13 12 schuld moet verlaten, niet de doorstromingspremie krijgt. Het gaat er niet om, dat we iemand die ver trekt uit een bepaalde woning, die premie willen mee geven. Het gaat ons om de claim, die we op de ver laten woning krijgen. Ik geloof, dat we van deze es sentie van de regeling niet moeten afwijken, want als we gaan overwegen: Waarom deze wel en die niet, dan is er geen enkele regeling toe te passen. Op de opmerking over art. 11, lid a: verkoop van de verlaten woning, kan ik precies hetzelfde antwoor den, ook aan het adres van de heer Klomp. Een wo ning, die f 120,huur per maand doet, hoeveel moet die als koopwoning kosten? Als ik 11% lasten per jaar stel (9% rente, 2% afschrijving, wat onderhoud), kost die woning 1440 x f 9,is f 13.000,De heer Klomp noemt een woning van f 30.000,maar aan zulke woningen hebben we helemaal geen behoefte. Op dergelijke woningen krijgen wij geen claim en boven dien kunnen wij de bewoners van zulke woningen niet helpen. We kopen zelf die woningen niet. De door stromingspremie zal in hoofdzaak betrekking moeten hebben hetzij op gemeentewoningen, hetzij op woning bouwcorporatie-woningen. En als nu degenen, die woningen verlaten, waarvan ten gevolge van verbeteringen de huur op een hoger niveau komt, de premie zouden krijgen, dan kwam deze pre mie ten goede aan een categorie, die we niet hiermee behoeven te helpen, die niet die nood heeft die de groep van f 120,per maand en daar beneden wèl heeft. Mevr. Visser-van den Bos heb ik niet helemaal be grepen. (Mevr. Visser-van den Bos: Als ik met een groot inkomen in een woningwetwoning woon en ik koop een ook weer goedkoop huis, dan kom ik wel duurder te wonen, maar zou ik toch, gezien mijn in komen, geen recht hebben op de doorstromingspremie en dat lijkt me een dwaze zaak. Als ik naar een duur der huurhuis ga, wordt er wèl op gelet, of er een juiste verhouding is tussen mijn inkomen en de huur die ik betaal, maar koop ik een goedkoop huis, dan mag ik daarin gaan wonen, al heb ik daarvoor een veel te hoog inkomen en dan krijg ik nog f1250,toe ook.) Het gehele huisvestingsbeleid is sterk gekoppeld aan de verhouding: inkomen-huurniveau. (Mevr. Visser-van den Bos: Maar ik mag toch in dat goedkope koophuis gaan wonen.) Inderdaad, maar als U werkelijk een hoog inkomen heeft en U wil een woning kopen, dan is het toch wel een grote uitzondering, als U een wo ning zou krijgen beneden de f 30.000,(Mevr. Visser van den Bos: Waarom? Ik kan het best leuk vinden in een goedkoop huis te wonen.) Dat kan zo zijn, en wie dat wil, moet het maar proberen. Maar het gaat er ons niet om, of de bewoner veel of weinig verdient, het gaat ons erom: Laat hij een woning achter, waarop wij... (Mevr. Visser-van den Bos: Nee, want zojuist zei U zelf: Als het huis, dat hij achterlaat, verkocht wordt, dan krijgt hij niets. Dus het gaat U er niet alleen om, of hij een huis achterlaat.) Daar gaat het mij wèl om. Dan heeft U het nog niet goed begrepen. (Mevr. Visser van den Bos: Jawel.) Als iemand een huis achterlaat, dan moet de Gemeente op die woning een, claim krijgen en dat moet een woning zijn met een huur van maxi maal f 120,-per maand en als iemand die een huis verlaat, nu f 10.000,of f 20.000,verdient, interes seert ons niet zozeer, alleen in die zin, dat hij, komend bij Bureau Huisvesting, niet weer voor een goedkope woning in aanmerking komt. Wil hij een huis kopen, dan komt hij toch in een duurdere woning, want hij koopt niet een woning beneden de f25.000,- (Mevr. Visser-van den Bos: De mogelijkheid zit er toch in, mijnheer De Jong.) Dat interesseert ons niet, als wij maar de claim op de achtergelaten woning krijgen. (Mevr. Visser-van den Bos: Als ik verhuis naar een eengezinswoning, krijg ik geen premie, al laat ik nog zo'n goedkoop huis achter.) Een eengezinswoning in de huursector krijgt hij ook niet. (De Voorzitter: Gaat men naar een eengezinswoning, dan krijgt men nooit een premie. Gaat men naar een huurwoning, dan gel den twee criteria, op grond van art. 11, lid j. Eerst de vraag: Wat laat men achter? Maar bovendien deze: Waar komt men