14 het kader van het gehele huisvestingsbeleid een claim houden. Als we dat niet als uitgangspunt aanvaarden, dan ondergraven we de basis van de regeling. Ik wil de heer Janssen wel toezeggen, dat wij in de grens gevallen, waarop hij doelt, niet zullen aarzelen art. 12 toe te passen. Dat doen we in de praktijk ook al, maar dat wil niet zeggen, dat het hek daarmee van de dam is. Mijn bezwaar tegen het voorstel-Klomp-Rijpma is, dat daarmee een essentieel beperkend element, dat ge heel wezensvreemd aan deze regeling is, wordt binnen gehaald, waarvan wij de draagwijdte niet kennen. Hoe veel en welke woningen betreft dat? Zijn dat woningen beneden een bepaalde koopprijs? De heer Klomp heeft zelf woningen genoemd van f 30.000,Als we dit voorbeeld nu eens nemen: Iemand verkoopt zo'n wo ning voor f25.000,dat is dus overeenkomstig de norm, die we zopas met mevr. Visser afgesproken heb ben, f2500,huurwaarde (10% van f25.000,Vol gens het amendement-Klomp zouden de mensen die dit huis verlaten, wel de premie krijgen. Maar daar kan geen sprake van zijn. Dan ondergraven we de ge hele regeling. Laten we daar alstublieft niet aan be ginnen. We hebben juist op dit punt een vrij duidelijke ervaring. Ik wil nog eens een voorbeeld noemen. We hebben een bepaalde woning vrij gekregen op een zeker mo ment en wij weten niet beter dan dat deze woning be neden de f 120,huur ligt, maar ten gevolge van een huurverhoging wordt het f 125,Dan zou er ook sprake zijn van een grensgeval en voor dat soort ge vallen zou ik een klein beetje de ruimte willen hebben, zodat wij, zonder de regeling geweld aan te doen, daar van mogen afwijken. We zullen dus in schrijnende ge vallen de regeling wel soepel toepassen, mits haar es sentie niet wordt aangetast. Het amendement-Klomp moet ik echter ten stellig ste ontraden. Ik ben het met de heer Heidinga eens, dat we hiermee iets beginnen te stimuleren, wat we nu net niet willen bereiken met deze regeling. Daar voor is ze niet in het leven geroepen. De heer Visser wil ik zeggen, dat de Woningwet nog niet afgeschaft is. Zoals het nu lijkt, zal dat uiterlijk 1 september 1971 gebeuren; het kan dus wel eerder zijn. Zouden wij met de woningbouwverenigingen een goede overeenstemming bereiken, dan is het mogelijk die afschaffing op ons toe te halen, zo heb ik, meen de ik, in de begrotingsvergadering gezegd, maar dan zullen we eerst een duidelijk sluitende regeling moeten hebben, die geldt vanaf het moment van af schaffing van de Woonruimtewet, opdat we niet in, een luchtledig komen te verkeren m.b.t. de gehele woon ruimtevoorziening. Ook wat de onderhavige regeling betreft, mogen we niet op genoemde afschaffing spe culeren. Zolang we nog onder deze wet „leven", laten we ons dan ook houden aan de normen, die goed bleken in de praktijk. Als we de heer Klomp zouden volgen, af gedacht van de bezwaren die ik zopas noemde, wat dan te doen met hen, die onder de „oude bedeling" de premie niet gekregen hebben En dan te bedenken, dat de premie volgens de oude regeling volledig ver goed werd door het Rijk, terwijl we onder de nieuwe regeling zelf 20% er bij moeten doen. Nog wel in een begrotingspositie die bijzonder veel moeilijker is dan vroegere. Die argumenten mogen ook echt wel eens genoemd worden. Ik zou de Raad dus met de meeste klem willen ad viseren het amendement-Klomp niet te volgen; ik ge loof niet, dat dit voldoende doordacht is. De heer Heidinga dank ik voor de steun, die hij het voorstel van B. en W. gegeven heeft en de heer King- ma heeft de situatie ook duidelijk getypeerd. Wat de heer Klomp zou willen, zou alleen maar kunnen, als we de verkoop in de hand zouden kunnen houden en dat kunnen we niet. Dat is juist het moeilijke punt en daarom willen we terzake geen risico's nemen. Daar om zeggen wij: Wij willen een claim op de woningen van f 120,huur en minder hebben en als die claim gerealiseerd wordt, dan wordt de regeling van toepas sing. Ik dacht, dat dit duidelijk was. Ik wil de heer Klomp niet bestrijden, dat de regeling voor sommigen wel een klein