17
16
het personeel van de basisscholen zich vertrouwd maakt
met allerlei leervormen, die reeds niet meer in het ex
perimenteerstadium verkeren en toegepast kunnen
worden. Maar weer zullen voorlichtings- en begelei
dingscursussen de nodige steun moeten verlenen.
De hoofden van scholen zijn met hun normale les
taak, met de administratie en de dagelijkse leiding van
de school al dermate belast, dat ze aan een ander
deel van hun taak misschien wel het belangrijkste
deel nauwelijks toekomen. Dat deel is het begelei
den van het personeel, vooral de pasgeslaagden, bij
hun werk, de stimulering tot het invoeren van nieuwe
werkwijzen, het vormen van een goed op elkaar af
gestemd werkteam. Wanneer we kans zien om tot gro
tere schooleenheden te komen (b.v. 12-klassige scho
len) dan zijn er mogelijkheden om het hoofd ambulant
te laten zijn en van een groot deel van zijn lesgevende
taak te ontlasten. Mogelijkheden om tot zulke grotere
eenheden te komen waren er in het verleden en zijn er
nu ook nog. Helaas ontbreekt het ons aan een goede
rapportering over de voor- en nadelen. Alleen dan n.l.,
wanneer allen, die hier met dit probleem te maken
hebben, zijn of worden overtuigd van de voordelen, zal
zo'n systeem gunstig werken. Reeds eerder heeft de
Wethouder zo'n onderzoek toegezegd. Het zou een goe
de zaak zijn, als dit onderzoek op korte termijn werd
uitgevoerd.
Wanneer ik de inhoud van de lessen in een aantal
vakken overzie, moet ik constateren, dat er nog veel te
verbeteren valt. Wat zou het goed zijn, wanneer voor
de manuale expressievakken, handenarbeid en hand
werken, en voor de muzikale vorming vakleerkrachten
een deel van de taak overnamen of deze vakken des
kundig begeleidden. Wat zou het goed zijn, wanneer de
Gemeente niet meende, dat na 2 a 3 jaar ontwikkeling
van de creatieve vermogens der kleuters op de kleu
terschool, die handenarbeid pas weer in de 5de en 6de
klas van de basisschool behoefde te worden opgenomen.
Immers in die klassen wordt pas weer geld voor ma
teriaal beschikbaar gesteld. En nu spreek ik eigenlijk
alleen nog maar van de ontwikkeling der creatieve ver
mogens. De kunstzinnige vorming komt helemaal
schromelijk te kort.
Het onderwijs in lichamelijke oefening is nog steeds
het stiefkind. Door het grote tekort aan gymnastiek
zalen ontbreken de lessen in dit vak voor een deel van
onze jeugd, vooral van de lagere school. Zij worden
soms weliswaar gecompenseerd door initiatieven van
ouders en personeel door extra zwemlessen, maar
het blijft een onverantwoorde situatie. We kunnen blij
zijn met de veroverde urgentieverklaringen voor gym
nastieklokalen, we kunnen akkoord gaan met de ge
plande situering van de 10 lokalen, die in goed overleg
met de besturen van de bijzondere scholen tot stand is
gekomen, maar waar blijven de financieringsmiddelen?