in? Daarop slaat de tabel. En nu zegt mevr. Visser-van den Bos: Als iemand een flat woning koopt, dan wordt er alleen naar gekeken of die onder de f30.000,is, als er een premie wordt gevraagd. Art. 9, lid 1, waarin de f 120,en de f 30.000,voorkomen, wordt aangevuld door art. 11, lid j (voor degenen, die naar een huurhuis gaan). Dan wordt er dus een correlatie gelegd tussen het inkomen en de huurprijs. En Mevr. Visser zegt: Gaat men naar een koophuis, dan wordt er geen enkele correlatie ge legd; men kan een hoog inkomen hebben en een huis van f 28.000,kopen, dan krijgt men de premie. In art. 11, lid j, zou dus ook moeten staan, dat voor een koophuis de huurwaarde berekend zou moeten worden zoals bijv. die voor de personele belasting geldt. Mis schien kunnen we dat nog eens even apart bekijken.) Voor zover betreft de huur van f 120,per maand en lager, hebben we de zaak volledig geregeld en daar komt het eigenlijk op aan. Voor de grens naar boven spreekt art. 9, lid 1, duidelijk genoeg. Het zou echter kunnen zijn, dat iemand in een goedkope koopwoning komt (wat zich uiteindelijk vaak ook aan onze beoor deling onttrekt). We zouden zo'n geval bij de toepas sing van deze regeling eventueel kunnen bekijken. De essentie van de regeling evenwel is, dat wij een claim krijgen op woningen van f 120,huur en daar beneden. Mevr. Visser-van den Bos: Mijnheer de Voorzitter, U heeft mij al geholpen, want ik heb hier een voorstel om art. 11, lid j, achter de woorden „minder huur" uit te breiden met: „of berekende huur." Dit komt dan dus te luiden: „De in artikel 9 bedoelde bijdrage wordt niet verleend, indien ten opzichte van het jaarlijks inkomen voor de in gebruik te nemen woongelegenheid minder huur of berekende huur voor kopers wordt uit gegeven dan is vermeld in onderstaande tabel." Als het niet duidelijk is, wil ik nog graag een voorbeeld geven. De Voorzitter: Neen, het is wel duidelijk. Maar ik zou wel willen, dat U, als U dit voorstel indient, er mee zou kunnen instemmen, dat wij de redactie nog even juridisch bekijken en aanpassen, dan komt het altijd goed. (Mevr. Visser-van den Bos: Heel graag.) Als Weth. De Jong er ook mee kan instemmen, dan behoeven we nu over de redactie niet te „vechten". De heer De Jong (weth.): Als we maar afspreken diezelfde regeling hebben we ook toegepast bij koop dat we de relatie nemen van 10 x de huurwaarde. Dan hebben we een uniforme regeling, zoals die ook in art. 9 gesteld is. Dan heb ik er geen bezwaar tegen, want in feite bedoelen we hetzelfde. (Mevr. Visser-van den Bos: Helemaal juist.) De heer Van Balen Walter: Ik dank de Wethouder voor zijn toelichting, die mij in grote lijnen wel heeft bevredigd. Wel zou ik nog even de aandacht op het volgende willen vestigen: Waarom zullen wij ons moedwillig be perken door het verbod van het gaan van een grotere woning naar een kleinere? U heeft daar wel een mo tief voor genoemd, n.l., dat de huur van de grotere woning wel altijd boven de f 250,zal liggen. Maar als dit niet het geval is, ontneemt U zichzelf de moge lijkheid om gemakkelijk en misschien wat gauwer goed kope grote woningen ter beschikking te krijgen en m.i. heeft U in Uw woningbeleid wel bijzonder veel behoefte aan dit soort woningen. De heer Janssen: Ik blijf het toch wel erg sneu vin den voor degenen, die uit een woning vertrekken en van te voren niet weten, of de eigenaar van plan is die woning te verkopen, waardoor zij geen doorstro mingspremie krijgen en toch allerlei kosten gemaakt hebben. Zij zijn dan inmiddels al verhuisd en hebben erop gerekend voor die premie in aanmerking te komen. Dat vind ik een zodanig schrijnend geval, dat moge lijk de regeling wel toe te passen is met de clausule die U erin gebouwd heeft. Er kan zich immers op het laatste moment nog de gelegenheid voordoen, dat de eigenaar besluit de woning in plaats van te verhuren te verkopen. Voor die gevallen zou ik toch wel Uw clementie met de uit de woning vertrokken huurders willen inroepen. De hear Miedema: As men in regeling makket as dizze, moat men der eins nei stribje, dat dy ienfal- dich