beetje hard is, maar we hebben ze al verschillende jaren zo toegepast; de mensen zijn op de hoogte en dan zou ik willen, dat we ons aan de regeling houden. De hear Miedema: Ik haw noch frege, hoe't it komt mei forkeap ünder de f 30.000, Neffens de regeling krijt immen, dy't in hüs efterlit, dat forkoft wurdt, gjin premy. Mar as dat hüs nou forkoft wurdt oan immen, dy't qua ynkommen rjocht hat op in hüs ünder de f 120,hier, dan losse wy mei de forkeap wöl in probleem op. De hear De Jong (weth.): Op himsels soe dat yn- died sa wêze kinne. (De hear Miedema: Né, dat is sa.) (Laitsjen) Ja, dat is ek sa, mar yn sa'n gefal soene wy dan witte moatte, hokker ynkommen dy man hat. (De hear Miedema: Dat is nei to gean.) Yndied. Nou, dat soe in punt wêze. Mar oer it algemien binne dit lit ik it der düdlik by sizze tige ütsünderingsbipa- lingen. As Jo it sa bidoele: Flechtsje sokke gefallen yn by art. 12, pas dat artikel dan ta (De hear Miedema: Ja.), dan soe ik dêr bigryp foar hawwe. Mar noehris, hokker minsken kinne mei dizze ynkommensnoarm leger as f 700,per moanne by wize fan sprekken in hüs keapje, dat f 120,of minder hier dwaen soe? Foar sokke ütsünderingsgefallen wol ik dus art. 12 wol tapasse, dan taest ik de essinsje fan de regeling net oan. De Voorzitter: Maar dan is er nog één lacune. Stel, dat een huis wordt verkocht en dat de koper het huis weer verhuurt beneden de f 120,(De hear Miedema: Ja, dat kin ek, mar dat hoecht net. As dy man der nou seis yn giet?) Ja, dat bedoelt U en daar gaat Weth. De Jong van uit. (De heer De Jong: Ja.) Ik bedoel echter dit: De huurder verlaat een huis, iemand koopt dat en verhuurt het onmiddellijk weer aan een ander onder de f 120,Dan zou de regeling wèl moeten gelden. De heer De Jong (weth.)In beide gevallen krijgen wij dan een claim op een woning met een huur van f 120,— en dat is de essentie! van de regeling, waar van we moeten uitgaan. En als men dat nu aan vaardt, dan ben ik er niet zo bang voor een aantal varianten te laten vallen onder art. 12. En zouden de uitzonderingsgevallen van a t.e.m. j niet volledig zijn, dan moeten we toch proberen de paar andere uitzon deringsgevallen in art. 12 samen te vatten. De Voorzitter: Dat impliceert, dat we van de zijde van het College toezeggen dat zal de heer Klomp dan ook interesseren dat wij ingeval de koper van het huis het verhuurt onder de f 120,of als bij ver koop zonder verhuur de inkomenscorrelatie bestaat als door Weth. De Jong gesteld, krachtens art. 12 wèl de doorstromingspremie geven. Dat kunnen we duidelijk vastleggen. Dan is het ongelimiteerde van het voorstel- Klomp-Rijpma vermeden en we hebben bedoelde uit zonderingsgevallen samengevat tot de twee genoemde categorieën, wat ook de bedoeling is. De heer Reehoorn: Ik wil nog wel iets zeggen over het voorstel-Klomp. Ik weet niet, wat de heer Klomp doet, maar ik wilde wel, dat hij het handhaafde. De Wethouder heeft wel gezegd, dat de grondslag van de regeling het hebben van een claim is. Dat is best, maar men moet goed bedenken, dat de mogelijkheid om claims te krijgen zich voltrekt via de bereidheid van de bewoner om een woning met lage huur te verlaten. Als die bereidheid er niet is, krijgt de Gemeente über haupt geen claims. En als men de mogelijkheid om door te stromen zo ingewikkeld maakt door al die va rianten, wordt het zeer onzeker of de aanvrager de premie wel krijgt; hij weet wel, welke de uitzonderin gen zijn, maar hij heeft het zelf niet in de hand. Dat zou de bereidheid om door te stromen in haar alge meenheid wel eens dusdanig kunnen remmen, dat de Gemeente, wat betreft het leggen van de claims, hele maal niet meer aan haar trekken komt. Nu hebben B. en W. wel een bepaalde ervaring, maar daar wil ik een ander punt tegenover stellen. Is het nu zo erg, dat zo'n woning in de huurklasse van beneden de f 120,— nu eens verkocht wordt? In de regel is zo'n woning ook wel navenant de huur van f 120,en laat er nu eens een andere bewoner in komen, die de woning wa opknapt. Bij koop bestaat de kans, dat er wat extras aan