echter niet onverdeeld gunstig. Hopelijk zal het moge
lijk zijn, door hier en daar nog wat te verbeteren, toch
tot een aanvaardbare begrotingsbehandeling te komen.
Niet alleen is de werkwijze bij de behandeling van de
begroting deze keer anders geweest, deze begroting is
thans ook weer, voor het eerst na een aantal jaren,
niet sluitend. Het lijkt veel op een weg terug. In het
algemeen zijn we niet gesteld op een niet-sluitende
begroting. Het kan wel eens noodzakelijk zijn, maar
ik zal daar nu niet verder op ingaan. Mijn fractie
genoot, de heer Reehoorn, zal straks in het algemeen
enige beschouwingen over de financiën houden en dan
tevens dit punt aansnijden.
Als we dan in het algemeen de ontwikkeling van
onze Gemeente even bezien, is er o.i. wel reden tot
voldoening. In de voorafgaande jaren hebben we vaak
aangedrongen op verbetering van de infrastructuur, in
de breedste betekenis van dit begrip. Het is wel zo,
dat op dit gebied lang niet al onze, meer of minder
gerechtvaardigde verlangens zijn bevredigd. Dit zal
natuurlijk ook nooit het geval zijn; het leven gaat
door en er ontstaan altijd weer nieuwe wensen. Toch
moeten we constateren, dat er gestadig wordt gewerkt
aan allerlei voorzieningen op alle gebieden en dat er
heel wat gereed komt! We moeten echter ook consta
teren, dat er onder de bevolking veel wordt gekankerd,
veelal ten onrechte. Nu moet hierbij direct worden op
gemerkt, dat vooral de rijksoverheid dit gekanker sti
muleert en bevordert. De Regering produceert b.v.
een boekwerk, dat nota over de ruimtelijke ordening
wordt genoemd. Daarin wordt gesteld, dat Leeuwar
den in een betrekkelijk korte tijd moet uitgroeien tot
een stad van 200.000 k 250.000 inwoners. Als je dan
zo'n nota leest en de besprekingen volgt, die daarover
in de Staten Generaal worden gehouden, dan denk je:
Nu zal er wat gebeuren!" Er gebeurt echter helemaal
niets. Het leven gaat ook verder zijn gewone gang;
de ontwikkeling der dingen gaat op de gewone voet
door; Leeuwarden krijgt per jaar een vermeerdering
van het zielental van zo tussen de 500 en 1000 zielen,
zodat het nog best 10 15 jaar kan duren, voordat
onze stad een inwonertal van 100.000 heeft bereikt.
De Regering kondigt met veel ophef aan, dat er zal
worden overgegaan tot een spreiding van rijksdiensten
over het gehele land, maar als puntje bij paaltje
komt, blijkt daarmede in feite het zuiden van het land
en Apeldoorn te zijn bedoeld. En het weinige, dat aan
Leeuwarden was beloofd, wordt ook nog niet nage
komen. De Kamerleden, woonachtig in het Noorden,
kunnen hieraan schijnbaar ook niets veranderen. Ze
hebben het misschien ook te druk met vragen stellen.
Het frappeert mij, dat een Kamerlid, hier wel woon
achtig, maar geboortig uit Limburg, nog wel eens iets
weet te bereiken voor het Noorden. Al met al is het,
dacht ik, wel duidelijk, dat de rijksoverheid aanleiding
geeft tot gekanker van de bewoners der noordelijke
gewesten, omdat er verwachtingen worden gewekt en
vage beloften worden gedaan, die men, naar later
blijkt, zelfs niet van plan is na te komen.
Echter, ook het Gemeentebestuur bevordert de on
tevredenheid van de burger, platweg weer gezegd: het
gekanker van de mensen. Immers, de Gemeente heeft
een lange lijst met verlangens, met alle mogelijke ob
jecten, die moeten worden uitgevoerd en met alle mo
gelijke voorzieningen, die behoren te worden getroffen.