Denkt het College, dat in de gevallen, waarin de ma
teriële omstandigheden goed zijn, de lessen nu optimaal
zullen worden gegeven Denkt U, dat een leerkracht,
die om welke redenen dan ook minder gezond is of
minder geïnteresseerd is in dit vak, deze lessen goed
kan geven Ook hier zal een gemitigeerd vakleerkrach
tensysteem uitkomst kunnen en moeten brengen. Wan
neer leerkrachten de juiste inhoud aan hun lessen we
ten te geven, wanneer ze de juiste leervormen kiezen,
willen ze ook kunnen beschikken over de moderne hulp
middelen, die daarbij horen. Ze willen kunnen beschik
ken over talenpractica, over scanners, bandrecorders en
televisietoestellen. Vaak zullen voorlichtingscursussen
of iets dergelijks het in gebruik nemen van nieuwe
hulpmiddelen moeten begeleiden. Bandrecorders zijn
b.v. op de lagere scholen wel aanwezig, maar ze staan
in de kast of worden inefficiënt gebruikt. Hier heeft
de voorafgaande instructie en de deskundige begelei
ding ontbroken. U begrijpt, dat ik niet spreek over
technische handgrepen, maar over het gebruik als di
dactisch hulpmiddel. Binnen niet te lange tijd zullen
kleurentelevisietoestellen een normaal hulpmiddel zijn
en over 10 jaar zullen de eerste aanvragen de Raad be
reiken voor de aanschaf van kleine individuele tele
visietoestellen, die, aangesloten op computers, ons via
geprogrammeerde instructie, de lessen in school bren
gen. Deze gang van zaken jaagt zoals in Amerika
is gebleken, waar deze werkwijze al ingang vindt
de schoolmeester niet de deur uit. Integendeel. Zijn
taak wordt er rijker en belangrijker door. We zullen
ons er echter op moeten voorbereiden. De leerkrachten
zuilen overweg moeten kunnen met het medium tele
visie en met de geprogrammeerde instructie. En Uw
College moet begrijpen, dat enorme investeringen in
het onderwijs nodig zullen zijn om gelijke tred te hou
den met elders. Toen de Mammoetwet haar intrede
deed, werd de overgang naar het voortgezet onderwijs
beter geregeld d.m.v. het instellen van de brugklas
een soort draaischijf, waardoor het mogelijk was na
een verkeerde eerste keus het juiste schooltype voor
elk kind te bepalen. Al vóór het invoeren van deze wet
meenden onderwijsdeskundigen te moeten protesteren
tegen de volgens hen te vroege gedwongen schoolkeus.
Die stemmen nemen allengs in aantal en volume toe.
Op zijn jongste congres heeft ook de A.B.O.P. zijn
krachtig geluid gevoegd bij de roependen. Staatssecre
taris Grosheide is erdoor wakker geschrokken en
heeft opdracht gegeven een aantal experimenten te
beginnen met de zgn. middenschool. Eigenlijk verkeren
we in Leeuwarden in ideale omstandigheden voor zo'n
experiment. We zouden smalle en brede middenscholen
kunnen beproeven. Een van de gemeentelijke m.a.v.o.-
scholen is vlakbij enkele scholen voor lager beroeps
onderwijs gesitueerd. Een tweede zou misschien een
gelukkig huwelijk kunnen aangaan met een nijver
heidsschool voor meisjes. Overigens bestaan er in ons
land al 40 scholengemeenschappen van m.a.v.o.'s met
l.t.s,-en en l.a.v.o.'s. Dat is dus geen experiment meer.
Wel zou in deze middenschool de gedachte om het be
roepsonderwijs meer te veralgemenen en de „drop-out"
van ongeveer 50% op de m.a.v.o.-scholen te verminde
ren, kunnen worden gerealiseerd. Een derde m.a.v.o.
is nodig aan een vernieuwd gebouw toe en zou mis
schien kunnen worden opgenomen in de gemeentelijke
scholengemeenschap, die in 't Aldlan zal verrijzen.
Eigenlijk zouden we optimaal profijt moeten trekken
uit het feit, dat we van start gaan met zo'n gemeen
schap. Natuurlijk zal heel wat overleg nodig zijn om
dit alles te realiseren. Noch scholen, noch mensen, die
in deze scholen werken, laten zich schuiven als pion
nen op een schaakbord. Voor- en nadelen van deze mo
gelijkheden zullen ernstig moeten worden bekeken en
heel wat vooroordelen zullen misschien moeten worden
weggenomen, voordat een ieder overtuigd zal zijn. Een
breed opgezet beraad zal voorwaarde zijn om tot een
goed plan te komen. Nu nieuwe onderwijsvormen zijn
aangesneden, zou ik nogmaals willen aandringen op
de persoonlijke inzet van de Wethouder bij het verwe
zenlijken van vormen, die al bestaan, maar vatbaar
zijn voor uitbreiding of verandering. Laat de Wethouder
nog eens alles in het werk stellen om de avondoplei
ding van leraren bij het N.O. aan te vullen met een
dagopleiding. Wanneer het Ned. Genootschap tot op
leiding van leerkrachten bij het N.O. afwijzend blijft
staan tegenover deze gedachte, is het dan niet mo
gelijk om voor te stellen dit type onderwijs op te ne
men in het gemeentelijk scholenplan? Kan de Wethou
der dit jaar komen met een gedegen rapport, waarom
aan de h.t.s. geen avondopleiding wordt verbonden?
