10 Het effect, dat we van die samenwerking verwach ten, valt uiteen in verschillende punten: a. Concentra tie en meer duidelijkheid, ook in deze Raad een concentratie, die (ik herhaal het) niet het monopolie heeft van uitsluitend Christelijke, noch van uitsluitend goede politiek en die dan ook glimlacht (niet hautain, maar pijnlijk), wanneer anderen het monopolie van progressiviteit trachten te claimen pijnlijk, omdat wij juist hebben geleerd, dat we daarvan af zouden moeten, b. Het uitwisselen en toetsen van inzichten in groter verband, c. Doelmatiger werken door een werkverdeling, meer kracht en kwaliteit in de Raad. En met „meer kracht en kwaliteit" bedoel ik dan niet een blok tegen andere formaties in deze Raad, maar een grotere groep, die een grotere bijdrage kan leveren in een onderlinge samenwerking in deze Raad. Ten tweede zou ik iets willen zeggen over de ontwikkeling van economie en bevolking hier ter stede. In de aanbiedingsbrief wordt op blz. 3, 4 en 20 gesproken van een teruggang van de werkloosheid, spanning op de arbeidsmarkt en een geringere ge voeligheid voor conjuncturele invloeden. M.a.w. er is een gezondere structuur in deze stad. Er is wel een vertrekoverschot. Daarvan wordt in de aanbiedings brief gezegd: a. In de periode augustus 1968-'69 geeft het een lichte verbetering te zien t.o.v. de vergelijk bare periode van het jaar daarvoor, b. Er is een po sitief vestigingssaldo in de lagere leeftijdscategorieën. Dit zou dus duiden op een verjonging. Beide zijn gun stige tekenen, c. Ten aanzien van de Randstad kunnen we een vestigingsoverschot constateren. Daarbij staat op blz. 20: „Verloren wordt vooral aan de randgemeen ten en enkele kerngemeenten in Friesland." Bij lezing van e.e.a. vraag ik me af of mijn con clusie juist is, dat de economische situatie verbeterd is voor de huidige bevolking en dat de bevolkingsont wikkeling mede afhankelijk is van onze concurrentie positie, vooral tegenover andere Friese Gemeenten. Persoonlijk ben ik van oordeel, dat het al heel wat is, wanneer wc de economische situatie op dit mo ment voor onze bevolking gunstig kunnen noemen. Ik vind het echter te weinig tegen de achtergrond van de taak, die we hebben, nl. om een van de grootste bevolkingsconcentraties te worden in een gebied in op bouw in het Noorden des lands. Ik concludeer echter ook, dat we dan wellicht meer steun van de rijksover heid nodig zullen hebben (en ik kom daarop terug), maar dat we ook zelf door meer activiteit onze con currentiepositie t.o.v. de omliggende gemeenten en de kerngemeenten zullen moeten verbeteren. Bij dit laat ste denk ik dan aan de aantrekkelijke woningbouw, aan tijdige plannen, aan recreatievoorzieningen, waar in ik een goed perspectief zie en aan een cultureel klimaat, waaraan we versneld moeten blijven werken. Bij de woorden „woningbouw" en „tijdige plannen" denk ik vooral aan de versterking van de positie van de dorpen en aan de uitbuiting van de mogelijkheden, die we hier hebben in onze concurrentiepositie tegen over omliggende gemeenten. M.b.t. het eerste door mij genoemde punt, de steun door de rijksoverheid, zouden we eigenlijk moeten spreken van rijksondersteuningsmaatregelen. Het gaat immers meer om een support van plannen, die we zelf willen en kunnen realiseren, veelal op gebie den, waarop we de afgelopen jaren al iets hebben ge presteerd. In dit verband noemt U de verbindingen met overig Nederland. Ik zou daaraan willen toevoegen: èn met Friesland. Ik constateer, dat we met die verbin dingen de goede kant op gaan. De verdubbeling van de Afsluitdijk is reeds klaar. Op korte termijn komt zeer snel de verdubbeling van Rijksweg 43 gereed en er is perspectief t.a.v. de weg naar Drachten en naar Bolsward. Eén punt heeft U niet genoemd en daarop zou ik m.n. nog willen aandringen, nl. de zo snel mo gelijke, ja de snellere voltooiing van de verbinding van Leeuwarden met Harlingen. Ik ben me er wel van bewust, dat er reeds het een en ander is gebeurd, ik weet ook, dat er plannen bestaan voor het stuk Mars- sumDronrijp, maar ik dacht, dat het van uitzonder lijk belang was om in de kortst mogelijke tijd deze plannen voortgang te doen vinden met het oog op een volledig rendement voor Leeuwarden van de ver dubbeling van de Afsluitdijk. De