ï'6 Chr. Onderwijs, de Nederlandse Katholieke Schoolraad en de Stichting Algemene Bonden van Scholen voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. „Met hand having van de plaatselijke financiële gelijkstelling tus sen openbaar en bijzonder onderwijs zal een landelijke financiële gelijkstelling moeten worden ingevoerd m die zin, dat overal in den lande een gelijk en verant woord verzorgingspeil wordt gegarandeerd." Om een verantwoord verzorgingspeil te garanderen, zullen di verse bedragen voor een groot aantal onderdelen te zamen moeten worden genomen en dat kan dan per Gemeente nogal uiteen lopen. De Gemeenten met een oud schoolbestand zullen b.v. veel meer moeten uit geven voor de post onderhoud dan de Gemeenten met enkele moderne pas gebouwde scholen. Wanneer we de totaalbedragen vergelijken van de uitgaven van de verschillende Gemeenten, dan zegt dat ons ook maar weinig. Toch hebben de inspecties van het onderwijs gemeend, dat zij aan de wensen van de nota konden voldoen door een onderzoek te laten instellen door des kundigen uit hun midden en daar buiten naar de be dragen, die voor de verschillende letters van art. 55 zouden moeten worden vastgesteld om een verantwoord verzorgingspeil te kunnen handhaven. Om nu te zien of het bedrag van f 28,per leerling, dat het College voorstelt te verstrekken voor de aanschaf van leermid delen, voor de bibliotheek enz., voldoet aan de norm, zoals de inspecteurs voor het lager onderwijs die ad viseren aan de Gemeenten, heb ik de vergelijkbare be dragen samen genomen. De inspectie adviseert dan f 30,50 voor de aanschaf van leer- en hulpmiddelen plus de manuale vaardigheden, f 3,voor de bibliotheken en f 1,50 voor het abonnement van de N.O.F., zijnde een totaal van f34,50. Het College houdt in zijn voor stel twee bedragen aan, nl. f28,voor leer- en hulp middelen en f 4,per leerling voor de klassen 5 en 6 voor handvaardigheid. Omgerekend over alle klassen kan de school dus nog geen f 1,50 per leeling besteden voor handvaardigheid. Wanneer ik dit bedrag van nog geen f 1,50 aftrek van het door de inspectie aange houden bedrag van f 34,50, kom ik op f 33,i.p.v. op het door het College aangegeven bedrag van f 28, Ik moet dus constateren, dat het voorgestelde be drag per leerling te laag is. Ik heb mijn licht eens op gestoken bij de heer Wiersma, die bij de schoolbestu ren in Leeuwarden ernaar wilde informeren of dit be drag al dan niet voldoende was. Het is mij gebleken, dat deze schoolbesturen, die het totaalbedrag, dat zij ter beschikking krijgen, zelf kunnen verdelen, op een hoger bedrag per leerling komen dan deze f 28,—. Het vorige jaar waren zij zelfs tot f 35,— gegaan. De heer Wiersma: Kortheidshalve wil ik mij graag aansluiten bij de woorden van de heer Hogendijk. Ook het bijzonder onderwijs stelt er bijzonder veel prijs op, dat de vergoeding per leerling voor leermiddelen en schoolbibliotheken op het door de heer Hogendijk ge noemde bedrag zou worden gebracht. De heer Ten lïrug (weth.): Het gaat er om, welk bedrag naar onze mening redelijk is voor het openbaar onderwijs, hetwelk dan ook geldt voor het bijzonder onderwijs. De vergelijking tussen bijzonder en open baar onderwijs op deze punten is echter niet helemaal door te trekken. Ik dacht, dat een vergoeding van f 28,per leerling een redelijk bedrag was en ook heel goed het door de inspectie aangegeven bedrag be naderde. Het afzonderlijke bedrag voor handenarbeid is daaronder dus niet begrepen. Wij hebben in deze Raad al meermalen over dit onderwerp gediscussieerd. In 1969 hebben wij een proef genomen door een af zonderlijk bedrag voor handenarbeid vast te stellen en wel voor de 5e en de 6e klas. Een soortgelijk be drag is in april op de begroting voor 1970 gezet. E.e.a. heeft zich inmiddels verder ontwikkeld en nu is het de bedoeling, dat het College op vrij korte termijn komt met een