We kondigen graag aan, dat we dit en dat en nog
veel meer moeten hebben, maar dat er nog geen
geld voor is. We doen ons best het geld ervoor te
krijgen, maar ja, met Den Haag zit het wel moeilijk.
We werken echter gestadig door. Vele objecten ko
men gereed en vele voorzieningen op het gebied van
cultuur, sport en recreatie krijgen gestalte. Maar we
verzuimen aan de bevolking, al was het maar eenmaal
per jaar, b.v. in januari, duidelijk mede te delen, wat
er alzo gebeurd is, hoever de verschillende werken
zijn, wat ze kosten en wat er nog aan moet worden
besteed, hoeveel subsidie we aan Cambuur betaald
hebben, hoeveel aan het Orkest, aan de Muziekschool
enz. We zouden kunnen mededelen, dat we er 2 jaar
geleden op hebben aangedrongen, dat de rijbaan over
de Afsluitdijk zou worden verdubbeld, en dat dit nu
reeds grotendeels klaar is. Zo zouden we dit voor onze
eigen mensen netjes en overzichtelijk op een rijtje
moeten zetten, leesbaar voor de gewone burger. We
hebben een Voorlichtingsdienst, die dat heel goed en
keurig voor elkaar kan maken. We zouden zo'n be
richt huis aan huis moeten laten bezorgen. Als het te
duur wordt, kan het wel heel gewoon in stencilwerk
worden uitgevoerd. Hoofdzaak is, dat de burgerij komt
te weten, wat er omgaat en hoe het er allemaal voor
staat. Daar behoeft beslist geen krant voor te worden
gedrukt, dat kan wel een simpel mededelingenblad
zijn. Dan zouden we vrij zeker veel gemopper en ge
kanker op de Gemeente en andere instanties voorko
men. We zullen ons, dacht ik, als raadsleden ook moe
ten wachten voor uitdrukkingen als „hopeloze toe
stand" en „rot compactbouw", zoals die volgens een
verslag in de Leeuwarder Courant kortgeleden in het
politiek café zijn gebruikt. (Ik kom daar straks nog
even op terug.)
We zullen er m.i. ook voor moeten oppassen, dat we
ons niet afzetten tegen de ons omringende gemeenten.
Ik heb de indruk, dat de Voorzitter daarvan niet geheel
vrij gebleven is, toen hij in de afdeling heeft gesproken
over de ontwikkeling van de nabuurgemeenten, spe
ciaal wat betreft de woningbouw en de eventuele vor
ming van een stadsgewest. Ik proef ook een soortge
lijke tendens in het stuk van de hand van Wethouder
De Jong in de Leeuwarder Courant van vrijdagavond.
Dat de omringende gemeenten zich ontwikkelen ten
koste van de stad, is m.i. helemaal niet waar. Deze
gemeenten bieden mogelijkheden aan de woningbouw,
die de gemeente Leeuwarden reeds 25 jaar lang bewust
niet heeft willen bieden. Dat zij, die vlak bij Leeuwar
den, doch in een andere gemeente wonen, gebruik ma
ken van de voorzieningen, die Leeuwarden biedt, is
volkomen normaal en zelfs zeer gewenst. Gaat de ont
wikkeling niet langzaamaan in de richting van een
agglomeratie Leeuwarden? Voor deze agglomeratie
zou vorming van een stadsgewest aantrekkelijk kun
nen zijn, maar het zou o.i. moeten worden gevormd
met volledige instemming van alle betrokken gemeen
ten. Voor zover ons bekend, is de verstandhouding van
Leeuwarden met de omliggende gemeenten goed. Ik
denk hierbij b.v. aan de ontwikkeling van het Groene
Ster-plan, waarbij de gemeente Leeuwarden op het
grondgebied van de gemeente Tietjerksteradeel een
groot recreatiegebied aanlegt. Moet Leeuwarden daar
om die grond van Tietjerksteradeel annexeren? Wei-
neen! De verhouding en de samenwerking zijn goed;
laat dat zo blijven, dat is het voornaamste.