economische ontwikkeling van Leeuwarden en trouwens van het hele Noorden is in belangrijke mate afhankelijk van stimuleringsmaatregelen van de rijks overheid in het industriële vlak en in het vlak van de dienstverlening. Ik heb niet van U gehoord, dat deze maatregelen niet zouden voldoen. Ik heb gemerkt, dat m.n. in Leeuwarden vele industrieën zich hebben uitgebreid. Ik neem dus aan, dat de uitbreidingssub- sidie een belangrijke bijdrage voor Leeuwarden bete kent. In een kleine kanttekening heb ik gelezen, dat we behoefte hebben aan bedrijven, die hun eigen ar beidskrachten meebrengen. Daarbij heb ik me afge vraagd of een maatregel a la Lelystad voor Leeuwar den nodig zou kunnen zijn of effect zou sorteren. Ik heb me gerealiseerd, dat de regeling-Lelystad inhoudt f 10.000,aan een bedrijf per arbeidskracht, die men meebrengt bij vestiging in Lelystad, maar ik realiseer me, dat de 25 pct.-regeling, waarvan wij op het ogen blik zouden kunnen profiteren, voor een bedrijf een veel groter rendement heeft en financieel veel meer betekent. 25 pet. met een maximum van f 3 miljoen betekent op 180 arbeidskrachten altijd nog veel meer dan f 10.000,per arbeidskracht. Ik heb wel met ge noegen vernomen, dat U een goede werving van bij zonder belang vindt. Ik neem aan, dat U uit pers- publikaties en anderszins weet, dat er momenteel aan drang op de Regering wordt uitgeoefend om te ko men tot een Noordelijk Acquisitiebureau. Dat Noorde lijk Acquisitiebureau ziet men niet als een zaak van de Bestuurscommissie Noorden des Lands, maar als een zaak van een bureau, dat met technische en in dustriële „know how", samengesteld uit mensen, die de industrie kennen en ook uit dat milieu komen (dus niet het bestuursmilieu), gaat jagen op „wild", op in dustrieën voor het Noorden. In dit verband wordt in de pers reeds gesproken van aanhaken bij het bureau Bloemendaal. Ik zou graag van het College vernemen of het een dergelijk Noordelijk Acquisitiebureau ook voor deze stad van belang acht en ik zou m.i. graag vernemen of er naar de mening van het College an dere stimuleringsmaatregelen zijn, die een bijdrage zouden kunnen leveren tot datgene, dat m.i. per se noodzakelijk is en wat de rijksoverheid zich ook tot taak heeft gesteld, nl. dat het vertrekoverschot wordt omgebogen tot een vestigingsoverschot. Ik dacht, dat dat het criterium was, aan de hand waarvan we moe ten bepalen of de huidige stimuleringsmaatregelen vol doende zijn. Zo niet, dan is het aan ons om duidelijk te stellen, van welke maatregelen we wel profijt zou den hebben en om die dan bij de rijksoverheid te be pleiten. Over de recreatie en de sport kan ik heel kort zijn. Ik zou me graag willen aansluiten bij de woorden van lof, die de heer Rijpma op dit punt aan het Col lege en speciaal aan de betrokken Wethouder heeft toegezwaaid. Er zit goed perspectief in. Ten derde wilde ik nu graag nog iets zeggen over de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening. Ik constateer met vreugde, dat de Wethouder het overleg tussen het gemeen telijk ziekenhuis en de particuliere ziekenhuizen voort zet en dat we daarvan geleidelijk resultaten zien. Dat het geleidelijk gebeurt, verwondert me niet. Het feit echter, dat er resultaten worden geboekt, acht ik van bijzonder belang voor de stad. Bij de maatschappe lijke dienstverlening denk ik aan alle vormen van maatschappelijk werk, variërend van gezinszorg tot alcoholistenbureau. Ook op dit terrein is een gespreks- centrum tot stand gekomen. Ik maak me echter wel wat zorgen over de vraag of er van gemeentewege niet een grotere activiteit tot samenbundeling en planning moet worden ontwikkeld. Ik constateer, dat er steeds meer samenhang is tussen vormen van maatschappe lijk werk en vormen van gezondheidszorg. Ik vraag me dan ook af of het nog langer verantwoord is, dat ze volkomen gescheiden van elkaar blijven opereren. Het is me gebleken, dat er behoefte bestaat aan in ventarisatie, aan een plan in Leeuwarden voor de maatschappelijke dienstverlening. Ik dacht, dat daar voor binnen deze Gemeente een duidelijk overlegor gaan nodig was tussen de Gemeente en de verschil lende vormen van particulier initiatief. Ik dacht, dat er een plan voor de dienstverlening moest komen, waarin we de prioriteiten voor