in bi- paeld momint de moed opbringe kinne, in forkearde bislissing to korrigearjen. Wy hawwe hjoed to hearren krige, dat it fundamint fan üs bistimmingsplannen- regeling goed is en dat wy in flotte start hawn hawwe. Ik kin dat ünderskriuwe, mar ik leau, dat wy dat bi- stimmingsplannenskema wizigje moatte. Sille wy de üntjowing fan de doarpen yn üs Gemeente in kans jaen om troch to setten en sille wy de aktive midden stan fan Wurdum in doarp dat nou hieltiten lytser wurdt en hieltiten minder ynwenners krijt in bi- steansmooglikheit litte, dan moatte wy dat skema nou wizigje. Om in lang forhael koart to meitsjen; ik bin fan doel dizze moty yn to tsjinjen: „De Raad der Gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen op 24 februari 1970; draagt het College van B. en W. op de nodige werkzaamheden te verrichten om te komen tot het vaststellen door de Raad van het bestemmingsplan Wirdum-noord; dit plan zal ten min ste een oppervlakte moeten bestrijken als aangegeven is in het structuurplan voor de Gemeente Leeuwarden, zoals dat door de Raad is aanvaard in het jaar 1965; de Raad verzoekt het College 1. in de raadsvergadering van 31 maart 1970 met een voorstel te komen aan wie het ontwerpen van dit plan zal kunnen worden opgedragen; 2. rekening te houden met de wens van de Raad, dit plan tegen het einde van 1970 te kunnen vast stellen; 3. opdracht te geven aan de directeur van het Grond bedrijf onverwijld het nodige te doen om de grond in dit gebied in gemeente-eigendom te verkrijgen." Ik wol dit noch efkes op ien punt taljochtsje. Wy hawwe dus steld: „ten minste een oppervlakte moet be strijken als in het structuurplan is aangegeven." Per- soanlik bin ik fan miening, dat, as it bistimmingsplan Wurdum-noard deselde öfmjittings krijt as it struk- tuerplan oanjowt, krekt as by Wurdum-süd de groun- kosten sa heech wurde, dat it net rendabel is. Mar soene de öfmjittings hwat rommer wêze, dan kinne de grounkosten fan in kavel miskien hwat leger wur de; mar dat kin de tsjinst wol bisjen en dêr wol ik it Kolleezje hielendal net op fêst pinne. De moty dy't ik nou oan de Poarsitter oerrik, is mei-ündertekene troch de hear Heidinga en kin nou dus ek diel fan üs diskusje ütmeitsje. De heer Schönfeld: Ik sluit mij volledig bij de woor den van de heer Miedema aan. De hear Tjerkstra: Ik woe noch graech in pear op- merkings meitsje n.o.f. de troch de hear Miedema yn- tsjinne moty. Ik haw niis al probearre düdlik to mei tsjen, dat wy binammen forlet hawwe fan folsleine, öfroune bistimmingsplannen foar de doarpen. Ik fyn, dat de hear Miedema alle reden hat to freegjen tige gau to kommen mei in stik ütwreidingsplan foar Wur dum, mar yn dizze moty wurdt frege om in bistim mingsplan Wurdum-noard en dat seit my net safolle. Ik freegje my n.l. öf, oft wy üs bine moatte allinne oan Wurdum-noard. Ik soe leaver sjen, dat der sa gau mooglik in totael-opset foar it doarp Wurdum makke wurdt, by need yn de foarm fan in sketsmatige opset; oan de han dêrfan soene wy dan bislute kinne hokker part as earste yn oanmerking komt om der in detail- learre plan fan to meitsjen. Dat kin dan bést in plan yn westlike rjochting wurde. Ik hear hjiroer daliks graech de miening fan it Kolleezje en ik soe ek noch witte wolle, hoe't de winsk it plan foar in bipaelde datum ré to hawwen, past yn it ramt fan it stébou- kundige wurk dat der noch forset wurde moat. De heer B. P. van der Veen: Ik vind de motie wel sympathiek, hoewel ik alles niet helemaal kan over zien. Voor mijn gevoel is de noordkant van Wirdum de minst aantrekkelijke kant van het dorp en ik weet niet, wat men zich precies voorstelt. Voorts vind ik de woningwetbouw in Wirdum niet bijzonder aantrekke lijk. Ik vraag me eigenlijk af of het niet beter zou zijn een bestemmingsplan voor geheel Wirdum onder de loep te nemen en daarbij meer te denken aan de door de heer Tjerkstra bedoelde behoefte aan woning bouw voor diegenen, die in de stad Leeuwarden werken en in Wirdum willen wonen. We zullen echter m.i. in de eerste plaats contact op moeten nemen met de be woners van Wirdum zelf, die hierover misschien an dere ideeën hebben dan wij indertijd bij de behandeling van het structuurplan. Misschien zouden wij onze idee- en moeten herzien en ik zou het op prijs stellen, wan neer daarbij volop rekening werd gehouden met de wensen van de inwoners. De hear Tiekstra (weth.): Der is in bistimmingsplan foar Wurdum. In plan, dat üteinliks seis fêststeld is yn in prosedure foar de Kroan. It hat sa üngefear it bi- stek, hweryn wy op dit stuit wurkje. Der is yn it struktuerplan, dat doedestiids troch de Ried oanfurdige is foar de hiele Gemeente, rüchwei oanjown hoe't wy Wurdum foar de takomst seagen. Undertusken haw we wy dwaende west it jildende bistimmingsplan foar it südlike diel fan Wurdum op 'e nij ünder eagen to sjen. Dat moasten wy dwaen, omdat de grounkosten to heech ütkamen. Wy hawwe bisocht ta lagere grounkosten to kommen en dat is by dizze opset slagge, alhoewol net sa, dat wy mei it plan as sadanich ütkomme. Mar dat is it slimste net. It is de Ried bikend, dat dat plan gjin genede fine koe yn de eagen fan Dep. Steaten. Wy hawwe it werom krige mei de opdracht it op 'e nij op to setten. Mar dat freget tiid. It plan foar Wurdum- süd is nou safier, dat wy it binnen ridlike tiid oan de Ried oanbiede kinne om it fêst to stellen. As wy rekken halde mei de tiid fan tarissing en mei de „ter visie-legging", dan kin dat noch yn de earste helte fan 1970 barre. Dan noch hwat oer de problemen t.o.f. de üntsluting. Ik haw in tiidlang oannommen, dat hjir gjin problemen wêze soene, omdat de üntsluting oant nou ta by Dep.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 32