Welke plannen hebt U met de handelsavondschool?
Dit type school staat niet meer in de wet en moet vol
gens mijn gegevens in 1975 verdwijnen. Is het mogelijk
deze school in de planprocedure op te nemen? Wil
de Wethouder zich nog eens inzetten voor de gemeen
telijke h.e.a.o.-school, voor de sociale academie, voor
vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd? En wan
neer ik de inzet van de Wethouder vraag voor deze
schooltypen, dan zou ik dit ook en misschien wel
in de eerste plaats willen doen voor de opbouw van
de Schooladviesdienst. Ik hoop van harte, dat hij er de
tijd voor wil nemen om nu eens te zorgen voor de vol
ledige bemanning van dit zo nodige apparaat. Als ik
zie, welke adviezen er moeten worden gegeven, welke
begeleiding er moet komen, dan kan ik alleen maar van
ganser harte hopen, dat deze dienst optimaal gaat wer
ken voor al onze scholen in Leeuwarden. Hier zal vol
gens mij de heer Rijpma de rechterhand van de Wet
houder moeten vinden. Geen gemeentelijke inspectie
meer; ik dacht, dat die uit de tijd was. Laat ons verder
ook profiteren van de in de stad aanwezige deskun
digheid buiten de Raad en de Afd. Onderwijs om. Een
goede aanzet hiertoe lijkt me mogelijk in het rapport
van Uw College over de raden en commissies.
Na wat ik zoal hiervoren heb opgesomd zou ik wil
len concluderen, dat het tijdig treffen van maatrege
len een behoorlijke en zorgvuldige planning behoeft
een meerjaren-planning. Vele van de voor de di
verse sectoren van het onderwijs bestaande gerecht
vaardigde wensen hebben ook een belangrijke financiële
consequentie. In „Economisch Statistische Berichten"
no. 2725 lees ik, „dat de onderwijsexplosie en de daar
mee verband houdende stijging van kosten zich in de
komende jaren met onverminderde kracht zullen voort
zetten en heel snel zullen uitmonden in een dilemma voor
wat de financiering van het onderwijs betreft." Wan
neer ik Uw College vraag te komen met een onderwijs
planning op langere termijn, dan heeft dat financiële
consequenties en onze fractie maakt zich zorgen over
de vraag of we de bekostiging van ons onderwijs zo
danig de baas blijven, dat de noodzakelijke voorzienin
gen snel en in voldoende mate kunnen worden getrof
fen. Lopen ze niet stuk op de ruimte, die Uw College
aan het onderwijs toedenkt? Ik wil eindigen met de
opmerking, dat we ons allen goed moeten realiseren,
dat onderwijs een „kostbaar" goed is.