gedaan wordt. Hebben wij in Leeuwarden niet be hoefte aan het opknappen van vooral die woningen, die al jaren achter elkaar in die lage huurklasse verhuui zijn? Ik dacht, dat ik deze Wethouder wel zo goed kende, dat hij daar ook nog wel enige aandacht aan besteden wil. Ik zou in dit geval het voorstel-Klomp- Rijpma willen steunen. De hear Klomp: Men mei yn dizze hiele diskusje net forjitte en dêr hat de hear Reehoorn krekt ek op wiisd dat der in bipaelde kategory wenten is mei in lege hier. As dy troch forkeap hwat omheech giet, dan blykt, dat de hier altyd to leech west hat. Dêr sitte wy ek mei. Ik hanthavenje myn ütstel. Der moat mar ris in ütspraek oer dizze kwestje komme. De heer Vellenga: Ik heb zopas al gezegd, dat ik het standpunt van mijn fractie zou willen weten, maar ik heb nog geen gelegenheid gehad al mijn fractiege noten te raadplegen. Dit standpunt zou mede bepaald worden door datgene wat de Wethouder zou antwoor den. Ik heb goed begrepen wat de heer Klomp beoogt met zijn voorstel. Aan de andere kant moet ik zeggen, dat indruk op mij heeft gemaakt datgene wat de heer De Jong bij herhaling naar voren heeft gebracht: het gaat de Gemeente om de woning en de kwestie van de mensen die ermee annex zijn, is in zekere zin een secundaire. Toch kunnen je natuurlijk in de praktijk van het leven die mensen niet onverschillig laten. Er zullen stellig een aantal moeilijke gevallen tussendoor lopen, waarvan je zegt: Nu is het eigenlijk te gek, dat je je formeel houdt aan de letter van de regeling, terwijl de mensen, om welke reden dan ook, niet van de regeling zouden kunnen profiteren. De heren Jans sen en Miedema hebben daarvan enkele voorbeelden gegeven. En nu heb ik van mijn kant de neiging te zeggen: Als de Wethouder verklaart, dat het College in dit soort gevallen bereid is, onder toepassing van art. 12, een aantal uitzonderingen te gaan hanteren, dan is mij dat op dit moment voldoende. Ik wil er vervolgens de aandacht op vestigen, dat het zin zou kunnen hebben de huurwaarde van f 120, wel automatisch aan te passen in de loop der tijden. Dat kan natuurlijk nooit een statisch gegeven zijn. Die zal mee moeten trekken door de gehele ontwikke ling op sociaal-economisch gebied. Als dat niet zou ge beuren, dan komen B. en W. voor de ook door de heer Klomp hier geschetste moeilijkheden te staan. Als de Wethouder van deze opmerking zou zeggen: Natuur lijk, dat is evident; dat gebeurt, dan ben ik ook daar mee tevreden. Mijn derde opmerking is deze: Ik kan mij voorstel len, dat B. en W. bijv. na verloop van een jaar bij de Raad terugkeren met een aantal toepassingsgevallen van deze regeling, waarbij enige heel normale gevallen zullen zijn, maar ook een aantal gevallen, waarvan zij zelf het gevoel hebben, dat de regeling daar niet hele maal op slaat. Door hun contact met mensen in de praktijk kunnen zij tot de conclusie komen, dat de regeling hier en daar verbeterd zou moeten worden. Ik zou er zeer veel prijs op stellen, dat B. en W. ons toezeggen, dat zij bijv. na een tijdsverloop van een jaar oog eens in de Raad terugkomen met een paar van lit soort duidelijke praktijkgevallen en dat wij dan nog eens over de toepassing van de regeling kunnen praten. Op grond van deze drie argumenten ben ik op dit moment bereid het voorstel van het College te volgen, mèt de aanvullingen, die Weth. De Jong heeft gege ven en heb ik geen behoefte aan het m.i. te stringente voorstel-Klomp-Rijpma. De heer De Jong (weth.): Het spijt mij, maar ik moet voor het gevaar van de motie-Klomp-Rijpma waar schuwen, want ik vind het nogal wat de grens van de koopsom van f 30.000,hier toe te passen. (De hear Klomp: Sa haw ik it net formulearre.) (De Voorzitter: Bedoeld was lid a van art. 11 te laten vervallen; maar 1st gaat dus nog veel verder.) Ja, inderdaad. Dit is zó ln strijd met deze regeling, dat we het niet kunnen accepteren. Ik moet aanneming van dit voorstel met alle klem ontraden. Met de beantwoording van de vragen van de heer lellenga heb ik het bijzonder gemakkelijk, want in feite willen