14
Leeuwarder strafgevangenis is door de overval be
roemd geworden tot over onze grenzen.
Het heeft me verheugd, dat de Studiecommissie Kli
nische Psychiatrie aan Leeuwarden de voorkeur heeft
gegeven als vestigingsplaats voor een centraal insti
tuut. Hopelijk zullen hierover spoedig nadere plannen
verschijnen, zodat e.e.a. misschien zal kunnen worden
ingepast in het te voeren beleid op het gebied van
de gezondheidszorg.
Ik wil niet nalaten ook dit jaar weer mijn bijzon
dere waardering uit te spreken voor het Leeuwarder
politiekorps, dat zijn taak bijzonder goed weet te ver
vullen.
Het verkeer heeft ook in onze Gemeente in het af
gelopen jaar weer slachtoffers geëist. Ook de zebra's,
die door knipperbollen nog een extra accent
kregen, geven geen voldoende bescherming. Het is
vooral voor de kinderen en de ouden van dagen van
het grootste belang, dat ze veilig kunnen oversteken,
in de Gemeente Dordrecht is in september 1968 een
speciale Vrouwelijke Verkeerswacht ingesteld. Een
groepje van tien moeders fungeert als brigadiers bij
twee drukke verkeerspunten in de stad. Voor een sala
ris van f4,per uur staan elke dag twee dames bij
de zebra's en zijn als volleerde agenten kinderen en
andere voetgangers behulpzaam bij het oversteken.
Het betreft hier een idee van hoofdinspecteur Heger,
die het niet verantwoord vindt om kinderen als ver-
keersbrigadier aan te trekken, omdat hij het psycho
logisch onjuist acht om kinderen op kinderen te laten
passen in gevaarlijke situaties. De heer Heger heeft
steun gezocht bij de schoolbesturen en de ouders van
de schoolgaande jeugd. Het bleek al gauw, dat een
tiental moeders bereid was om deze verantwoordelijke
taak op zich te nemen. Het ging uiteindelijk om het
belang van de kinderen, waarbij iedereen gebaat was.
De dames hebben wisselende diensten en werken dan
2 uur per dag. Doordat de meesten van hen dicht bij
de oversteekplaatsen wonen, levert het bovendien wei
nig huishoudelijke problemen op. Vóór zij aan hun taak
begonnen, hebben ze een gedegen opleiding op het
politiebureau gehad, terwijl ze na afloop zijn geëxa
mineerd. Bij de uitvoering van dit plan heeft de over
heid alle medewerking verleend. Bovendien hebben de
dames een speciale verzekering en genieten ze de be
veiliging van de politie. Ook maken ze officieel deel
uit van het politiekorps, terwijl de Verkeerswacht het
recht heeft om iemand te bekeuren op voetgangers
gebied. Tevens is in Dordrecht het zgn. jeugd-proces-
verbaal ingesteld. Als een kind een bekeuring krijgt,
moeten de ouders altijd de boete betalen, waardoor zij
in feite de dupe van de fout van hun kind worden,
terwijl het kind niet echt wordt gestraft. Met het zgn.
jeugd-proces-verbaal krijgt de schuldige ook de ware
straf die hem toekomt. De geldboetes zijn hierbij af
geschaft. De kinderen moeten op de zaterdagmiddag
op het bureau komen, waar ze verkeersles krijgen met
films en praktische verkeersspelen, terwijl ze aan het
eind van de middag een examentje moeten doen. Het
proces-verbaal is verdeeld in een jeugd- en een tiener
verbaal, omdat er natuurlijk een onderscheid moet zijn
tussen kleuters, schoolkinderen en kinderen van 16
tot 18 jaar. Het systeem voldoet bijzonder goed en over
interesse en medewerking valt beslist niet te klagen.