De heer Reehoorn: Namens de samenwerkende
Christelijke fracties zou ik graag nog enkele opmer
kingen willen maken over de financiële aspecten van
de voor ons liggende begroting voor het dienstjaar
1970. Vooraf wil ik me graag aansluiten bij de woor
den van waardering, die door de verschillende fractie
voorzitters aan het College zijn gericht. Zoals de heer
Engels reeds heeft opgemerkt, is de taak van een
Gemeenteraad o.m. een kritische. M.n. dat kritische
aspect komt veelal duidelijk naar voren in openbare
raadsvergaderingen. Het is daarom goed, dat de Raad
bij voorkomende gelegenheden en de begrotingsbe
handeling is zo'n gelegenheid van zijn waardering
voor het werk van het College en van het gemeente-
personeel duidelijk blijk geeft. Want er gebeurt in
onze Gemeente toch wel het een en ander! Het voor-
zieningenpeil vertoont een duidelijk opgaande lijn. Dat
betekent niet, dat er geen wensen meer zijn; die zul
len er ook altijd wel blijven. Dat betekent echter wel,
dat, wanneer we zien naar de vele goede dingen, die
in het recente verleden in onze Gemeente zijn gerea
liseerd, in onze fracties daarvoor waardering bestaat,
zulks te meer, als we letten op de moeilijke financiële
positie, binnen het raam waarvan deze voorzieningen
moesten worden verwezenlijkt.
De voor ons liggende begroting draagt van die moei
lijke financiële positie de duidelijke sporen. De begro
ting 1970 is niet sluitend en duidt een tekort aan van
ruim 7 ton. Ik ben van plan hier straks nog even op
terug te komen.
Eerst zou ik een enkele opmerking willen maken
over de financiële verhouding Rijk-Gemeenten in het
algemeen. Ik zal daarbij niet zover gaan als de heer
Hogendijk heeft gedaan, aangezien ik van mening ben,
dat daarvoor andere, meer geëigende plaatsen bestaan
dan de raadzaal. Ik dacht, dat het in een raadzaal
juist ging om het eigen gemeentelijk beleid. N.a.v. de
woorden van de heer Hogendijk zou ik vooraf toch
nog wel één punt centraal willen stellen en ik sluit
daarbij aan bij hetgeen ik daarover heb gezegd bij
de begrotingsbehandeling 1969. Naar onze mening is
het de taak van de rijksoverheid om zorg te dragen
voor een evenwichtige groei van onze nationale eco
nomie. Dat houdt tevens in een bewaking van de
economische conjunctuur. Daarvoor is het nodig, dat
de rijksoverheid voldoende greep heeft op het beste-
dings- en investeringsvolume van ons land en, gelet
op het grote aandeel, dat de Gemeenten in het totale
bcstedings- en investeringsvolume innemen, kan het
naar onze mening niet anders of de rijksoverheid, van
welke signatuur die ook is, zal daarop een duidelijke
greep moeten houden. Dat kan er wel eens toe leiden,
dat de Gemeenten minder middelen krijgen dan ze
denken nodig te hebben. Dan dienen we ons echter te
realiseren, dat een algemeen belang dit eist. Dat be
tekent echter niet, dat de Gemeenten nu maar zonder
meer genoegen moeten nemen met de haar toebe
deelde middelen. Het behoort tot de taak van de Ge
meenten en, voor wat betreft onze Gemeente, tot de
taak van het College, erop toe te zien, dat onze Ge
meente uit de beschikbare rijksmiddelen het haar toe
komende deel ontvangt. Ik weet, dat het punt van de
uitkeringsmaatstaven en de verdeelsleutels de voort
durende aandacht van het College heeft. In dit ver
band mag ik misschien nog wel een suggestie doen.
Het is een opvallend punt, dat de bevolking in onze
Gemeente (en dit geldt voor de hele provincie Fries
land) sterk vergrijst. De bevolkingscijfers wijzen uit,
dat het aantal personen van 65 jaar en ouder in onze
Gemeente rond 12 V2 pet. bedraagt, terwijl het lan
delijk percentage 9 is. Leeuwarden heeft derhalve 3y2
pet. bejaarden meer, hetgeen op een inwonertal van
rond 90.000 neerkomt op ruim 2200 personen. Dit feit
is op tweeërlei wijze van nadelige invloed op de finan
ciële positie van onze Gemeente, nl. t.a.v. de inkom
sten èn de uitgaven. Het nadelig effect op de gemeen
telijke inkomsten laat zich moeilijk exact berekenen.