ook B. en W. niets anders dan wèl de es sentie van de regeling behouden, maar de schrijnende bevallen, die tot hen komen, met soepelheid behandelen. De regeling is tot nog toe ook wel toegepast met in achtneming van de gevallen, in art. 12 genoemd. De heer Vellenga heeft ongetwijfeld wel uit mijn woorden in eerste en tweede instantie begrepen, dat wij er in de toekomst ook rekening mee zullen houden, o.a. aan de hand van de ervaringsgegevens, die de heren Miedema en Janssen genoemd hebben. Wat betreft de aanpassing van de huur bij eventuele huurprijswijzigingen, waarop de heer Vellenga doelde, daar zullen wij inderdaad attent op zijn. Dat staat al in art. 9, lid 2. Wanneer zou blijken, dat de regeling in de loop van het jaar eens op de helling moet, dan zullen we dat niet nalaten dat aan de Raad voor te leggen. Het gaat nu eigenlijk ook al om een aanpassing op een paar pun ten. Aanpassing van de grens naar boven zat er niet in. B. en W. hebben geoordeeld, dat degenen, die meer dan f 30.000,- voor een woning kunnen betalen, niet een doorstromingspremie behoeven te ontvangen, maar ze zijn wel bereid hier t.z.t. nog eens op terug te komen. De heer Reehoorn zegt, dat de zaak niet te inge wikkeld moet worden, want daarmee zouden we de ge hele doorstromingsregeling eigenlijk op een dood spoor zetten. Ik wil hem wel zeggen, dat de doorstroming, die we hier bereikt hebben, behoorlijk groot is geweest. Ik heb al eens cijfers genoemd, maar ik wil ze nog wel even herhalen. Per 1 januari 1967 werden van de 3850 gemeentewoningen beneden de huurklasse van f 110, per maand 900 bewoond door mensen met een inkomen, hoger dan f 12.750,Op 1 oktober 1968 hebben we het nog eens gecontroleerd en toen was er nog geen 10% van die 900 gezinnen verhuisd. Toen we het op 1 december 1969 weer controleerden, waren er van die 900 550 verhuisd, m.a.w. de doorstroming is zo behoor lijk op gang gebracht, dat we echt niet kunnen zeg gen, dat dit louter een gevolg is geweest van de door stromingsregeling. Deze heeft wel iets gestimuleerd, maar gelukkig staat en valt de doorstroming in Leeu warden bepaald niet met deze regeling. Volgens mij moeten we, als we de doorstroming nóg veel meer op gang willen hebben, goede vervangende woningen zien te krijgen, zodat we degenen, die wel willen doorstro men want dat wordt hoe langer hoe meer als noodzakelijk gevoeld ook werkelijk mogelijkheden bieden de woningen te krijgen die ze begeren. Dat is voor mij eigenlijk minstens zo'n essentieel punt als de doorstromingsregeling. Maar deze regeling hadden we nu eenkeer; we hebben er goede ervaringen mee en we passen haar wel iets aan in uitzonderingsgevallen. Voor het voorstel-Klomp evenwel ben ik erg huiverig en ik zou de Raad ten stelligste willen aanraden dit niet te aanvaarden. De Voorzitter: Handhaven de heren Klomp en Rijp- ma hun voorstel De heren Klomp en Rijpma handhaven het. Het wordt verworpen met 28 tegen 5 stemmen. Voor stemden de heren Boomgaardt, Klomp, Reehoorn, Ir. Rijpma en Stek. De Voorzitter: Ik breng thans in stemming het voorstel van B. en W., met dien verstande, dat er en kele correcties in de redactie komen. Bovenaan op pag. 4 wordt het woord „maximaal" door „minimaal" vervangen. Verder zal art. 11, lid j, alsnog worden aangevuld overeenkomstig de strekking van de sug gestie van mevr. Visser-van den Bos; daarvoor wordt juridisch dus nog een goede vorm gekozen. En tot slot is er nog de toezegging van het College, dat krachtens art. 11, lid a, in de twee categorieën gevallen, door Weth. De Jong genoemd, doorstromingspremie zal wor den gegeven overeenkomstig het bepaalde in art. 12. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met inachtneming van de door de Voor zitter genoemde wijzigingen. Punt 21 (bijlage no. 129). De heer Heidinga: Ik vind de regeling op zichzelf wel goed en ik ga ook volledig akkoord met het voor stel van B. en W. Ik betreur het mèt hen, dat de premie voor het opruimen van een ton door het Rijk verlaagd

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 8