(De Voorzitter: We zijn bezig met de algemene be
schouwingen, mijnheer Schönfeld. Ik weet niet, wat U
daaronder verstaat, maar ik hoop, dat U niet al te
veel in details gaat afdalen.) Het zou wellicht voor
Leeuwarden de moeite waard zijn om dit systeem
op gevaarlijke voetgangersoversteekplaatsen, waar geen
voetgangerslichten zijn en misschien voorlopig ook niet
komen, over te nemen, na bestudering in Dordrecht.
Ik zou deze beschouwingen willen besluiten met
het College alle moed en sterkte toe te wensen voor
het lopende begrotingsjaar. Over het nieuwe College,
zoals dat in september zal zijn samengesteld, wil ik
het in dit stadium niet hebben, omdat dit een puur
vooruitlopen is op de toekomst en bepaalde verwach
tingen dikwijls anders plegen uit te pakken dan was
verondersteld. Tot slot zou ik als mijn grote wens
willen uitspreken, dat onze Gemeente een voorspoe
dige toekomst tegemoet mag gaan een toekomst,
waaraan iedere burger wat heeft en waarop ook ons
nageslacht zal kunnen voortbouwen.
De Voorzitter: Graag een enkele opmerking over
de orde. Ik stel voor, dat nu die punten naar voren
worden gebracht, waarvan U meent, dat ze behoren
tot de algemene beschouwingen en die niet voorkomen
in het straks nog te bespreken document.
De heer Hogendijk: Het College en het ambtenaren
korps verdienen dank gezegd te worden voor het vele
werk, dat verricht is om ons ook dit jaar weer een
goed inzicht te geven d.m.v. alle financiële bijlagen in
het financiële wel en wee van onze Gemeente. De cij
fers zijn zo duidelijk opgesteld en laten zo weinig vra
gen over, dat we meteen kunnen constateren, dat ons
grote probleem op dit moment een ongedekt tekort
van f 710.000,is. Misschien kunnen we wel stellen,
dat ons tekort in feite nog groter is, maar dat we dat
dekken door een deel van de reserves naar de Alge
mene Dienst te doen vloeien. Het begrotingstekort van
onze Nederlandse Gemeenten neemt jaar over jaar toe.
Een enquête van de Raad van de Gemeentefinanciën
m.b.t. de gemeentebegrotingen geeft de volgende ont
wikkeling te zien:
1964 55,8 miljoen
1965 118,6
1966 211,6
1967 226,3
1968 256,0
1969 264,4
Daarbij moet dan nog worden overwogen, dat veel
Gemeenten tot het uiterste trachten het begrotings
evenwicht ,,op papier" te bewaren, o.m. door de be
schikking over reserves en beperking van afschrijvingen
op investeringen. De tot nu toe gepubliceerde gemeen
tebegrotingen voor 1970 wekken stellig de indruk, dat
in dit jaar rekening moet worden gehouden met een
belangrijke verdere verslechtering van de begrotings
positie. En daartoe dragen wij dan dit jaar ook ons
steentje bij. Houdt dit kritiek in? Neen. Ik meen, dat
het College een reële begroting heeft opgesteld. Mis
schien is het juist andersom en kunnen we niet tevre
den zijn, dat het tekort niet nog groter is geraamd
door het aanvatten van meerdere taken, die eigenlijk
dit jaar ook op het programma moesten staan om een
goed voorzieningenpeil te realiseren, maar die door
het verkeerde financiële beleid van de centrale over
heid maar worden weggelaten. Want waardoor is dit
tekort nu eigenlijk ontstaan? Voor een antwoord op
deze vraag behoeven we bijlage 6 van de aanbiedings
brief slechts te raadplegen. De doeluitkeringen uit het
Gemeentefonds bedragen voor de politie, het kleuter
onderwijs, het basisonderwijs en het voortgezet onder
wijs in totaal f 13.634.095,-—, terwijl de netto kosten
voor 1970 f 14.366.130,bedragen. Een tekort dus van
f 732.035,Waar wij kritiek op hebben, is op het fi
nanciële beleid van de centrale overheid. Want de
middelen van de gemeentelijke huishouding zullen toch
allereerst moeten komen uit het Gemeentefonds en uit
's Rijks kas. Ook een radicale belastingverhoging van
de Gemeente zou ons immers niet uit de perikelen hel
pen. Kunnen de reserves van de verschillende gemeen
telijke bdrijven ons dan niet uit de nood helpen? Uit
de beschouwing over deze materie van de Weth. van
Fin. meende ik het vorig jaar te moeten opmaken, dat
de middellange termijnplanning, zoals gepleegd is voor
Energiebedrijven, dusdanig materiaal opleverde, dat
de Wethouder niet optimistisch was. En zo lang de
nota over de reserves niet is verschenen, zullen we er
verder ook weinig zinvols over kunnen zeggen. Maar
deze nota zal na de felle aanval van de fractiegenoten
van de betrokken Wethouder wel spoedig worden ge
produceerd.
