20 21 komt vast te staan, wat wel en wat niet door de instel lingen mag worden behouden en dat ze dat graag om schreven zal willen zien. In haar voorstel staat echter zonder meer, dat alle inkomsten van de instellingen buiten de exploitatie dienen te blijven. (De Voorzitter: We hebben nu te maken met het voorstel.) Ja, dit ter afbakening van de gedachte: Je kunt dus zeggen: de eigen inkomsten moeten helemaal buiten de exploi tatie blijven of er helemaal in opgenomen worden of: er moet een omschrijving komen van welke inkomsten wel en welke niet mogen worden behouden. Ik vraag me af, of het mogelijk is nu al precies in de regeling op te nemen, welke inkomsten meetellen en welke niet. Want er zijn altijd weer gevallen dat hebben we ook bij de krotontruiming gezien die je toch niet kunt voorzien. En om die inkomsten helemaal vrij te laten, gaat mij, eerlijk gezegd, wat ver. Er is een en ander voor aan te voeren. Ik vind de gronden, die mevr. Visser noemt, wel heel begrijpelijk, maar je moet ook weer niet ad libitum reservevorming mogelijk ma ken. Dat doen we bij andere regelingen toch ook niet. Mevr. Visser kijkt heel somber, maar je moet toch een regeling in al haar consequenties doordenken. (Mevr. Visser-van den Bos: Reservevorming! Daarom moet ik toch wat lachen. Dat zou men na één jaar kun nen bezien.) (De Voorzitter: Kunt U het iets bekorten, dames? Kijkt U eens op het horloge en naar de punten, die nog op de agenda staan.) (Mevr. Visser-van den Bos: Men zou de regeling kunnen herzien, als de Ge meente de indruk zou krijgen, dat er een te grote reserve zou ontstaan.) Dan zou ik het nu nog niet in de regeling willen opnemen. Ik ben voorlopig geneigd om, hoewel ik het antwoord van de Wethouder nog niet heb gehoord, de toezegging te prefereren, dat een soepel en redelijk beleid gevoerd zal worden. De hear Boomgaardt: In inkeld wurdtsje oan it adres fan mefr. Veder. Yn de regeling sub II stiet, dat it gemeentlik subsydzje birekkene wurdt en fêststeld, troch it rykssubsydzje ta 100 pet. oan to foljen. Dus ik tocht, dat de normearring düdlik wie. Hwat de moty fan mefr. Visser oangiet, de Wet- halder wiistdy öf troch in soepel biliedta to sizzen en de hear Van Esveld forklearret him dér akkoart mei. Mar dat soepel bilied is nei myn sin yn striid mei hwat stiet boppe oan pag. 2 fan it üntwerp-riedsbislüt. En ik haw der biswier tsjin in foroardering fêst to stellen mei in tasizzing fan it Kolleezje, dat dit ütsünderingen mak- ket, domwei yn striid mei hwat yn de foroardering stiet. Ik fyn, dat de moty düdlik is en ek fortsjinnet om oannommen to wurden. De hear Miedema: Immen, dy't f90,bitellet, bi- tellet dus alles en de rest wurdt subsidiearre, mar wol men de kostpriis bitelje litte, dan soe it om de f 200, lizze. Wy soene dan lykwols minder rykssubsydzje krije, hwant as de Gemeente minder subsidiearret, dan sakket it rykssubsydzje ek. Ik leau dus, dat dit lans- polityk is en dêrom sille wy üs op dit momint wol by de regeling dellizze moatte, mar ik bitreurje it, dat wy lju, dy't mear as f30.000,fortsjinje, subsidiearje foar gesinssoarch. Immen, dy't f 30.000,fortsjinnet en dy't yn in wenningwetwenning wennet, wurdt nei- wiisd en der wurdt tsjin him sein: „Man, Jo hearre hjir net, Jo hearre gjin subsydzje to fangen fan it Regear." Ien en oar is dus net hielendal yn oarder nef- fens my. De heer Heetla (weth.)Ik meen nog te moeten volhouden, dat ik art. 5 liever niet zo stringent gere digeerd zou zien ter zake van de exploitatie-overschot- ten. Ik heb duidelijk genoeg gezegd, dat de gezinsver- zorgingsinstellin'gen hun inkomsten dat zijn dus do naties en eventuele ziekengelden kunnen aanwen den voor de gezinsverzorging in de ruimste zin van het woord. En iedere administrateur van een dergelijke instelling weet wel, welke uitgaven dat zijn. Daar val len ook de uitgaven voor de uitstapjes, de extra kos ten die voor de administratie nodig zijn, en de kosten voor een ongesubsidieerde gezinsverzorgster onder. Ik dacht voor mijzelf ik weet niet, hoe het College over het voorstel van mevr. Visser denkt dat het voor de instellingen voordeliger is, dat B. en W. zeggen: „Wij zullen eventuele reserves t.z.t. wel eens bezien." dan dat nu het voorstel-mevr. Visser-van den Bos-De Leeuw wordt aangenomen. De Gemeente is er in ieder geval heus niet op uit om bijv. te zeggen, „die en die instelling heeft een bedrag aan donaties van f 5000,— en dat moeten wij hebben." Nee, die f 5000,kan men besteden aan datgene wat ik zojuist noemde. En dat doet men nu ook. De Voorzitter: Handhaven mevr. Visser en de heer De Leeuw hun voorstel? Dezen handhaven het. Het voorstel-mevr. Visser-van den Bos-De Leeuw wordt verworpen met 28 tegen 11 stemmen. Voor stem den: mevr. Visser-van den Bos en de heren Boomgaardt, Heidinga, Klomp, De Leeuw, Miedema, Reehoorn, Ir. Rijpma, Schönfeld, Stek en Visser. