zakelijk is de gehele levensloop van die persoon erbij te zetten, maar dat het toch wel zinvol kan zijn, dat de organisaties motiveren, waarom ze nu bepaald deze figuur naar voren brengen. Hun kan vooral gewezen worden op het aspect van de betrokkenen die be stuurd wórden. Ik heb persoonlijk ik weet niet, hoe de heer Miedema erover denkt de indruk, dat het verstandig is voorlopig ook de woningbouwcorpora ties niet voor de voeten te lopen, maar hun wèl de suggestie over te brengen, dat, als zij prijs stellen op twee vertegenwoordigers, ten minste één van dezen een huurder moet zijn. Dan heeft zo'n vertegenwoor diging naar mijn gevoel zin. Anders gaat deze raad lijden aan een overbemanning. De heer Schönfeld: Het heeft me verheugd, dat U, mijnheer de Voorzitter, duidelijk de verzekering heeft gegeven, dat de mogelijkheid open blijft t.z.t. waar nodig het een en ander bij te schaven. Uit hetgeen er door de diverse fracties naar voren is gebracht, is me wel duidelijk geworden, dat de behandeling van dit voorstel door de Raad in zijn nieuwe samenstel ling geen haalbare kaart is. Ik zal dan ook wel ge noegen moeten nemen met de door U gedane toezeg gingen, waarin ik volledig vertrouwen heb. Als het gaat om het handhaven of niet-handhaven van een Financiële Commissie, zou ik me kortheidshalve wil len aansluiten bij hetgeen hier zoeven door de heer Reehoorn naar voren is gebracht. Wat het voorstel van de heer Miedema betreft, zou ik tot slot willen stellen, dat aan de gemaakte af spraken met de woningbouwcorporaties geen afbreuk mag worden gedaan. Indien er een federatie tot stand zou komen, kan de zaak alsnog worden bezien. Ik heb aan dit voorstel dan ook geen enkele behoefte. De Voorzitter: Allereerst zou ik iets willen zeggen over de Financiële Commissie, waar kennelijk nogal verschillend over wordt gedacht. Ik zou de Raad wil len vragen, of hij ermee kan instemmen, dat de Weth. van Financiën en ik samen dit punt nog eens door praten met de huidige Financiële Commissie, die er varing heeft met de werkzaamheden. Wij zouden dan met haar nog eens even kunnen inventariseren en de gang van zaken kunnen nagaan, en wij zouden kun nen bekijken, hoe een nieuwe commissie zou kunnen marcheren. T.z.t. kunnen B. en W. dan al of niet met een voorstel bij de Raad komen. Niet ieder van de gemeenteraadsleden heeft in de Financiële Commis sie gezeten en ik dacht, dat de tijd er niet rijp voor is en dat het niet verstandig zou zijn het nu op een stemming te laten aankomen. (De Raad gaat met dit voorstel van de Voorzitter akkoord.) Een belangrijk punt is nog eens aangesneden door de heren De Vries, Engels en Vellenga, n.l. de co ördinatie. Ik zou graag bij mijn eerste standpunt willen blij ven; ik heb reeds uiteengezet, dat wij op dit moment echt niet de noodzaak zien van- en enigszins huiverig staan tegenover het instellen van een overkoepelende raad, maar, evenals enkele raadsleden, kunnen wij ons levendig indenken, dat er tussen twee of meer raden op een bepaald moment wel eens overleg moet zijn. Die band zouden wij wel willen leggen en daar mede voorlopig willen volstaan. Daarop sluit aan de kwestie van de verslaggeving, waarop de heer De Vries is teruggekomen en waarop enkele andere raadsleden, o.a. de heer Rijpma, ook hebben gewezen. Hier moet geen misverstand over bestaan. Elke raad moet elk jaar wel degelijk een verslag uitbrengen aan de Gemeenteraad. Ik heb in eerste instantie bedoeld, dat dit niet de goedkeuring van de Gemeenteraad behoeft. Ik zou willen overwe gen, als de Gemeenteraad dat op prijs zou stellen, van de notulen van de vergaderingen van de raden een exemplaar aan de Gemeenteraad te doen toekomen. Het zijn in het algemeen openbare vergaderingen, dus daartegen kan op zichzelf geen enkel bezwaar zijn. Dan kan de Gemeenteraad automatisch op de hoogte blijven van de gang van zaken en vooral in de begin tijd lijkt me dat „de moeite waard". En bovendien krijgt hij dus het jaarverslag. Het staat de Gemeente raad volledig vrij ten tijde van de begrotingszitting daarop in te gaan