is, mar dat is dizze regeling neffens my net mear. En dêrom wol ik probearje him noch mar in bytsje slimmer to meitsjen! As in went forkocht wurdt, dan hat dyjinge, dy't forfait, gjin rjocht op de premy. De Wethalder stelt: „Omdat wy gjin claim op sa'n went krije, losse wy hjir gjin wenningprobleem mei op en dus kinne wy gjin premy jaen." Dér kin ik him wol minoftomear yn folgje, mar ik leau, dat der in réele mooglikheit is, dat sa'n went forkocht wurdt oan immen, dy't foar in guodkeape went yn oanmerking kaem. Soe dy man, sjoen syn ynkommen, rjocht hawwe op in hierwent fan f120,dan soe hy nou de keapwent, hwerfan de hier birekkene wurde kin op f 120,krije moatte kin ne. Dan lost it wol in probleem op. Yn dat gefal soe der dus neat op tsjin wêze, dat er de premy krijt. Ik bin op dit momint net by steat konkreet to sizzen, hoe't dat presiis formulearre wurde moat, mar ik soe dochs de Wethalder freegje wolle nochris to bisykjen hjirfoar in oplossing to finen. De hear Klomp: It antwurd fan de Wethalder hat myn biswieren net weinommen, hwat de forkofte hu- zen oanbilangct. Ik wit bést, dat de Gemeente op sa'n went gjin claim kriget, mar ik achtsje in gelikense bi- hanneling fan de boargers folie bilangriker. Op dat punt sille wy wol forskil fan miening halde. De Ried moat yn dizzen mar in ütspraek dwaen. En dêrom wol ik it folgjende ütstel yntsjinje. It is mei ündertekene fan de hear Rypma. „De Ried fan de gemeente Ljouwert; byinoar op 20 april 1970; bislüt: punt a fan artikel 11 fan de troch- streamingsregeling forfalle to litten." Ofsjoen fan it feit, oft dit ütstel al of net oannom- men wurdt, hoopje ik dochs, dat B. en W. alle oan- fregers om in trochstreamingsbydrage der goed op wize sille, dat it mooglik is, dat se gjin bydrage krije, omt der neffens art. 11 yn de tsjintwurdige foarm net minder as tsien ütsünderingsgefallen binne. Ta bislüt wol ik der noch efkes op wize, dat by for- keap fan wentcn ek in hiele kategory guodkeape wen- ten frij komt. De heer Visser: Punt a van art. 11 is kortgeleden ook vrij uitvoerig behandeld in de Financiële Commis sie. Ik heb het met het voorstel, dat de heer Klomp nu ingediend heeft, wel enigszins moeilijk. Dat zou niet het geval zijn, als de Woonruimtewet nog onverkort van kracht zou blijven, maar deze wet is bij verkoop praktisch al buiten werking gesteld; sinds 1 maart, meen ik, en ik dacht, dat deze wet op 1 oktober van dit jaar geheel vervalt. Daarom heb ik niet de vrij moedigheid voor dit voorstel te stemmen. Ik wil B. en W. dus graag in hun voorstel volgen. De I oorzitterHet voorstel Klomp-Rijpma, inhou dende, dat art. 11, sub a, dient te vervallen, vormt mede onderwerp van de discussie. De heer Vellenga: Het is moeilijk op dit moment al precies te overzien, welke de consequenties zijn van het aannemen van het voorstel-Klomp-Rijpma. Ik voor mij zou het op prijs stellen eerst het antwoord van de Wethouder af te wachten, te meer, omdat èn de heer Miedema èn mijn fractiegenoot de heer Janssen be paalde varianten hebben aangebracht, die het B. en W. misschien mogelijk maken een eind te gaan in de rich ting van wat de eerder genoemde voorstellers voor ogen staat en wat ons op zichzelf ook wel aanspreekt. Dus, met Uw goedvinden, mijnheer de Voorzitter, zou ik nu graag afwachten wat de Wethouder namens het College gaat antwoorden om mogelijk, wat onze defi nitieve standpuntbepaling betreft, U om een derde ron de te vragen. De Voorzitter: Ik stel voor, dat we na de tweede instantie het voorstel nog afzonderlijk in discussie bren gen. Dat kan volgens het reglement van orde. De der de ronde kan dan worden beperkt tot behandeling van het voorstel-Klomp-Rijpma. De Raad gaat hiermee akkoord. De heer Heidinga: Ik wil wel graag ondersteunen wat de heer Klomp of een van de andere raadsleden heeft gezegd, n.l., dat het wel van heel groot belang is, dat de aanvragers zeer duidelijk wordt gemaakt, dat er een massa uitzonderingen zijn. Bij mijn weten gebeurt dat ook wel. Het is bijzonder belangrijk, dat men niet voor dingen komt te staan, waarvan men zegt: Had ik dat nu maar