10
om een principiële verandering gaat. Wij gaan thans van een
groot aantal tarieven voor klassikale lessen en groepsles
sen terug tot 1 tarief en we gaan voor de individuele lessen
over op een draagkrachttarief, met alle daaraan verbonden
bezwaren. Gezien het tekort bij het G.M.I., is dit wel nodig.
We hebben in de begroting voor 1970 een bedrag van
150.000,geraamd, rekening houdende met een tariefs
verhoging, met betrekking waartoe wij het in beginsel wel
eens waren, dat zij moest worden ingevoerd, maar waarvan
wij de omvang nog niet wisten. Als ik me niet vergis, raamden
wij voor 1969 een bedrag van 115.000,De geraamde
meer-opbrengst is dus hoger dan het door Mevr. Visser ge
noemde bedrag van 45.000,
Mevr. Visser vraagt zich af of de kosten van het G.M.I.
niet zouden kunnen worden teruggebracht door minder
bevoegde leerkrachten aan te stellen en die dan (want daar
komt het haast domweg op neer) slecht te honoreren. Dit
doet mij enigszins denken aan het aanstellen van een gods
dienstonderwijzer, wanneer men een dominé niet meer kan
betalen. Di-e godsdienstonderwijzer moet dan echter ernstig
gebrek lijden. (Mevr. Visscr-van den Bos: Een onderwijzer
aan de lagere school verdient minder dan een leraar aan een
middelbare school. Ik hoop echter toch wel, dat U niet
vindt, dat een onderwijzer aan een lagere school niet kan
leven van zijn inkomen.) Het gaat hier, Uw beeldspraak
vasthoudende, eigenlijk om de lagere school. Het gaat hier
niet om de leerkrachten van het vakinstituut, maar om de
leerkrachten van de amateurafdeling. (Mevr. Visser-van den
Bos: Er staat, dat 1 wekelijks lesuur 900,a 1.000,
aan salarissen kost. Wanneeer ik uitga van 30 lesuren per
week, betekent dat 27.000,voor zo'n kracht per jaar.)
Maar daarin zijn ook de sociale lasten begrepen. Het werke
lijke salaris is dus aanmerkelijk lager. Bovendien hebben we
helaas niet voor alle lessen volledig bevoegde leerkrachten.
Het is ook de vraag, waar men de zwaarste leerkrachten
eigenlijk zou moeten stellen. Het onderwijs in de 1ste klas
is nog moeilijker dan dat in de 3de klas en het aanvangson
derwijs zal toch ook zo goed moeten zijn, dat de leerlingen
die verder gaan, daarop kunnen voortbouwen. Het aantal
leerlingen, dat verder gaat, is nogal groot. Uit het rapport van
de commissie blijkt, dat 149 leerlingen deelnamen aan de
klassikale lessen (dat zijn de aanvangslessen) en aan de
groepslessen (dat is al weer een stapje verder) 249 leerlin
gen, terwijl 820 leerlingen individuele lessen ontvingen. Ik
dacht, dat we het niveau van dit instituut zeer belangrijk zou
den verlagen, wanneer we m.n. bij de individuele lessen
(soms moeten we dat noodgedwongen wel eens) gingen
werken met onbevoegde krachten. Het lijkt mij toe, dat het
G.M.I. geen reden van bestaan meer zou hebben, wanneer
men de kwaliteit ging aantasten.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb niet gevraagd om de
aanstelling van onbevoegde leerkrachten, maar ik dacht aan
de mogelijkheid om de kinderen de eerste beginselen te laten
bijbrengen door eventueel een l.o.-kracht i.p.v. door een
m.o.-kracht. Graag wil ik vóór de begroting met de Wethou
der nog eens over deze zaak praten, omdat ik een verhoging
van 230,tot 500,erg fors vind en mij bovendien be
kend is, dat de ouders van 1/3 deel van de leerlingen van
deze school wel in staat zouden zijn om veel meer te betalen
dan dit bedrag van 500,dat nog ver beneden de kosten
van de lerarensalarissen ligt.