voorstel voor een vergoeding voor han denarbeid van f 4,per leerling. Dit bedrag zal dus gelden voor alle scholen, voor alle klassen, waarin handenarbeid wordt gegeven. Uit de van derden ont vangen inlichtingen heb ik begrepen, dat een redelijk bedrag voor handenarbeid inderdaad in de buurt van f 4,zal moeten liggen. In feite komen wij dan op een totaalbedrag van f 32,wat heel gunstig is in vergelijking met de bedragen, die elders worden ge geven en het door de inspectie geadviseerde bedrag vrij dicht benadert. De heer Hogendijk: Dit is een acceptabel voorstel. Par. 4a Voortgezet Onderwijs. Volgno. 436. De heer Hogendijk ziet ervan af te dezer zake het woord te voeren. Par. 6 Diversen. Volgno. 490. De heer Hogendijk: Misschien komen de excessen, die ik destijds heb geconstateerd, niet meer voor, nl. dat om kwart voor 9 de leerlingen lopend van de school naar het zwembad vertrokken en om half 12 pas weer terug waren. (De heer B. P. van der Veen: Waren ze al die'tijd onder water geweest?) Ja. Dit lopen naar het zwembad kost nog steeds te veel tijd en is inefficiënt. Ik weet, dat er verschillende scholen zijn, die het vervoer van de leerlingen naar het zwem bad door de ouders laten bekostigen. Er zijn echter ook wijken, waar dit helaas niet kan geschieden of in elk geval niet geschiedt. Ik vind het niet juist, dat deze verschillen optreden. Dit zijn dus al twee motieven, op grond waarvan ik er voor zou willen pleiten dit vervoer door de Gemeente te doen bekostigen. De heer Visser heeft hier trouwens reeds jarenlang op aan gedrongen. Daar komt nog bij, dat de ouders vaak op dubbele kosten worden gejaagd, wanneer extra zwem onderwijs is gekomen i.p.v. onderwijs in de lichame lijke oefening, dat niet kan worden gegeven. Ik zou dan ook graag een voorstel willen indienen, dat mede is ondertekend door de heer Wiersma en dat als volgt luidt: „De Raad van de Gemeente Leeuwarden; in ver gadering bijeen op 24 februari 1970, besluit; dat het vervoer van de leerlingen van de scholen, die te ver van het zwembad gelegen zijn, voor het normale zwem- onderricht en voor extra zwemonderricht, dat plaats vindt i.p.v. het niet te vervullen onderwijs in de li chamelijke oefening, van gemeentewege zal worden be kostigd." De Voorzitter: Deze motie kan dus onderdeel van onze discussies vormen. De heer Ten Brug (weth.): Eigenlijk is er tegen de redenering van de heer Hogendijk te dezer zake wei nig in te brengen. Ook in de aanbiedingsbrief wordt bij de wenselijkheden voor het lager onderwijs o.m. de bekostiging van het vervoer van de leerlingen naar en van het schoolzwemmen genoemd. Wij hebben getracht in overleg met de ouders rege lingen voor deze bekostiging te treffen. In som mige wijken ging dit aanvankelijk goed, in andere wij ken viel het tegen. Dit vervoer kan de Gemeente zo maar f 30.000,— per jaar gaan kosten en wij hebben dan ook gemeend op het ogenblik nog niet met een voorstel in deze te moeten komen. Een gevoelig punt in de motie lijkt mij de woorden „de scholen, die te ver van het zwembad zijn gelegen". Wellicht ten overvloede wijs ik er nog op, dat het vervoer voor de buitengewone scholen reeds door de Gemeente wordt bekostigd. De heer Hogendijk: Ik zou mijn motie graag wil len handhaven. De woorden „die te ver van het zwem bad zijn gelegen" mogen wat mij betreft wel worden geschrapt. Het lijkt mij echter ook wel mogelijk in goed overleg met de Schoolraad te bepalen, op welke afstand van het zwembad de scholen moeten zijn ge legen om voor bekostiging van het vervoer in aan merking te komen. Ik heb al gezegd, dat de Gemeente waarschijnlijk nog wel meer taken op zich zal moe ten nemen. Ik hoop, dat het huidige tekort van f 710.000,door het bekostigen van het vervoer van leerlingen voor zwemonderricht tot f 740.000,zal stijgen en dat U desondanks mogelijkheden zult vin den dit tekort toch nog te dekken. De