Het nadelig effect op de gemeentelijke uitgaven is iets
beter te benaderen. Wanneer ik, niet aan de hand
van een exacte berekening, maar van een grove schat
ting, mag aannemen, dat van deze additionele 2200
bejaarden 1/3 deel een beroep moet doen op de A.B.W.
om de kosten van verzorging in verpleeghuis of be
jaardentehuis te kunnen betalen en daarvoor een ge
middelde uitkering van f 3.000,per jaar ontvangt,
dan komt dit neer op een extra uitkering op grond
van de A.B.W. van rond f 2.000.000,Van deze 2
miljoen aan sociale bijstand komt ongeveer 20 pet. ten
laste van de gemeentelijke middelen. In mijn voor
beeld is dat ca. 4 ton, waarbij ik dan nog geen reke
ning houd met kosten van ambtenaren, die dit alles
moeten verzorgen, etc. Dit betekent een jaarlijks te
rugkerende belasting van ons gemeentelijk budget.
Wat ik hier schets voor de Gemeente, geldt ook voor
de gehele Provincie en ik vraag me dan ook af of
in het door mij gestelde geen aanleiding kan zijn ge
legen om bij het Gemeentefonds aan te dringen op
een extra uitkering, een zgn. verfijning. Gelet op de
situaties, waarvoor reeds verfijningen zijn ingesteld,
zoals probleemgebieden, mijngebieden, bevolkingsagglo
meraties, ongewoon bevolkingsverloop, zou m.i. een
verfijningsregeling voor een ongewone bevolkingsop
bouw daarbij goed aansluiten. Indien het zou lukken,
dat een dergelijke extra uitkering zou worden toege
kend, dan zou onze Gemeente daardoor enige meer
dere financiële ruimte krijgen, wat niet onwelkom zou
zijn, vooral gelet op de begroting 1970.
Voor de vierde maal mag ik de behandeling van de
begroting in deze Raad meemaken. In de afgelopen
jaren heb ik echt geprobeerd wat inzicht te krijgen
in de financiële aspecten van het gemeentebeleid. Wat
mij daarbij is opgevallen, is het feit, dat men als
raadslid slechts in zeer betrekkelijke mate kan bij
dragen tot een evenwichtig afwegen van de urgenties
en prioriteiten in het gemeentelijk voorzieningsniveau.
Voor een deel ligt dat aan factoren, waarop het Col
lege en de Raad weinig invloed kunnen uitoefenen. Ik
denk hierbij aan de centrale financiering, de uitke
ringen uit het Gemeentefonds, de doeluitkeringen, kort
om al die dingen, waarin de Gemeenten voor wat be
treft de middelen afhankelijk zijn van het Rijk. Voor een
ander deel zullen die oorzaken, waardoor we misschien
niet zo goed tot het afwegen van die prioriteiten kun
nen komen, dacht ik, ook bij onszelf liggen. Ver
schillende onderdelen van de gemeentelijke huishou
ding grijpen zodanig in elkaar en beïnvloeden elkaar
over en weer dermate in financieel opzicht, dat een
juist zicht op de reële situatie, nodig om tot een even
wichtige afweging van die prioriteiten te komen,
wordt belemmerd. Toch moeten we trachten daar door
heen te zien. Misschien mag ik iets nader aangeven,
wat ik bedoel. Wanneer we als Raad moeten beslissen
over voorstellen tot het realiseren van bepaalde voor
zieningen (verbouw van de Beurs of de Harmonie,
verlenen van subsidies of mogelijk straks de bouw
van de door de heer Kingma gevraagde urinoirs), dan
plegen we de prioriteiten van die voorzieningen af
te wegen tegen de urgentie van eventuele andere te
treffen voorzieningen en tegen de achtergrond van
de omvang van de beschikbare financiële middelen.
De omvang van de beschikbare financiële middelen is
echter geen vast gegeven, maar wordt door tal van
factoren bepaald, b.v. door de grondprijs. We weten
zo langzamerhand wel zoveel van de grondprijs, dat
deze is opgebouwd uit en bepaald wordt door een aan-