De heer Kingma: Ik vind vooral voor schoolgaande kin
deren het muziekonderwijs aan deze amateurafdeling zo be
langrijk, dat we er vooral voor moeten zorgen, dat iedereen
dat onderwijs kan volgen. We moeten er niet in de eerste
plaats naar streven het tekort bij het G.M.I. te dekken. Ik
dacht, dat dit ook een vorm van onderwijs was, die we niet
moeten onderschatten en die ook in belangrijke mate kan
bijdragen tot het levensgeluk van deze kinderen. Naar mijn
idee hebben we op het ogenblik aan dit instituut een aantal
behoorlijke leerkrachten en ik zou het erg jammer vinden,
wanneer nu ter wille van de kosten werd besloten om over te
gaan tot de aanstelling van minder bevoegde krachten. We
willen met deze nogal forse verhoging wel akkoord gaan,
maar ik vind, dat het nu toch wel mooi genoeg is geweest.
De heer Ten Brug (weth.): We zijn met deze verho
ging, gezien de inkomenssituatie, tot het maximum gegaan
en we moeten het aanvaarden, dat een instituut als het G.M.I.
de gemeenschap geld kost. Ik wil t.z.t. bij de begrotingsbehan
deling graag met Mevr. Visser over deze zaak discussiëren,
maar er moet mij hier toch nog één opmerking van het hart,
Het is waar, dat de ouders van 1/3 deel van de leerlingen
van dit instituut wel meer zouden kunnen betalen dan
500,per jaar. Ik herinner mij echter nog levendig onze
discussie over de subsidiëring van gezinszorg. Daarbij werd
gesteld, dat er genoeg mensen zijn, die meer kunnen betalen
dan die 90,en hierop werd door Mevr. Visser gezegd, dat
daarvoor nu subsidies bestaan en dat daarvan ook moet wor
den geprofiteerd. Dat kan ook in dit geval worden gesteld.
(Mevr. Visser-van den Bos: Bij het G.M.I. gaat het om ge
meentelijke middelen en bij de gezinszorg gaat het voor het
belangrijkste deel om rijksmiddelen. Dat is een heel groot
verschil.) Dat maakt principieel geen enkel verschil, want we
moeten ook de rijksmiddelen met elkaar opbrengen. Mevr.
Visser moet ook niet vergeten, dat het maximum van f 500,
door ons niet willekeurig is gekozen, maar dat het bedrag is,
dat ook door particulieren wordt gevraagd. Wanneer we daar
bovenuit gaan, betekent dat, dat we eventueel een aantal leer
lingen zullen verliezen. Ik acht dat een bezwaar, want een
bloeiend instituut geeft in zijn totaliteit meer mogelijkheden
voor alle leerlingen dan een armetierig instituut. Daarom
menen we niet verder te moeten gaan dan 500,
Thans rest mij nog de commissie, die door de Raad is inge
steld om dit probleem te onderzoeken, te bedanken voor de
wijze, waarop zij zich van haar omvangrijke en niet gemak
kelijke taak heeft gekweten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Punt 19 (bijlage no. 140).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Punt 20 (bijlage no. 153).
De heer Veneina: Wij hebben tegen het verlenen van deze
garantie, waarbij het om een nogal groot bedrag gaat, geen
bezwaar. Mede gezien het aantal bezoekers, dat dit concours
de vorige keer en de keer daarvoor heeft gelrokken, vragen
we ons echter wel af of er voor dit concours wel voldoende
reclame wordt gemaakt.
Het provinciaal bestuur ziet de subsidie voor dit concours
als een aflopende zaak. Is dit het laatste woord van het pro
vinciaal bestuur over deze zaak? Ik vind dat wel wat schriel.
Het gaat hier immers om een internationaal concours en
daardoor om een provinciaal gebeuren. Daar mag men zich
van provinciale zijde wel eens nader over beraden.
De hear Miedeina: Wy hawwe tsjin dit punt wol iennige
biswieren.