en algemene beleidsaspecten aan te snijden. Ik zou in dit verband ook willen zeggen de heer Engels heeft terzake een vraag gesteld en ik stel het ook wel op prijs dit te kunnen meedelen dat de laatste jaren de verslagen van alle commissies die we hebben, al een vast punt op de agenda van de verga deringen van B. en W. vormen. Dat is wel „een brok", soms zelfs „een verschrikkelijke brok", maar daardoor blijven we ook op de hoogte. Het passeert de revue en zo proberen wij inderdaad te coördineren waar dat nodig is. Ook i.v.m. de coördinatie nog even de kwestie van de deskundigen. Ik ben het met de heren De Vries en Engels eens, dat wij daar, waar dat nodig blijkt, ge bruik moeten maken van deskundigheid, die ergens al aanwezig is, en ik dacht, dat wij, voor wat het maat schappelijk opbouwwerk betreft, die deskundigheid al benutten doordat wij op het ogenblik al een goed contact hebben met het Provinciaal Opbouworgaan en ook met de deskundigen van het Centraal Orgaan. Wij streven er naar dat heb ik ook al in afdeling I ter voorbereiding van de begrotingsvergadering ge zegd op vragen, naar ik meen, van de heer Vellenga op een van de secretarie-afdelingen dit gehele pro bleem te concentreren. Dat betekent niet, dat één man het desbetreffende werk doet, maar wel, dat daar de draden bijelkaar gebracht zullen worden om zo tot een grotere coördinatie en samenbundeling van krach ten te komen dan in het verleden het geval was. Ik hoop, dat ik nu ook vrij concreet op de vragen van de heer De Vries heb geantwoord en ook op die van de heer Engels. Op de vraag i.z. de motivering van de voordrachten weet ik geen positief antwoord te geven. Het is een punt, dat men nog eens weer zou kunnen overleggen met de betrokkenen, maar om het voor te schrijven in de reglementen, daar zou ik toch wel aarzelend tegen over staan. Dat heeft trouwens ook geen der raads leden voorgesteld. Wij zouden betrokkenen wel om een motivering van hun aanbeveling kunnen vragen. Het staat echter de Raad altijd vrij want de benoeming komt in de Raad als men meer over een voorge dragen persoon wil weten, daarnaar te informeren Maar op zichzelf kunnen wij de motivering van voor drachten ook best zoveel mogelijk stimuleren. Bij de heer Reehoorn bestaat er een klein misver stand. Ik heb de heer De Deeuw wel duidelijk geant woord t.a.v. de Jeugdraad. En ditzelfde geldt voor de Bejaardenraad. Naar mijn mening is er geen verschil van inzicht tussen het Gesprekscentrum en B. en W en stellig niet tussen het Gesprekscentrum en onder getekende. Ik heb al de gesprekken Weth. Heetla en Weth. Ten Brug waren er ook bij gevoerd. Wij hebben ook daar duidelijk gesteld: Als er behoefte blijkt te zijn aan een „doe"-orgaan, dan zal het en nu stel ik het een beetje voorzichtig niet de in te stellen raad zijn. Dat kan best een stichting zijn, maar ook een bestaande organisatie; dit kan men niet te zwart-wit stellen; er zijn verschillende mogelijkheden De raden zijn geen „doe"-organen. Dat laat onverlet (wat ik in eerste instantie heb gezegd), dat deze ra-I den op een bepaald moment naast de adviserende co- ordinerende en stimulerende taak best bepaalde onder zoekingen kunnen doen. Dat heb ik als voorbeeld al genoemd. Als zo'n raad met een bepaald voorstel ter- i zake komt, zullen wij dat op voor hand niet willen af-1 wijzen. Dan moet het mogelijk zijn, dat dat in de Ge meenteraad ter sprake komt en dat er bij de Gemeen teraad een krediet voor wordt gevraagd. Als dus in de bejaardensector later zou blijken, dat, afgezien van een raad en eventuele secties en commissies daarvan, er concreet behoefte is aan een „doe"-orgaan, dan zal dat er moeten komen, maar dat is ten principale niet deze functionele raad. En nu hetzelfde als wat ik te gen de heer De Leeuw heb gezegdNatuurlijk, als dat „doe"-orgaan er komt, moeten er goede banden wor den gelegd die uitdrukking zou ik willen gebruiken tussen de raad en het ,,doe"-orgaan, welke vorm dat ook zou hebben. Ik hoop, dat ik nu duidelijk her- j geweest en ik kan me niet indenken, dat hierovei