Dat de ontwikkeling van Leeuwarden in economisch
opzicht geen spectaculaire vormen heeft aangenomen,
is misschien aan de ene kant te betreuren, anderszijds
zou het wel eens zo kunnen zijn, dat de Gemeente meer
gediend is met een regelmatige opbouw, een gelijk
matige uitbreiding van de bedrijven, dan met plotse
linge en geweldige vestigingen. Dat het College van
B. en W. er ook zo over denkt is duidelijk. Immers,
ondanks herhaald aandringen van de Raad is er nog
geen enkel uitzicht op het klaar komen van nieuwe
industrieterreinen, b.v. de Hemrik.
Ook op het gebied van de ruimtelijke ordening lijkt
het College heel erg de conservatieve richting te zijn
toegedaan. Ondanks herhaalde verzoeken, moties en
voorstellen uit de Raad, is het met het ontwerpen van
bestemmingsplannen en speciaal met het vaststellen
daarvan door de Raad treurig gesteld. Zonder over
drijving kunnen we constateren, dat dit College in de
4 jaren, die thans bijna weer voorbij zijn, niet verder
gekomen is dan voortbouwen op hetgeen het vorige
College reeds in gang had gezet! Nu is dit natuurlijk
volkomen normaal. Doorwerken en zoveel mogelijk af
maken is ook de taak van het College. Maar is het
ook zo, dat dit College reeds weer de fundering heeft
gelegd, waarop het volgende College kan voortbou
wen? Het antwoord op deze vraag kan wel eens moe
ten luiden: „Nee." Tenzij we nog dit jaar in de Raad
het bestemmingsplan „Camminghaburen" kunnen vast
stellen. Zowel 't Aldlan als het plan „Goutum" en het
plan „Westeinde" hebben de bestemming, dat er geen
of vrijwel geen woningwetwoningen in zullen worden
gebouwd. Het plan „Lekkumerend" moet nog dit jaar
van start gaan met woningwetwoningen en als dit
lukt, mogen we onze handen dichtknijpen. Maar dan
is het uit. Dan staat of valt onze hele woningwetbouw
met het plan „Camminghaburen" en dat juist nu,
nu we in de komende jaren het aantal te bouwen wo
ningen moeten opvoeren van 1000 tot 1400, dit i.v.m.
sanering en renovatie. Een mijner fractiegenoten zal
daar straks nog uitvoerig op ingaan. Ik stel nu de
vraag en op deze vraag wil ik gaarne een concreet
antwoord Op welke datum wordt het bestemmings
plan „Camminghaburen" aan de Raad ter vaststelling
voorgelegd? Als er nu iemand in onze Gemeente een
bungalow wil bouwen, is daarvoor geen bouwterrein
beschikbaar. We bestemmen al grond in 't Nijlan, die
bestemd was voor een flat, voor het bouwen van drie
bungalows. Het is o.i. duidelijk, dat het beleid op het
gebied van de ruimtelijke ordening weinig perspectief
biedt ja, dat we moeten stellen, dat de na-oorlogse
ontwikkeling van Leeuwarden, alsook de sanering en
de herstructurering van de binnenstad het meest in
dat beleid zijn blijven steken. Dit beleid wordt ook nu
nog gecontinueerd. We benutten de mogelijkheden
niet! Kunnen we niet of willen we niet? Dat is de
klemmende vraag.
Ik mag in deze beschouwing niet voorbijgaan aan
het voor Leeuwarden zeer belangrijke feit van het
gereed komen en in gebruik nemen van de zuiverings
installatie. De voorbereiding hiervan heeft zeer vele
jaren in beslag genomen, maar nu het werk gereed is
gekomen, is het openbaar water in onze Gemeente der
mate schoon geworden, dat overal weer wordt gevist.