geweten! Ik dacht, dat deze zaak nog een ander aspect heeft, hoewel U niet zult verwachten, dat ik daarop ga wijzen. Ik wil graag van de Wethouder horen, of het volgende juist is. Als wij degenen, die een huis ver laten, dat verkocht wordt, een premie geven, dan geven we daarmee eigenlijk ook de huiseigenaar de gelegen heid het huis vrij te verkopen, zodat die ook nog een paar duizend extra ontvangt. (De heer Vellenga: Dat dacht ik niet.) Ja, natuurlijk wel. Hij krijgt, doordat wij de huurder, die het huis verlaat, een premie verlenen, het huis vrij. Gaven wij die premie niet, dan krijgt hij het misschien niet vrij. (De hear Boomgaardt: Dér stiet de hierder buten.) Ja, maar wat ik zeg, zit er toch in. (De hear Boomgaardt: Dat kost de Gemeente gjin sint.) Nee, maar het is iets wat mij niet(De heer Ten Brug (weth.): Dat doen wij toch ook dom weg door nieuwe woningen te bouwen!) Toch staat dit aspect van deze zaak mij helemaal niet aan. En ik geloof wel, dat wij, gezien alle moeilijkheden, die met de regeling annex zijn, toch de meest juiste weg kiezen door het voorstel van B. en W. te volgen. De heer Kingma: Waar het ons eigenlijk aan man keert is een bepaling, dat een huurwoning in de la gere huurklassen een huurwoning moet blijven. Met zo n bepaling hadden we de moeilijkheden niet, waar we nu mee zitten. Dan hadden we altijd weer de be schikking over een verlaten huurwoning in de lagere prijsklassen. Zo'n woning zou dus alleen maar ver kocht mogen worden, als men haar ook weer ging ver huren. Dit bezwaar kunnen we echter als Gemeenteraad niet opheffen. De heer De Jong (weth.): De heer Van Balen Wal ter heeft een opmerking gemaakt over het verlaten van een grotere woning en het betrekken van een klei nere. Daartegen verzet zich de regeling niet; daar kan een premie voor gegeven worden, als die grote woning maar op het vereiste huurniveau ligt. De Minister heeft daar wel iets over gezegd, maar in deze regeling heb ben wij daarover geen clausule opgenomen. De heer Janssen zegt, dat het erg sneu kan zijn, als mensen die verhuizen naar een duurdere woning, niet de premie krijgen, waarop zij gerekend hebben, omdat het huis, dat zij verlaten, verkocht wordt. Dat ligt in ieder geval niet aan de voorlichting van de kant van de Gemeente. Wij zijn bijzonder duidelijk en spiegelen de mensen niet iets voor, dat later anders uitkomt. Als men niettemin daar een andere gedachte over heeft, dan kan deze alleen maar berusten op niet juiste in lichtingen van derden of op niet juiste informatie ter plaatse waar die eigenlijk wel juist behoort te worden gegeven. Ik zeg dat er uitdrukkelijk bij, omdat, als men informaties wil inwinnen bij de Gemeente, wij öf mondeling deze zaak toelichten öf de regeling meege ven, waarbij we zeggen: Bekijk goed, öf U inderdaad voor de premie in aanmerking komt. Legt de aanvra ger het geval uit, waarin hij verkeert, dan wordt hem meteen duidelijk gemaakt, of hij al dan niet in aan merking komt. Verder mag ik de heer Janssen dit mededelen: Wij hebben uiteraard bij de toepassing van deze regeling ook art. 12 toe te passen. En dat geeft aan, dat wij bevoegd zijn in bijzondere gevallen van de regeling af te wijken. Er kunnen zich situaties voordoen, die bij zonder schrijnend zijn, maar waarin men, als men niet strikt en formeel de regeling toepast, daarmee in strijd handelt. Zo hebben we bijv. gehad, dat mensen, die pas verhuisd waren en de uitkering even wilden ophalen, te horen kregen, dat ze vóór de verhuizing de aan vrage hadden moeten indienen. Hebben ze dit niet ge daan, dan krijgen ze de uitkering niet. Dan hebben we wel eens gesteld: het is nog binnen een week na de verhuizing gebeurd en het was geen opzet; we keren de premie nog maar uit. M.a.w. de regeling wordt toch wel met een zekere soepelheid toegepast. Zo zou men het ook kunnen doen in die gevallen, waarover de heer Janssen spreekt, mits wij het principe maar vasthou den, dat hier woningen van een huurprijs van f 120, of lager achtergelaten moeten worden, waarop wij in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 7