Sa't de Ried en it Kolleezje wol witte, hawwe wy us yn it
bigjin fel forset tsjin dit concours, allinnich omdat it foar in
diel op snein halden wurdt en dat biswier bliuwt dus jilden.
En nou komt it safier, dat it net rint, sa't wy tocht hiene en
der moat fan it jier 30.000,op it kleed komme. Wy reali-
searje üs, dat, soene wy as Ried op dit momint kappe, it in
door concours foar Ljouwert forlern giet. En al hiene wy yn
it bigjin graech sjoen, krekt om dy snein, dat it ütstel kapt wie.
nou soe it folie slimmer wêze to kappen. Dan wurdl der sein
„Ljouwert woe ek hwat, mar kin it net folbringe". En ik lean,
dat, as wy fan Ljouwert hwat meitsje wolle, dit soarte fan
dingen en in indoor concours leit tsjintwurdich yn'e moa-
de halde moatte. It concours krijt stees mear bilangstel-
ling en foar in typysk agraryske provinsje, dy 't Fryslan
hjoed-de-dei noch is, heart in indoor concours der tige by.
Salang dit nou draeit, hawwe wy sjen kinnen, dat de bilang-
rike wedstriden op sneon spile wurde en dêrom kinne wy a\
greatste diel fan de kristlike fraksjes bislute foar dit ütstel
to stimmen.
Der bliuwe noch wol in pear fragen oer. Ik leau, mei de
hear Venema, dat dit net in spésifyk Ljouwerter saek is; it is I
in ündernimmen foar hiele Fryslan en dan siert it Ljouwert. I
dat it mei it each op syn sintrumfunksje dit subsidearje wol, I
mar it is drövich, dat wy it diel fan de Provinsje der winliken I
by drage moatte. Dat wol ik wol düdlik stelle en ik soe graech
sjen, dat B. en W. dêr nochris mei G.S. oer prate, dat dit us I
dochs eigentlik in bytsje tsjinfalt en dat wy dit uteraerd oars I
hawwe woene. Der stiet yn it riedsbrief, dat de Finansiéle
Kommisje heard is. Wy fine dat hwat dizenich. Is it moog-
lik, dat noch efkes neijer ritinoarset wurdt, hwat de eventuele
fcwieren fan de Kommisje wiene?
Résumearjend kom ik hjirta: Alhoewol wy dus üs biswier
isjin it halden fan in diel fan it concours op de snein fol-
slein hanthavenje, sille wy, sjoen de üntjowing en ek sjoen
it feit dat wy safier kommen binne, sille wy net tsjin stimme
Wy soene it bitreurje, de saek op dit momint to kappen, mar
wy stelle wol it bitingst, dat it net altyd sa trochgean kin.
Wy winskje de kommisje sterkte ta mei dit concours. En
foar dit jier hoopje wy op in sükses.
De heer De Jong (weth.): Deze stichting heeft in haar be
groting voor 1970 op een totaal van 95.000,aan uitga-
len een bedrag van 9.000,voor reclame opgenomen. Dat
is dus een vrij fors bedrag, waarvoor heel wat kan gebeuren.
Wij hebben het bestuur van deze stichting erop gewezen,
dat zowel het bedrijfsleven als de Provincie en de Gemeente
belang hebben bij dit evenement en dat het daarom niet
juist zou zijn deze lasten eenzijdig af te wentelen op het Ge
meentebestuur van Leeuwarden. Wij hebben dit bestuur
nop gewezen, dat het wenselijk was alsnog te proberen de
Provincie hier nader bij te betrekken, omdat anders ook de
Gemeente wel eens verstek zou kunnen laten gaan. Het
stichtingsbestuur heeft toen nogmaals contact opgenomen
met het bedrijfsleven en de Provincie. Uiteindelijk is daar
echter met meer uit gekomen dan wat deze opzet ons nu biedt.
Wij betreuren dit ook, maar we hebben het idee, dat de
Provincie hier ook haar eigen verantwoordelijkheid heeft.