Dat zegt voldoende. Het is aardig te vermelden, dat
het tonnenstelsel thans 100 jaar oud is en dat Leeu
warden met het invoeren van het tonnenstelsel tot
voorbeeld voor andere gemeenten werd gesteld. Ik
lees in een Gids voor Reizenden, uitgegeven door Hugo
Suringar in 1877, het volgende: „Soms ziet men door
de stad per as of per schuit een aantal verveloze ton
nen van geknotten kegelvorm vervoeren en de huizen
binnen- en uitdragen. Het zijn de werktuigen van
het tonnenstelsel, die bij de ingezetenen worden ver
wisseld, niet bij avond maar des daags, omdat dit vol
strekt geen ongerief geeft. In 1870 is de opzameling
der fecale stoffen en van het andere vuil en de daar
mede verbonden exploitatie door de Gemeente in eigen
beheer genomen. Dit houdt ongeveer 50 mannen met
een paar opzichters en een directeur bezig. Alle vuil
wordt sedert dien tijd zorgvuldig in wagens verzameld;
de gier afzonderlijk in den handel gebracht, de rest tot
compost gemaakt en verkocht. De uitkomsten ten op
zichte van de gezondheid en niet minder van de stede
lijke kas zijn zo bevredigend, dat Leeuwarden tot voor
beeld heeft gestrekt aan verschillende andere Ge
meenten." Tot zover deze reisgids. Kunnen we ook nog
een feestje bouwen ter ere van het 100-jarig bestaan
van het tonnenstelsel? Misschien is er bij de jeugd wel
animo voor.
Over het algemeen mag niet worden geklaagd over
de in dienst van de Gemeente zijnde ambtenaren. Er
wordt heel wat tot stand gebracht en vaak met ijver
en toewijding gewerkt. Daar zijn we dankbaar voor!
Toch laat de onderlinge samenwerking en de efficiency
hier en daar wel te wensen over. Onze fracties blijven
daarom op het standpunt staan, dat diverse afdelingen
of takken van dienst behoren te worden doorgelicht,
de Afd. Onderwijs niet uitgezonderd. Dit geldt in zeer
bijzondere mate voor de Schooladviesdienst. De Wet
houder bleek in de afdeling van mening te zijn, dat
dit nog wel weer voor elkaar komt en dat ook samen
werking met de bijzondere scholen wel haalbaar zal
zijn. Een dergelijke mening getuigt m.i. van zeer wei
nig werkelijkheidszin. Hier is maar één weg: het hoofd
van deze Schooladviesdienst moet worden ontslagen,
anders lijkt het me toe, dat deze Schooladviesdienst
ten dode is opgeschreven, voor hij nog goed heeft ge
werkt.
We staan reeds weer in een nieuw begrotingsjaar,
waarin we veel arbeid voor onze Gemeente moeten ver
richten en over vele zaken moeten beslissen. De ver
houdingen in onze Raad en de waardering van de le
den onderling en ook van het College tegenover de
Raad zijn in het algemeen goed te noemen. De ge
dachte komt de laatste tijd wel eens bij me op, dat de
verhouding tussen de fractie van de P.v.d.A. en haar
twee Wethouders beter geweest is dan die nu is. Som-
rcrge kleinigheden wekken bij mij die indruk. Als deze
indi k juist is, betreur ik dit zeer, niet omdat het mij
iets aangaat, doch alleen, omdat het het vruchtbaar
werken van Raad en College niet bevordert. De fractie
van de P.v.d.A. is toch reeds gehandicapt door de
grote wisseling van leden, die daarin heeft plaats ge
vonden. De nieuwe leden immers moeten zich helemaal
inwerken in de raadszaken. Dat kost tijd, veel tijd. En
als dan ook nog een Wethouder en de fractievoorzitter
van deze partij de besluiten, aan het nemen waarvan
zij zelf hebben meegewerkt, gaan afkraken in naar
mijn mening onbehoorlijke bewoordingen, dan wil ik
toch wel graag de hoop uitspreken, dat er niet verder
zal worden gegaan op deze weg, doch dat we ook in
het jaar 1970 met elkaar opbouwend werk mogen doen,
tot heil van onze Gemeente.