de verschillende wer 11 ken, die in deze stad moeten gebeuren, duidelijk stellen en waaraan we dan ook met zijn allen gaan werken. Ik zie een behoefte aan concentratie in de beleids sector, in de sector van het overleg. Daarnaast zie ik een behoefte aan decentralisatie. Naarmate een stad groeit en duidelijk afgetekende wijken gaat krijgen, die soms ver van elkaar af liggen, lijkt het me nood zakelijk, dat de bewoners van elke wijk afzonderlijk een duidelijk adres hebben, waar ze terecht kunnen voor alle vormen van maatschappelijke dienstverle ning en voor alle vormen van sociale gezondheidszorg. Het natuurlijk gegeven daarvoor is m.i. een reeds be staand wijk- of dorpsgebouw. Ik dacht, dat we zelfs verder zouden moeten gaan en ons moesten afvragen of dergelijke gebouwen niet het natuurlijke trefpunt Louden moeten zijn ook voor het onderbrengen van onderdelen van de bibliotheek en of we daarin niet een ruimte moesten kunnen inrichten voor de crea tieve bezigheden, waaraan onze bewoners zich naar onze mening moeten kunnen overgeven. Naast do be hoefte aan centralisatie voor een plan zie ik dus een duidelijke behoefte aan wijksgewijze decentralisatie voor de uitvoering. Ik dacht, dat het Centraal Orgaan voor Wijkwerk daaraan een belangrijke bijdrage kon leveren. Ik ben me ervan bewust, dat dit niet eenvou dig zal zijn, aangezien er vele organen van particulier initiatief zijn en dat er ook op dit gebied verschillende overheidsorganen op verschillende afdelingen werk- ;aam zijn. Ik geloof echter toch, dat we een begin moeten durven maken met een dergelijk plan. Ik vraag me ook wel af of een van de con sequenties van e.e.a. niet een herverdeling van de wet houdersportefeuilles zal zijn. Wanneer het College ons advrseert omtrent een eventuele vijfde Wethouder, zou het misschien ook zijn gedachten kunnen laten gaan over de noodzaak om b.v. de maatschappelijke dienst verlening en de gezondheidszorg bij één Wethouder te combineren of te concentreren. Ten slotte nog enkele opmerkingen over de ont wikkeling van het culturele werk in onze stad. We hebben een Stichting Cultureel Centrum in het leven geroepen, waarbij we de mogelijkheid hebben open gelaten voor een artistiek en een zakelijk leider. Daarnaast hebben we Zalen Schaaf, die als tijdelijke opvangruimte zouden kunnen dienen, wanneer de Stichting Cultureel Centrum overgaat tot de uitvoe ring van haar verbouwingsplannen. Eigenlijk zijn Za len Schaaf echter gedacht als creatief centrum, waar aan een duidelijke behoefte bestaat. Vervolgens is er behoefte aan een overlegorgaan tussen culturele in stellingen. Men spreekt in dit verband van een Cul turele Raad. Vooral is er behoefte aan een service orgaan in de Gemeente, niet alleen uitgaande van de Gemeente, maar van de Gemeente en het particulier initiatief samen een service-orgaan voor alle moge lijke culturele activiteiten hier ter stede. Ik vraag me af, waar de samenhang is tussen deze vier door mij genoemde punten. Moet ik het zo zien, dat, indien men naast een zakelijk leider een artistiek leider zou aan stellen bij de Stichting Cultureel Centrum, deze artis tiek leider tevens blijvend de leiding zou krijgen van het creatief centrum Zalen Schaaf? Of moet ik het zo zien, dat Zalen Schaaf een creatief centrum wordt met een eigen leiding met een verbindingslijn naar een Culturele Raad en derhalve ook als service-centrum dienend voor die Culturele Raad Zowel de maat schappelijke als de culturele ontwikkeling vind ik voor deze stad van bijzonder groot belang en ik zou het dan ook op prijs stellen, wanneer ik van het College, hangende de rapporten, die we nog zullen bespreken, over deze zaken toch het een en ander zou kunnen vernemen. Bi een begrotingsbehandeling heeft een raadslid de neiging kritisch te zijn tegenover het College en vooral nog meer activiteit van het College te vragen. Mocht ik dat gedaan hebben, dan hecht ik eraan te verklaren, dat dat is geschied op basis van respect voor wat hot College en de vele ambtenaren hebben gepresteerd. Ik wil dan ook graag besluiten met een woord van erkentelijkheid voor het College en de ambtenaren. Moge Uw en ons aller arbeid ook in 1970 worden ge zegend en tot heil van onze stad blijven strekken. De heer Kingma: In de komende jaren