Wellicht zouden Provinciale Staten hier eens iets van kunnen
zeggen, want die beslissen uiteindelijk, wat G.S. zullen doen.
Ik heb het idee, dat het bestuur van deze stichting wel con
tacten met Provinciale Staten zal weten te leggen.
Ook het College heeft het met dit voorstel wel moeilijk ge
had. Een verhoging van 17.500,— tot 30.000,— ligt nl.
toch ergens in het kader van de besteedbare ruimte, die wij
van jaar tot jaar hebben, boven onze draagkracht. Ik heb het
idee, dat het bestuur van deze stichting dit ook wel aanvoelt
tn dat het er, wanneer deze ontwikkeling zich mocht voort
zetten, ook geen gat meer in zal zien. Dit is dus bepaald geen
blijvende zaak, wanneer deze zo sterke stijging van de uitga
ten zich mocht voortzetten. We hopen, dat het de stichting
mag gelukken in ieder geval voor 1970 het tekort binnen
de perken te houden en de tegenwerking, die er verleden
jaar in bepaalde kringen van de paardensport was, nu om
ie zetten in een zekere medewerking. We zien dit evenement
«ei met vertrouwen tegemoet en hopen, dat het voor Leeu
warden kan worden behouden. Zowel deze stichting als het
Gemeentebestuur volgt deze zaak nauwlettend.
De heer Venema: 9.000,— is wel een heel bedrag, maar
het gaat er maar om, dat het goed wordt besteed en maar niet
zo ergens wordt neergelegd. Daar vertrouw ik ook wel op.
Wat de opmerking van de Wethouder over Provinciale
Staten betreft, geloof ik, dat het wel goed is, dat hier in het
openbaar eens over deze zaak wordt gesproken. Hierdoor
lomt deze zaak Provinciale Staten dan misschien wel ter ore.
De hear Boomgaardt: It koe wolris wêze, dat in frij great
fel fan de bifolking fan Fryslan dizze saek hwat enthousias
ter tomjitte trede soe, as de snein der by wei gyng. Ik wit net,
ofl it Komité it ea wolris bisjoen hat, mar de kans sit der yn,
M it concours earst better üt kinnen hat omdat nou de
rncin der by bitrutsen is.
Yn alle gefallen wol ik op groun fan de motiven, dy't de
ear Miedema ek al neamd hat, rekkene wurde tsjin dit
ótstel stimd to hawwen.
De heer De Jong (weth.): Op de stemmotivering van de
■teer Boomgaardt zou ik kunnen antwoorden, dat het Bestuur
W» deze stichting destijds bewust de zondag hierbij heeft be
trokken. Daar zijn toen van de zijde van de fractie van de
er Boomgaardt bezwaren tegen gemaakt en die bezwaren
j|-in hier voldoende bekend. Zij leven bij mij persoonlijk ook.
1c Raad heeft toen echter besloten tot het verlenen van
«J garantie aan deze stichting en ik persoonlijk heb er geen
oefte aan om thans opnieuw een discussie over deze
nak te houden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van
B en W. met de aantekening, dat de heer Boomgaardt geacht
'■1 worden te hebben tegen gestemd.
Punt 20a (bijlage no. 154).
De heer B. P. van der Veen: Aanvankelijk heb ik van ver
schillende kanten enige verwondering gehoord over het uiter
lijk aspect van dit speelplastiek, maar ik kan tot mijn genoe
gen verklaren, dat dit speelplastiek bij de jeugd buitenge
woon in de smaak valt en dat eigenlijk de hele dag de kleine
kinderen er omheen en doorheen kruipen. Ik ben er erg
blij mee.
De hear Boomgaardt: lk fyn it hwat spitich, dat it Kol
leezje ütstelt, dit boartersplastyk yn it Bilgaerd to setten,
net om it Bilgaerd, mar omdat ik it it is dochs in Bifrij-
ingsmonumint passender foun hie it yn de Forsetsbuert
in plak to jaen. Ik wit net, oft it miskien om praktyske rede
nen net kind hat, mar yn it Lekkumerein komt dochs ek in nij
plein. Dêr hie it neffens my sinfoller west as op hokker oar
plak yn'e stêd ek.