De belastingramingen van de Minister van Financiën
zijn te hoog geweest. Het tekort op de rijksbegroting zal
dus groter zijn dan aanvankelijk was verwacht. De belas-
tingschroef wordt niet aangedraaid. Integendeel. Dus
zal de Minister met aanvullende leningen op de kapi
taalmarkt verschijnen met als gevolg, dat de lagere
overheid, die meer geld nodig heeft, haar weg naar die
kapitaalmarkt geblokkeerd vindt. Wie nam in het be
gin van dit jaar gelden op via de kapitaalmarkt? Na
tuurlijk weer het Rijk. Ook ditmaal liet het de Bank
voor Ned. Gemeenten niet voorgaan!
Waar wij kritiek op hebben, is de 6% stijgingsnorm
15
van de uitkeringen aan de Gemeenten. Deze blijft on
rechtvaardig. Veeleer zouden bij de toedeling van de
toelaatbaar geachte stijging van het totaal van de
overheidsuitgaven aan Rijk en Gemeenten de speci
fieke behoeften bij het Rijk enerzijds en bij de Gemeen
ten anderzijds grondslag moeten zijn. Indien de Rege
ring dit zou doen en ze zou het totaal van de rijks- en
gemeente-uitgaven te samen bezien, dan zou het mo
gelijk moeten zijn evenals geschiedt binnen de rijks
begroting, waar voor de departementen zeer uiteenlo
pende stijgingspercentages kunnen worden geconsta
teerd dat de uitkeringen uit het Gemeentefonds met
meer dan 6% zouden stijgen. Het gevolg van dit schriel
kabinetsbeleid is, dat er een onvoldoende voeding van
de gemeenten ontstaat. De investeringen kunnen on
voldoende worden uitgebreid en het grote tekort aan
financieringsmiddelen is een grote hinderpaal voor het
verkrijgen van de machtigingen tot het in uitvoering
nemen van de investeringen. Wanneer we het investe
ringsvolume van de laatste jaren nagaan, ging dat
van het Rijk van 100 naar 500 en in die zelfde tijd
dat van de gemeenten van 100 naar 350. Die tendens
is bijzonder belangrijk. Hetzelfde in andere cijfers: In
1956 investeerde het Rijk 12% meer dan het vorig
jaar Gemeenten en Provincie 26% meer. In 1968 was
het 19, resp. 10%, in 1969 18, resp. 0%. We vragen ons
af: Waar gaat dit heen?
Zijn we het in grote lijnen niet eens met het beleid
van de centrale overheid, ook in onderdelen menen we
kritiek te moeten laten horen. Bij het berekenen van
da vergroting van de uitkering uit het Gemeentefonds
(de 6%-norm dus) is het uitkeringsonderdeel Sociale
Zorg terzijde gelaten. In dit uitkeringsonderdeel (80%
van de uitgaven terzakekent de Regering de volle
toename toe. Hierachter ligt toch een vreemde rede
nering. Door het overnemen (zij het dan ook 80%) van
de toename van de kosten, geeft de Regering toe, dat
de Gemeente de uitgaven in deze sector niet zelf in
de hand heeft. Toch meent ze, dat de gemeenten de
20% extra uitgaven maar moeten bestrijden uit de
overige inkomsten. Principieel is het helemaal onjuist,
dat, nu de Staatssecretaris van Financiën aan de ge
meentebesturen heeft geschreven, dat per 1 jan. 1970
alle uitkeringen ingevolge de A.B.W. aan loonbelasting
en eventuele premieheffing voor de volksverzekering
zullen zijn onderworpen, deze voor rekening van de
gemeenten zullen komen. Ik dacht, dat we via de
daarvoor geschikte kanalen niet genoeg konden bena
drukken, dat we menen, dat het volledige accres in
deze sector in de uitkeringen uit het Gemeentefonds
dient te worden meegenomen.