hear Boomgaardt: Wy steane hjir as Ried wol efkes foar in hwat delikate saek. De prognose fan it bidrach hwer't it hjir om giet, swevet nochal hwat. Om der nou sa mar f 30.000, by to setten, dêr haw ik wol biswier tsjin. Dêrfoar is it gefal my ek to min biriddenearre. Ik tocht, dat de aldere learlingen fan alle skoallen der ek wol op 'e fyts hinne gean koene. En yn bipaelde gefallen sille de alden ek wol ré wêze it forfier seis to biteljen. Ik soe eins leaver yn dy sin in tasizzing fan it Kol- leezje hawwe wolle, dat it dizze saek nochris hielendal neigiet, de „Schoolraad" hjiryn bilükt en dat wy dan ris op 'e nij hearre, hoe't de saek der foar stiet. De kwestje fan fytsen en fan biteljen foaral as it jonge learlingen oangiet, kin dan noch altiten bisjoen wurde. Ik kin op dit momint myn stim net oan dizze moty jaen, mar dan wol ik wol graech in posityf antwurd fan it Kolleezje hawwe. De heer B. P. van der Veen: Ik sluit mij gaarne aan bij de woorden van de heer Boomgaardt. Ik zou deze zaak graag opnieuw bekijken, wanneer wij weten, hoe de situatie eigenlijk is en om welke bedragen het pre cies gaat. De heer Visser: Is bij dat bedrag van f30.000, ook rekening gehouden met een eventuele coördinatie in het vervoer, die m.i. heel wel mogelijk is? De heer Kingma: Wij zullen deze motie graag on dersteunen. De heer Schönfeld: Ik sluit mij volledig aan bij de woorden van de heren Boomgaardt en Van der Veen. Ik heb geen behoefte aan deze motie. De heer Ten Brug (weth.): Ik ben graag bereid e.e.a. te onderzoeken, maar de Raad moet niet verge ten, dat het geld kost. Het bedrag van f 30.000,- is niet irreëel. Daarbij is ook rekening gehouden met co- ordinatiemogelijkheden. De motie van de heren Hogendijk en Wiersma wordt, na in stemming te zijn gebracht, aangenomen met 19 stemmen voor en 16 stemmen tegen. Tegen stemmen de dames Mr. E. Veder-Smit en M. M. Th. Visser-van den Bos, alsmede de heren Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boomgaardt, J. ten Brug, J. Heetla, O. Heidinga, K. J. de Jong, A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, W. Miedema, J. A. Schönfeld, J. Tiekstra, Mr. B. P. van der Veen, J. Venema en K. Weide. Par. 7 Sport. Volgno. 542. Vragen 1 t.e.m. 4. De hear Klomp: Wy hawwe gjin forlet fan in djip- geand debat. Mar wy binne net rêstich oer de greate stiging fan it subsydzje oan „Sportclub Cambuur", diz- kear hast mei 30 pst. En dêrom freegje wy B. en W„ oft der net in „plafond", in „maximum" yn 'e sub- sydzjeregeling foar Cambuur komme moat. De heer Weide: T.a.v. de ontwikkeling van het be taalde voetbal ben ik bepaald ongerust. Kennelijk zijn meer mensen dat met mij, gezien de vele publikaties in de pers en de bijeenkomst, die een aantal gemeen telijke functionarissen in Noord-Brabant over dit on derwerp heeft gehouden. Ik zou graag willen verne men of Leeuwarden op deze bijeenkomst was vertegen woordigd en wat het resultaat van bedoelde bespreking is geweest. Voorts zou ik graag willen horen, hoe het staat met de samenwerking met Heerenveen t.o.v. het provin ciaal subsidie. Tenslotte zou ik willen opmerken, dat ik m.b.t. de ontwikkeling van Cambuur, zowel in sportief als ma terieel opzicht, niet optimistisch ben en dat ik echt een keer „nee" tegen Cambuur zal zeggen, wanneer daarin geen verandering komt. De heer Venema: In grot lijnen kan ik me wel bij de woorden van de heer Weide aansluiten. Het lijkt me echter wel verstandiger deze zaak eerst nog eens in de commissie van advies door te spreken. De heer Tiekstra (weth.): Het in de begroting voor 1970 opgenomen bedrag is gebaseerd op de thans gel dende regeling en op de begrotingsstukken, m.n. van Sportclub Cambuur. Het voor Cambuur aangegeven be drag is gebaseerd op een tekort, dat ongeveer f 7.500,— hoger ligt dan het werkelijke tekort over 1968'69. Het lijkt mij wenselijk de hele problematiek nog eens goed