De Voorzitter: lk geloof, dat een discussie over dit laat
ste punt niet zoveel zin heeft. We hebben daarover advies
van deskundigen gekregen en het door de heer Boomgaan-
gestelde lijkt mij meer een psychologische dan een zakelijke
overweging. We hebben het punt gekozen, dat zakelijk gezien
de voorkeur verdient.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B.
en W.
Punt 20b (bijlage no. 156).
De heer Heidinga: Ik heb geen bezwaar tegen dit voor
stel. Toch zit er een nare smaak aan deze hele zaak. Bij
rechtszaken komt het nogal eens voor, dat het punt, waar
het eigenlijk om gaat, helemaal niet aan de orde komt en
dat geldt ook voor dit geval. Het punt, waarom het hier gaat,
is de vraag of die meerwerkrekening terecht was of niet. Dat
is echter helemaal niet in het geding gekomen. We hebben
met rechtszaken wel eens vaker vervelende ervaringen op
gedaan en zou het nu ook mogelijk zijn dergelijke zaken,
wanneer die zich weer eens voordoen, onder overlegging van
de nodige stukken in de Commissie voor Openbare Werken te
brengen? Die commissie kan deze zaken dan in al hun de
tails grondig bekijken, lk wil mijzelf niet aanprijzen, (Stem:
Nou!) (gelach) maar de meeste juristen, zoals wij die ook
in onze Gemeente hebben en voor wie ik het grootste respect
heb, zien van bouwkundige kwesties vaak de essentie niet.
De heer B. P. van der Veen: Het verbaast mij enigszins,
dat de proceskosten bij deze zaak zo geweldig hoog zijn. Ik
vermoed echter, dat dit uitsluitend te wijten is aan het inscha
kelen van deskundigen, (gelach) Ik kan mij niet voorstel
len, hoe deze kosten anders zo hoog zouden kunnen zijn.
E.e.a. zou ik precies hebben geweten, wanneer er een specifi
catie van de kosten was overgelegd. Procedures plegen voor
de ene partij nu eenmaal plezieriger uit te vallen dan voor de
andere. Dat hebben zij echter gemeen met deskundigenoor
delen, die ook niet altijd bepaald bevredigend zijn voor de
gene, die er slecht afkomt.
Het vonnis is van 12 februari en de appèltermijn is dus
nu net afgelopen. Het College heeft dan ook veiligheidshalve
een appèldagvaarding laten uitbrengen. Dat kon natuurlijk
in deze situatie ook niet anders, hoewel dit wel extra kos
ten meebrengt ook wanneer de tegenpartij bij aanneming
van dit voorstel met deze zaak doorgaat om te kijken, wat
eruit komt. Ik begrijp eigenlijk niet goed, waarom het niet
mogelijk is geweest dit voorstel in een eerdere raadsvergade
ring te behandelen. Daarvan maak ik echter verder ook geen
punt.
De heer Tiekstra (weth.): Ik zou erop willen attenderen,
dat de Raad destijds heeft besloten verweer te voeren tegen
de hier bedoelde vordering en het College daarbij tegelijker
tijd heeft gemachtigd om eventueel in beroep te gaan. Het
College is echter tot de conclusie gekomen, dat het, mate
rieel gezien, verstandiger is om maar niet in beroep te gaan.
Ik betreur het, dat het niet mogelijk is geweest deze zaak in
de Commissie voor Openbare Werken te brengen. Wanneer
er gelegenheid was geweest om de Commissie voor Open
bare Werken hierover te raadplegen, dan zou ik dat bijzonder
graag hebben gedaan. Een periode van drie maanden lijkt
soms lang. Deze periode is echter nogal kort voor het bepalen
van een definitief oordeel ter zake van dit soort procedures,