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met de interpretatie van art. 5, aldus de Voorzitter, zoals Weth. Heetla die in tweede instantie heeft gegeven. Punt 23 (bijlage no. 124). De heer Schönfeld: Ik zou bij art. 26 (afd. 2) de vraag willen stellen, of de inhoud van dit artikel re sulteert in een verbod, dat een schilder na het in wer king treden van deze verordening geen verf meer mag afbranden en geen z.g. afbijtmiddelen meer mag ge bruiken bij het onderhoud aan houten kozijnen, deuren e.d. Indien dit het geval is, zal dit onherroepelijk re sulteren in een aanzienlijke kostenstijging van het schilderwerk. Alvorens mijn standpunt in deze definitief te kunnen bepalen, zal ik eerst graag het antwoord van het Col lege hieromtrent willen vernemen. Het verbod in art. 53, onder c (afd. 3) om in een garage motorbrandstoffen af te tappen, zal in de prak tijk op niets uitlopen, hetgeen m.i. een logische zaak is, omdat bijv. bij het reinigen van een vervuilde ben zinetank van een auto in een garage de aftapplug, bi] de meeste automobielen aanwezig, verwijderd wordt en men de benzine met de ongerechtigheden kan laten weglopen in een daarvoor bestemd vat. Omdat bij de meeste automobielmerken de tank onder de wagen zit, zal dit karwei op een brug of een smeerkuil moeten ge schieden. Het is ondoenlijk deze werkzaamheden bui ten de garage te doen verrichten. Onder d van dit artikel wordt o.a. gesproken over een verbod op het gebruik van benzine voor reinigingsdoel einden in een garage. Ook hiervan komt in de praktijk niets terecht, omdat benzine nu eenmaal onmisbaar is voor het reinigen van diverse auto-onderdelen bij re paraties. In iedere garage is hiervoor meestal een grote open bak aanwezig. Sommige bedrijven, welke toevallig dieselolie leveren, zouden eventueel ook hier in auto-onderdelen kunnen reinigen, maar lang niet ieder garagebedrijf levert dieselolie. In de meeste garages wordt 's winters gestookt, waar door men automatisch de buitendeuren zoveel moge lijk dicht houdt. Iedere garagehouder en iedere mon teur is er op bedacht, dat er in zo'n afgesloten ruimte geen brandstofmotor onnodig mag staan te draaien. De inhoud van art. 54, sub d, gaat zelfs zover, dat 's win ters, als de garagedeuren gesloten zijn om de warmte binnen te houden, öf de wagens naar buiten geduwd moeten worden, waar men de motor dan kan starten, öf de deuren moeten voor iedere klant die zijn auto komt halen, worden geopend, waarvoor men dan wel een portier mag aanstellen. Bovendien mag een mon teur niet even een motor laten proefdraaien, om bijv. een carburateur of een ontsteking te kunnen afstellen. Een afzuiginrichting, welke kan worden aangesloten op de uitlaat van de motor, is in 99 van de 100 ga' ragebedrijven niet aanwezig. Een middelgroot tot groo bedrijf zou ten minste 5 aansluitingen op een derge lijke inrichting moeten hebben. Dit gaat me allemaal te ver en ik zou dan ook graag zien, dat in art. 53 de leden c en d en in art. 54 lid geschrapt werden. De Voorzitter: De heer Schönfeld zegt, dat het een schilder in het vervolg bij art. 26 verboden zou z'J11 verf af te branden en z.g. afbijtmiddelen te gebruiken Maar het is hem niet verboden; hij moet daarvoor een vergunning hebben. Aan zo'n vergunning zullen even tueel voorwaarden kunnen worden verbonden. Het kan Biet worden verboden; alleen zal men zich moeten hou den aan bepaalde spelregels. Men behoeft ook niet voor elke dakgoot of elk gebouw een afzonderlijke ver gunning te hebben. In art. 53 staat: „Het is verboden in een garage, waarin motorvoertuigen met gevulde brandstoftanks aanwezig zijn: a. enz. c. motorbrandstoffen af te tappen;" Dit mag dus in een garage een berging van motor voertuigen niet gebeuren. Deskundigen stellen, dat het gevaarlijk is motorbrandstoffen af te tappen in een werkvertrek waar motorvoertuigen worden gestald met gevulde brandstoftanks. (De heer Schönfeld: Dan levert dit moeilijkheden op.) Het mag dus wel in een werkplaats bij een garage, maar niet in een gebouw, ïenende tot berging van één of meer motorvoertuigen. Op de brug mag olie afgetapt worden, maar geen ben zine en dat is ook niet