zullen aan onze samenleving steeds hogere eisen worden gesteld. Enerzijds door de toename van de bevolkingsconcen traties in stedelijke gebieden. Leeuwarden neemt, wat de bevolkingsgroei betreft, een zeer bescheiden plaats in met een groeipercentage van 11 in 17 jaar, tegen over plaatsen als Drachten, Delfzijl en Emmen met percentages van 7090 in 15 tot 20 jaar. Zelfs in de rij der provinciehoofdsteden komt Leeuwarden, wat de bevolkingstoename betreft, achteraan in het Noorden. Anderzijds zullen die hogere eisen worden gesteld ten gevolge van de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de communicatiemiddelen. Bij het ontstaan van steeds meer vrije tijd zal niet arbeid in dienstverband het belangrijkste punt zijn, maar de vraag, hoe men zijn leven buiten de arbeidsuren zo zinvol en plezierig mogelijk kan doorbrengen. De ont moeting van mens tot mens wordt meer dan ooit centraal punt in ons samenlevingspatroon. Het leef milieu voor mogen vraagt inspanning en zorg van de gehele gemeenschap. Maatregelen in dit verband kun nen dan ook alleen worden genomen door volledig de mocratisch bestuurde gemeenschapsorganen, die wor den gefinancierd uit de algemene middelen. „Welvaart voor allen" wordt een loze kreet, indien er niet wordt gezorgd voor het welzijn van allen. Primair voor zulk een welzijn is het zelfstandig en geriefelijk kunnen wonen. Deze algemene wens blijkt ook in Leeuwarden nog niet in vervulling te gaan voor alle inwoners van onze Gemeente. Wel is er een daling van de kwantita tieve woningnood, maar velen wonen nog in krotten en woningen, die in onze tijd de naam „woning" ter nauwernood verdienen. Daarbij zijn de huren van vele oude woningen onrustbarend gestegen als gevolg van de huurliberalisatie, waar een raadsmeerderheid warm voorstandster van is. Hoe zou dat ook anders, als men een zo nauwe geestverwantschap voelt met het huidige kabinet. De huren dreigen zo hoog te worden, dat velen met een laag inkomen, die nu al grote offers moeten brengen om een goede woning te kunnen be wonen, die huur over enige tijd helemaal niet meer kunnen opbrengen als de gevolgen van de fatale huur liberalisatie goed doorzetten. Het is een schande, dat uit verkoop en verhuur van woningen arbeidsloze in komens worden genoten, waardoor dan vaak het be lang van het rendement voorgaat bij het belang van het betaalbaar zijn van de woning. Vandaar, dat wij als P.S.P. stellen, dat voor een definitieve oplossing van de woningnood nodig is: a. de grond in gemeenschapshanden; b. woningbouw alleen door democratisch bestuurde ge meenschapsorganen c. nationalisatie van alle huurwoningen. Bij het uitvoeren van bestemmingsplannen is het telkens weer zo, dat B. en W. al met de uitvoering van start gaan, vóór de Raad de plannen definitief heeft goedgekeurd. Het plan „Goutum" is het eerste plan, waarvoor dit niet geldt en we hopen, dat men na de slipper, die men gemaakt heeft met het plan „Aldlan-West", niet ook al in een vergevorderd sta dium is met het plan „Aldlan-Oost", voordat de Raad er ook maar iets van heeft gezien. Het is nog steeds zo, dat een studentenstop veel protest oproept en zeker niet ten onrechte. Het af wijzen van leerlingen bij het middelbaar technisch on derwijs wordt echter gelaten aanvaard. Hierin zal verandering moeten komen, want ook in onze stad worden hiervan jaarlijks tientallen jongeren de dupe. Hoewel het ons bekend is, dat het hier gaat om een bijzondere school, vragen we toch of het College zijn invloed wil aanwenden om te komen tot een grotere opname van leerlingen aan de m.t.s. hier ter stede. Er worden nu jaarlijks meerdere kandidaten, die ge slaagd zijn voor het toelatingsexamen, niet toegelaten, afgezien nog van de resultaten bij m.a.v.o. of l.t.s. op grond waarvan de jongelui ook wel toegelaten kunnen worden, waarbij ruimtegebrek wordt gehanteerd als het bekende doekje. Daar echter bekend is, dat aan geboden lokaalruimte in het verleden werd geweigerd, is dit argument ondeugdelijk. Zoals gezegd, wij vin den dit een ernstige en betreurenswaardige gang van zaken, waar reeds vele jongeren in Leeuwarden en omgeving de dupe van zijn geworden. En de aanbie dingsbrief spreekt het College over het isolement van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 6