Dat onze drie grote gemeenten in bijzondere om
standigheden verkeren, is ons duidelijk. Zij staan voor
taken, die zo specifiek extra's zijn, dat ze inderdaad
recht hebben op extra uitkeringen. Even moet mij van
het hart, dat ik ook wel eens jaloers kan worden op
hun durf, zo niet brutaliteit. Zo bouwt Den Haag, te
kort of geen tekort, een begeleidingsinstituut voor het
onderwijs op om van te watertanden. Maar goed, hoewel
de drie grote gemeenten meenden daarmee nog niet
afdoende geholpen te zijn, is hun voor 1969 een bedrag
van 55 miljoen in het vooruitzicht gesteld. Wat blijkt
nu uit de mem.v.toel. bij de gemeentefondsbegroting
voor 1970 Dat een bedrag van 100 miljoen voor de
uitkeringen aan Amsterdam, Rotterdam en 's-Graven-
hagt uit de algemene uitkering is gereserveerd. De Re
gering wil dus blijkbaar de voorzieningen voor de drie
grootste Gemeenten tot stand brengen ten koste van
de overige Gemeenten. Dit lijkt ons volstrekt onaan
vaardbaar. Aanvaardbaar is wel, dat deze Gemeenten
extra voorzieningen krijgen. (De heer Engels: Is dat
wel zo? Is dat nou aanvaardbaar?) Als U m'n relaas
verder aanhoort, misschien wel. (De heer Engels: Ik
dacht van niet tegen onze taakstelling.) Zoals het mij
ook aanvaardbaar lijkt, dat Gemeenten als Leeuwar
den, die een duidelijke centrumfunctie uitoefenen en
wier taken verhoudingsgewijs meer toenemen dan het
inwoneraantal, uit een extra pot extra voorzieningen
krijgen. (De heer Engels: Goed zo.) (Gelach) Alleen
moeten de bedragen dan niet in dezelfde verhouding
komen te liggen als de rijksbijdragen i.v.m. de tekorten
in het lokale openbare vervoer. 30 miljoen voor de te
korten van de gemeentelijke vervoersbedrijven en 1 mil
joen voor bijdragen aan die Gemeenten, wier subsidie
aan autobusbedrijven, die het lokale vervoer verzorgen,
de draagkracht van die Gemeenten duidelijk te boven
gaat, zoals dat het geval is met onze Gemeente. Ik ge
loof, dat we met z'n veertigen dat ene miljoen dan
mogen gaan verdelen.
De kritiek, die ik had op de centrale financiering en
op maatregelen van de Rijksregering, is geen kritiek
op het College. Integendeel. We mogen het College wel
complimenteren met de mogelijkheden, die het telkens
weer weet te scheppen in een goed overleg met het
College van G.S. We zijn dankbaar, dat het U lukt in
een goede samenwerking tussen beide colleges nog zo
veel kansen te benutten. Wanneer U echter mijn kri
tiek op de centrale overheid deelt, zou ik U willen vra
gen niet aflatend deze kritiek op de bestemde plaatsen
te laten horen, opdat er ten slotte gehoor voor wordt
gevonden en de Gemeenten een eigen en goed finan
cieel beleid kunnen gaan voeren.