meningsverschil zou bestaan tussen het Gesprekscen trum en het College. Dat is uitvoerig besproken. (De heer Reehoorn: Maar het feit alleen, dat het Ge- 25 I sprekscentrum alle gemeenteraadsleden deze stukken I toegestuurd heeft, zie ik als voldoende bewijs. Ik ben het I nu echter wel met U eens. Als U het risico neemt I Ik heb het meer gezien als een vriendelijkheid, dat het I Gesprekscentrum heeft willen zorgen, dat de Gemeen- I teraad goed op de hoogte is van de discussie tussen I het Gesprekscentrum en B. en W. (Gelach). De heren Miedema en Van der Veen hebben gespro- I ken over de openbaarheid van de vergaderingen van I de Commissie voor het Grondbedrijf. Misschien heb ik I me in de eerste instantie niet duidelijk genoeg uitge- I drukt. Die openbaarheid heeft alleen betrekking op I de taken, die aan de Commissie door de Gemeenteraad I worden overgedragen. De wet schrijft voor, dat de dis- I cussie daarover in de openbaarheid moet plaats heb- I hen. Overigens dat is in januari al besproken I is juist de Commissie voor het Grondbedrijf typisch I een commissie om de geheimzinnigheid in te gaan. I In de Commissie voor het Grondbedrijf die alleen uit I raadsleden zal bestaan, zal over persoonlijke proble- I :nen worden gepraat, over zaken die zich niet lenen I voor de openbaarheid, ik dacht, dat er geen menings verschil over kan bestaan. Aan de heren Miedema en Heidinga laat ik over, of zij al of niet hun voorstel i.z. de kwestie van de volkshuisvesting willen handhaven. Ik zou, vooral ook gelet op de discussies en op de suggesties, die door de verschillende raadsleden naar voren zijn gebracht, graag het voorstel van het College willen handhaven, ik zou de suggestie van de heer Vellenga willen vol gen, n.l. voorshands dit voorstel te handhaven. Het kan best zijn, dat wij in de toekomst, in overleg met de betrokkenen, tot de conclusie komen, dat de Raad voor de Volkshuisvesting te groot is. Die conclusie hebben de betrokkenen zelf ook niet uitgesloten. Zij moesten met de federatie zoeken naar de beste samen stelling. Zij hebben zelf met klem op de thans voor gelegde vorm aangedrongen. De heer Ten Brug (weth.)De heer De Vries heeft concreet gevraagd, of het toch niet aanbeveling zou verdienen om dezelfde leden te benoemen in de Com missie voor de Volksgezondheid en de Commissie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg. Op zichzelf be hoeft dat geen bezwaar te zijn; alleen hij moet dan wel onderscheiden, dat deze commissies duidelijk ver schillende taken hebben. Bij de taak van de Commis sie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg staat het be heer van de dienst voorop. En je kunt toch moeilijk volhouden, dat, wat de institutionele gezondheidszorg betreft, het beheren van de inrichtingen zonder meer zou omvatten alle terreinen van de volksgezondheid in het algemeen. Ik kan mij duidelijk voorstellen, dat men door de Commissie Volksgezondheid tot de over tuiging zou komen, dat er een verdergaande coördi natie zou moeten komen tussen de drie ziekenhuizen in de stad. Ik kan mij ook voorstellen, dat de Com missie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg t.o.v. het beheer van de inrichting daar geen enkele behoefte aan heeft, dus niet met een dergelijk voorstel zou ko men, maar dat de Commissie voor de Volksgezondheid die coördinatie in het totaal van de volksgezondheid zal moeten bekijken. Ik dacht, dat we het verschil tussen deze twee commissies duidelijk moeten stellen. M.b.t. de vertegenwoordigers van het Vormingswerk Eedrijfsjeugd en de organisaties van werkende jon geren heb ik alleen maar verklaard, waarom wij hier beide organen hebben genoemd, n.l. op grond van ver kregen inlichtingen uit de jeugdsector. Concrete activi teiten voor werkende jongeren geschiedden door de K.W.J. en niet door de andere organisaties, die ook liet een directe gemeentelijke organisatie hadden. Art. 1, 3e lid, sub 8, sluit evenwel de situatie, door de heer De Vries genoemd, n.l. dat ook het N.V.V.-jon- gerencontact en eventueel ook het C.N.V.