nodig. Wil men dus per se ben zine uit de autotank halen het komt praktisch nooit voor dan zal de auto inderdaad uit de garage moe ten worden gereden. Olie levert helemaal geen pro bleem op. (De heer Schönfeld: De brug bevindt zich vaak in de stallingruimte.) Maar daar behoeft men toch geen benzine uit de tank te halen? Ziet U wel eens, dat dat gebeurt? (De heer Schönfeld: Ik heb het kortgeleden nog meegemaakt.) De heer Van Rooij- en, directeur van de Dienst voor Reiniging en Brand weer, verzekert mij, dat het, gezien ook de dampen e.d., gevaarlijk is in een besloten ruimte waar motor voertuigen met gevulde brandstoftanks staan opge steld, benzine uit een autotank te halen. Er is dan een mogelijkheid, dat de zaak ontploft en daarom moet het verboden worden. De heer Schönfeld zou de leden c en d van art. 53 willen schrappen, maar ik stel voor, dat niet te doen. Als men in eerste instantie een verordening als deze bekijkt, schrikt men. Ik eerst ook. Wij hebben een aan tal model-verordeningen, van Noord-Holland bijv., be keken. Wij hadden gehoopt, dat de model-verordening i landelijk verband klaar zou zijn; daar is men al jaren mee bezig, maar die is nog nooit klaar. Wij heb ben gemeend, dat het niet verantwoord was nog een heel lange tijd te wachten om met een brandweerver- ordening te komen zoals U thans is voorgelegd. De meeste grote gemeenten hebben ook al een verordening in de geest als deze. Wij hebben uit de door ons be studeerde model-verordeningen het klinkt U mis schien wat vreemd in de oren tientallen artikelen niet overgenomen, maar daar, waar wij van deskundigen be verzekering hebben gekregen, dat bepaalde voor zieningen moesten worden getroffen, hebben wij ter zake bepalingen opgenomen. Dat zijn o.m. de art, 53, be leden c en d, en lid 54, lid d. Ik zou de Raad willen vragen, deze bepalingen te handhaven. Ik zou U nog wel dit willen mededelen. Men moet ook niet denken, dat er nu plotseling allemaal voor schriften komen. Het lijkt natuurlijk veel erger dan tó is. Men moet natuurlijk kunnen optreden tegen de inen, die in een garage iets doen wat niet mag en bie mogelijkheid van optreden ontbreekt vandaag-de- bag totaal. Dat is het belangrijkste element in deze verordening. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel vanB. en W. Punt 24 (bijlage no. 125). De Voorzitter: De Parkeerexcessenverordening is een verordening, welker materie tot dusver in de A.P.V. was opgenomen. Destijds, bij de behandeling van de A.P.V. is al meegedeeld, dat deze in een afzonder lijke verordening zou worden ondergebracht. Ook omdat er een paar bepalingen in staan, die eigenlijk in de A.P.V. niet thuishoren. Wij hebben daarom ook de problematiek rondom de parkeerexcessen in de onder havige verordening samengebracht. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 25 (bijlage no. 126). De Voorzitter: Wij hebben een aantal opmerkingen gekregen van het Provinciaal Bestuur, waaraan wij bij deze wijziging van de A.P.V. in belangrijke mate hebben kunnen voldoen. In de loop van het jaar zijn onze deskundigen hier en daar ook nog wat punten tegengekomen, die enige wijziging behoefden. Er zit in feite niets principieels in dit stuk. Ik kan U ook mededelen, dat het thans de bedoeling is het gehele pakket 1 juli a.s. te laten ingaan, dus èn A.P.V., èn de Brandweerverordening èn de Parkeerexcessenver ordening. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijlage no. 131). De heer De Jong (weth.)Op pag. 4 van de raads- brief zou ik punt 12: Abri's bij haltes Stadsautobus dienst, als volgt willen toelichten: Van de drie abri's, die wij voorstellen te plaatsen, was die aan de Eikenstraat aanvankelijk bedoeld om geplaatst te worden bij het middelste flatgebouw, maar op verzoek van de bewoners komt deze nu bij het derde Eikenflat, dus het verste, te staan. De abri, waarvan werd voorgesteld haar te plaatsen op de hoek Surinamestraat-Marijkestraat, komt nu op de Nijlansdyk, hoek Kwelderstraat, ook weer i.v.m. een adres van de bewoners, die aan deze plaats graag voorrang zagen gegeven. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 27a (bijlage no. 121). Voordracht: W. Braaksma, alhier. Benoemd wordt de heer Braaksma, met 32 stem men (de heer J. F. Janssen 1 stem). Punt 27b. Benoemd wordt de heer J. F. Janssen, met 31 stem men (de heren R. Boomgaardt en G. van der Laan elk 1 stem). De heren Miedema en Venema vormden het stem bureau. De Voorzitter sluit, om 0.10 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 11