door te spreken en te proberen op enigerlei wijze aan de ontwikkeling paal en perk te stellen, althans wat de financiële bijdrage van de Gemeente betreft. Of dat lukt, is nog maar de vraag. Het is mij inmiddels bekend geworden, dat beide Friese verenigingen van het betaald voetbal zich tot het Provinciaal Bestuur hebben gewend voor het van provincie- wege ontvangen van subsidie dit in navol ging van de twee andere Noordelijke provincies. Aangezien zowel de heer De Jong als ik verhinderd waren de door de heer Weide bedoelde bijeenkomst in Brabant bij te wonen, is Leeuwarden er vertegenwoor digd door de hoofdambtenaar van de Secretarie, die ook als waarnemer de bestuursvergaderingen van Sport club Cambuur bijwoont. Het resultaat van die bijeen komst is nu niet direct de oplossing van de financiële problemen van het betaalde voetbal geweest. Wel heeft men het hoofdonderwerp, de subsidiëring van de top sport, voor onderzoek doorgegeven naar de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten en is er inmiddels een commissie gevormd, die zal trachten tot een uni form subsidiëringssysteem te komen. We wachten de resultaten daarvan met bijzonder veel belangstelling af. De hear Boomgaardt: Soe it mooglik wêze, dat it Kolleezje kontakt opnimt mei it Kolleezje fan Dep. Steaten en (ik wit de ynhald net fan de brieven, dy't de sportforienings fan it Hearrefean en Ljouwert oan Dep. Steaten stjüd hawwe) dat it him evt. by dizze brieven oanslute kin? Mar it leafst soe ik hawwe, dat it Kolleezje yn it oerliz bitrutsen waerd, dat op it Provinsjehüs fierd wurde sil. De heer Weide: In aansluiting op de woorden van de heer Venema zou ik de Wethouder willen vragen of hij bereid is voor de eerstvolgende vergadering van de Commissie van advies en bijstand voor de Sport en Recreatie dit punt op de agenda te plaatsen. De heer Klomp sluit zich bij deze vraag aan. De hear Tiekstra (weth.): Hwat de fraech fan de hear Boomgaardt oangiet, ik gean der to'n earsten fan üt, dat, hwannear't Dep. Steaten yn bigjinsel prate wolle oer de subsidiearring, hja dat wis net dwaen sille sünder oerliz mei de Gemeentebistjüren fan it Hearrefean en Ljouwert. Mar ik bin wol ré hjiroer ris in bisprek mei Dep. Steaten to hawwen. Het lijkt mij wel wat kort dag om de subsidiëring van Cambuur nog op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor de Sport en Re creatie te plaatsen, die reeds de komende week zal plaatsvinden. Wel kunnen we in die vergadering af spreken, wanneer dat punt dan wel op de agenda kan worden geplaatst. De hear P. van der Veen: Ik haw noch hwat oer paragraef 7 fan haedstik 8, allinne net oer sport, mar oer kultuer. Dat stiet hjir net mear op it listke, om dat it Onderwerp, dat ik yn de öfdielingsgearkomste oan de oarder steld hie, sa bifredigjend bihannele wie, dat ik it net nedich achte it yn de plenaire sitting oan de oarder to stellen. Mar de situaesje hat him sa for- oare, dat ik der dochs noch hwat fan sizze woe. (De Foarsitter: Der is dus hwat bard tusken doe en nou? Dan hiene Jo dat meiien sizze moatten. Nou, toe dan mar.) Yn de tredde öfdielingsgearkomste hie ik in skriftlike fraech yntsjinne ünder haedstik 8, para graef 7, algemien, punt 8. It punt bihannele de moog- likheden om tomjitte to kommen yn de lésten fan en Onderdak to forskaffen oan de Fryske Toaniel Stifting Tryater, dy't him yn Ljouwert fêstige hat. Weth. Ten Brug hat my doe antwurde op in wize, dy't bihanne- ling yn dizze gearkomste oerstallich makke. Lykwols is der de léste wiken by it s.n. Fryske semi-biropstoa- niel safolle geande, dat ik, sjoen de nije üntjowing, dy't wolris fiergeande konsekwinsjes hawwe kin, mien- de net büten de oarder to wêzen, as ik dochs noch efkes op dizze saek werom kaem. Yn it foarste plak moat it my fan it hert, dat de Toanielstifting Tryater

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 34