Nu de Raad in deze samenstelling voor het laatst
een begroting behandelt, wil ik nog graag eens het
woord voeren over wat er in het onderwijs omgaat,
welke gerechtvaardigde verlangens er zijn, welke maat
regelen er hoognodig moeten worden genomen. Aller
eerst wil ik echter namens mijn fractie onze waarde
ring uitspreken voor het beleid van de betreffende
Wethouder en de Afd. Onderwijs, gevoerd in het af
gelopen jaar. De wijze, waarop aan de vele moeilijk
heden het hoofd is geboden en ik weet, dat dat er
vele en ingewikkelde waren heeft onze waardering.
In deze beschouwing zou ik twee dingen willen be
klemtonen.
I. De begeleiding, die nodig zal zijn om in de ko
mende jaren het hoofd te bieden aan de zich snel wij
zigende inzichten en aan de eisen van het onderwijs.
II. De noodzaak om veel meer geld dan tot nu toe
uit te trekken voor alles, wat onderwijs betreft.
Wanneer het College nu kon verklaren, dat de plan
ning voor de komende jaren klaar ligt, voorzien van
een financiële uitwerking, dan kon ik nu mijn betoog
staken. Helaas geloof ik niet, dat dat het geval is en
ik zal daarom een aantal argumenten aandragen om
mijn beweringen te staven. In toenemende mate wordt
de ondeelbaarheid van ons onderwijsbestel van kleuter
school tot universiteit beklemtoond. Primair moet het
onderwijs als een geheel worden gezien. Pas wanneer
je oud en wijs wordt, kun je je hoofd schudden over
de dwaze onrijpe ideeën uit je jeugd. Zo gaat het ook
in de ontwikkeling van de wetenschappen der pedago
giek en didactiek. Nü vragen we ons af, hoe we ooit
hebben kunnen menen, dat de kleuterschool, de lagere
school, de m.u.l.o., de h.b.s., het technisch onderwijs of
de universiteit los van elkaar konden worden gezien.
Alsof het mogelijk zou zijn, dat de kleuter in het gezin
doodziek is, zonder dat de anderen zich dat aantrekken
en er onder lijden. Als eerste bewijs voor de bewering,
dat ons onderwijs in al zijn geledingen samenhangt,
zou ik willen aanvoeren, dat, nu er een nieuwe wet
voor het basisonderwijs wordt voorbereid, er allerwegen
stemmen opgaan om het kleuteronderwijs hierin op te
nemen. Het zal zelfs mogelijk zijn beide schooltypen in
één gemeenschap op te nemen. Misschien kan de Wet
houder hieraan eens denken, wanneer hij plannen voor
't Aldlan maakt. Ook pleit men voor het samensmel
ten van de opleidingsscholen voor de leerkrachten bij
beide typen onderwijs. De overgang van kleuteronder
wijs naar basisonderwijs moet niet abrupt geschieden.
Een heel geleidelijke overgang is vereist. In Leeuwar
den is men daarmee gelukkig gestart in de vorm van
een speelleerklas-experiment, dat echter dit jaar af
loopt. Naar mijn mening zijn we er daarmee niet. De
begeleiding zal moeten worden voortgezet. Verdere
experimenten zullen een aanvang moeten gaan nemen,
de verkregen resultaten zullen moeten worden doorge
geven, opdat uiteindelijk al onze scholen in de stad de
veranderde aanpak in de laagste twee klassen kun
nen doorvoeren. Om nu verder in de basisschool een
juiste opvang van het zittenblijversprobleem te ver
krijgen, zal na de speelleerklassen een ander systeem
moeten worden ingevoerd dan het huidige, waarbij elk
kind elk jaar dezelfde hoeveelheid leerstof moet ken
nen en kunnen. Zo niet, dan moet deze leerling alle
stof (ook die, die het wel beheerst) overdoen. Drs. K.
Doornbos noemt zijn rapport niet voor niets: Opstaan
tegen zitten blijven. Om dit zittenblijversprobleem eni
germate onder de duim te krijgen is het nodig, dat