De heer B. P. van der Veen: Het beleid van dit
College is, onvermijdelijk, voortgezet in dezelfde lijn
van de afgelopen jaren. We waarderen de goede wil
van het College, zijn energie en ook wel zijn bekwaam
heid. Wanneer we desondanks niet helemaal gelukkig
zijn, is dat te wijten aan de omstandigheid, dat we,
ondanks alles, het gevoel hebben, dat in Leeuwarden
een frisse wind, meer fantasie, meer soepelheid en
tempo mogelijk zouden zijn. We kunnen nauwelijks
het College daarvan een verwijt maken; het moet
werken in een nu eenmaal gegeven situatie, met een
bestaand apparaat, binnen een kader, dat van buiten
af wordt gefourneerd. Het zou weinig zinvol zijn thans
de algemene beschouwingen te wijden aan concrete
onderdelen van de begroting, waartoe de artikelsge-
wijze behandeling immers voldoende gelegenheid geeft.
Ook thans meen ik, dat de algemene beschouwingen
gebruikt mogen worden om enkele denkbeelden te la
ten horen over de betekenis van de gemeentelijke
politiek in onze Gemeente.
We leven in en spreken, eigenlijk al vanaf de be
vrijding, over onze welvaartsstaat, waarmee we o.a.
bedoelen, dat de overheid ons aller welvaart heeft be
vorderd en heeft te bevorderen. Eigenlijk bedoelen we,
dat de overheid vooral tot taak heeft de welvaart te
verdelen. Omdat de bevolking in grote meerderheid
blijkbaar nog steeds bij welvaart denkt aan zeer ma
teriële zaken, in concreto aan de gulden, hoewel een
halve eeuw geleden reeds werd vastgesteld, dat tussen
materiële en immateriële behoeften en de bevrediging
daarvan geen wezenlijk onderscheid te maken valt, en
het langzamerhand ook doorgedrongen is, dat de kwa
liteit van het leven niet uitsluitend afhangt van de
inhoud Van het loonzakje, wordt over welzijn ge
sproken, alsof dat wat anders zou zijn dan welvaart.
Ik heb wel eens de indruk, dat dit woord „welzijn"
vooral geliefd is bij onze zuidelijke landgenoten, wier
tongval het woord „welzijnszorg" een speciale nuance
schijnt te geven. Hoe het ook zij, het is al welzijn,
wat de klok slaat en welk gevaar van spraakverwar
ring we ook lopen, het welzijn der burgerij is wat
voorop staat bij de doelstelling der overheid. Op het
gemeentelijk vlak betekent dit, dat de gemeentelijke
overheid tot voornaamste taak heeft het wonen in
onze Gemeente voor onze burgers aangenaam te ma
ken. Dat aangenaam maken valt uiteen in openstellen
van mogelijkheden en het verschaffen van voorzienin
gen. Het valt ook uiteen in zaken, die de gemeenschap
geld kosten en in zaken, die slechts hen, die van de
mogelijkheden gebruik maken, geld kosten, in voor
zieningen, waarin de burger op de gemeenschap kan
leunen en in die, waarin hij op eigen benen moet staan.
De eerste zijn het meest populair, geven aanleiding
tot verkiezingsbeloften, tot moties en tot ontevreden
heid. L'appétit vient en mangeant, de eetlust komt
tijdens het eten. Het stembiljet wordt mealticket, we
stemmen voor een knipkaart voor gratis plezier. He
laas is er vrijwel niets meer gratis, zelfs geen frisse
lucht en schoon water. Niet gratis betekent, dat er
voor moet worden betaald, hetzij door degene, die er
van geniet, hetzij door een ander. In een gemeenschap,
die zo groot wordt, dat allerlei zaken, waaraan in
een dunnere bevolking geen behoefte bestond, of za
ken, die bij een dunnere bevolking schijnbaar volop
aanwezig waren, schaars worden, zal het onvermijde
lijk zijn, dat de overheid voorzieningen treft om deze
zaken, waaraan ieder meer of minder behoefte heeft,
te verschaffen. Wanneer we met zoveel mensen op
een kluitje komen te zitten, dat we de vanouds ge
bruikelijke wandelingen niet meer kunnen maken, om
dat overal huizen staan en we over onze medeburgers