-jongerenwerk hierbij betrokken zouden zijn, niet uit, want er staat, dat er twee leden worden benoemd door de gezamen lijke besturen van de werkende jeugd. Dat zijn dan het Mater Amabilis-werk, de Stichting Vorming Be- diflfsjeugd en de organisaties van werkende jongeren, k'u kan ik mij nog voorstellen, dat de heer De Vries eindt, dat je er dan uiteindelijk nog niet zeker van hent, dat er uit beide groepen één vertegenwoordiger komt. ik geloof, dat wij dan ook inderdaad met deze beide groepen zouden moeten praten. Mocht dat tot moeilijkheden aanleiding geven, dan moet er een wij- ziging komen. En dat kan dan altijd nog met het be- uoemingsbesluit. De Voorzitter: Handhaven de heren Miedema en Heidinga hun voorstel De hear Miedema: Op groun fan it bisprek yn de Ried n.o.f. dit ütstel, wolle wy, alhoewol wy biswieren halde tsjin in ried fan 24 persoanen, it wol ynlüke, as B. en W. tasizze kinne, dat dit punt nei ien of twa jier, as ek de federaesje-gedachte hwat groeid is, noch ris bisjoen wurde kin. Wy woene wol de winsk deroan tafoegje, ek yn forban mei hwat de hearen Vellenga en Rypma sein hawwe, dat B. en W. de wenningbou- korporaesjes forsykje, as leden fan de ried oan to wizen persoanen, dy't bistjürslid èn hierder binne. De Voorzitter: Stellig zullen wij met die wens re kening houden. Thans nog een kleine opmerking. Van het ontwerp-besluit no. 8512 Ia moet de eerste alinea, 2e regel, achter het zinsdeel (bijlage no. 20) worden aangevuld met: „en van 10 juni 1970 (bijlage no. 208)". Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 39 (bijlage no. 209). De heer De Vries: We gaan akkoord met het over leg, dat B. en W. gevoerd hebben met de Verenigingen van Dorpsbelang. We vragen ons alleen af, of deze verenigingen op zichzelf voldoende representatief ge acht kunnen worden en of het niet noodzakelijk zou zijn er in de toekomst naar te streven, dat deze Ver enigingen van Dorpsbelang ook inderdaad koepels worden over de gezamenlijke verenigingen in de dor pen. Ik weet niet, hoe deze zaak in de verenigingen precies functioneert. We hebben het idee, dat er niet van een overkoepeling sprake is. In ieder geval echter hebben B. en W. voorshands instemming bereikt in dit overleg en we zullen graag zien, hoe deze zaak zich verder ontwikkelt. We zouden ons t.a.v. de benoeming van twee raadsle den in de gemeentelijke delegatie, die met de besturen van de Verenigingen van Dorpsbelang besprekingen voert, kunnen afvragen, of dit mensen uit de dorpen zou den moeten zijn. We hebben contact gehad met één van de bestuursleden van een Vereniging van Dorpsbelang en die zei: „Nee, liever niet. We zouden het zelfs wel op prijs stellen om originele „stadsjers" in deze raad te benoemen, want dat zou betekenen, dat onze invloed in de Gemeenteraad eigenlijk nog even extra wordt versterkt, niet alleen door leden die van buiten af komstig zijn, maar ook nog met twee, onze belangen bepleitende stedelijke bewoners". De Voorzitter: Wat dit laatste punt betreft, dit heeft de Gemeenteraad zelf te beslissen op 1 septem ber, wanneer dit punt aan de orde komt. En ik dacht, dat het andere punt, dat de heer De Vries noemde, de komende tijd nog wel weer eens ter sprake kan worden gebracht, misschien m.n. in een gemeenschap pelijk gesprek met de Verenigingen van Dorpsbelang. Ik heb begrepen, dat de heer De Vries wel instemt met het voorstel. De heer De Vries bevestigt dit. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 40 (bijlage no. 210). De Voorzitter: Dit punt, dat in het kader van de voorgaande punten past, stond de vorige keer niet helemaal juist op de raadsagenda. Ik heb toen de Raad verzocht het af te voeren en gezegd, dat overleg zou worden gepleegd met betrokkenen. De Raad ziet hier het resultaat. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter: Aan het eind van deze vergadering wil ik de Raad dank brengen voor de wijze, waarop over een zo moeilijk en belangrijk onderwerp is ge discussieerd. Om 0.40 uur sluit de Voorzitter vervolgens de ver gadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 13