8
9
aiet. M
halve in de beschikbare kantoorruimte, voor een groot
gedeelte gedreven in de café's, vaak onder moeilijke,
maar toch ook bijzonder gezellige omstandigheden. M.i.
bestaat er dan ook aan een beursruimte, zoals bedoeld
in het voorstel van B. en W., stellig behoefte. De ge
zochte combinatie i.v.m. het gebruik van de vlakke
vloeren voor het opslaan van diverse attributen lijkt
mij zeer juist. Ik heb mij echter wel enigszins ver
baasd over de samenstelling van de commissie, die
over deze kwestie rapport aan het College heeft uitge
bracht. In deze commissie heb ik duidelijk iemand ge
mist uit het beurs- en marktwezen. Voor zover mij
bekend bestaat er in Leeuwarden nog steeds een Beurs
en Waagcommissie, die, naar ik meen, pas de laatste
dagen in deze kwestie is gekend. Deze commissie heeft
mij laten weten, dat zij nogal wat bezwaren heeft te
gen deze gang van zaken. Bovendien betreur ik het,
dat ook de Commissie van advies en bijstand voor het
Slachthuis en de Veemarkt hierin niet is gekend. In
dit geval geldt het argument van de vakantie niet,
aangezien het rapport reeds is opgesteld in december
1969. Eerst nu lag het rapport bij de stukken en kon
den wij het bestuderen. Ik maak geen bezwaar tegen
dit voorbereidingskrediet, maar wanneer dit plan ver
der zal worden uitgewerkt, zou ik het wel op prijs
stellen, dat er nauw overleg wordt gepleegd met de
mensen van het beurs- en marktwezen, mede gezien
de ontwikkelingen, die in het beurswezen te verwach
ten zijn. Ik denk hierbij aan Rotterdam en Groningen,
waar ook talloze veranderingen voor de deur staan.
Ik dacht, dat we van dit soort ervaringen alleen maar
een dankbaar gebruik konden maken.
De heer De Jong (weth.): Ik kan me wel aanslui
ten bij het door de heer Weide gehouden betoog. In
derdaad heeft zich een nevengebruik van de Friesland
hal ontwikkeld op gebieden, ten behoeve waarvan wij
thans voorstellen voorzieningen te treffen. Ook wij
hebben de indruk, dat het minder gemakkelijk is han
del te drijven in aardappelen, ruwvoeders enz. in café's
dan in aparte ruimten. Vandaar, dat we hebben ge
zocht naar een combinatie van e.e.a., zoals die in het
voorstel uiteen is gezet.
De commissie is met opzet zo samengesteld, omdat
zij zich hoofdzakelijk moest bezig houden met drie fa
cetten. De heer Achterhof adviseerde uiteraard op
bouwkundig gebied. De directeur van de Dienst voor
Sport en Recreatie heeft dan wel niet in de eerste
plaats met het onderhavige voorstel te maken, maar
wel met de evenementenhal en de provinciale sport
hal. Er wordt thans een voorbereidingskrediet ge
vraagd voor een beurs- en restauratieruimte, omdat
dat onderdeel het meest noodzakelijk is en het eerste
tekort aan accommodatie kan opvangen. Daarna gaan
we werken aan een evenementenhal en vervolgens aan
een provinciale sporthal.
Er is zeker wel overleg gepleegd met de Beurs- en
Waagcommissie. In het voorjaar heb ik zelf een ge
sprek gehad met de leden van deze commissie en heb
daarbij gevraagd of zij er bezwaar tegen hadden hun
zetel te verplaatsen naar de Frieslandhal. Daartegen
hadden zij wel bezwaar, hoewel zij zelf erkenden, dat
de functie van de Beurs veel geringer is gewor
den. Ook de zuivelbeurs is veel geringer van omvang
dan 10 of 20 jaar geleden. Toch stelde deze commissie
er prijs op in de omgeving van het station te blijven.
Aan die wens zal wel tegemoet gekomen kunnen wor
den door de activiteiten van deze commissie te ver
plaatsen naar de Harmonie, wanneer de Gemeente
t.z.t. daarover de beschikking krijgt. Juist i.v.m. het
afnemend karakter van de zuivelbeurs leek het ons
niet noodzakelijk deze commissie te dwingen haar ac
tiviteiten naar de Frieslandhal te verplaatsen.
We hebben ernstig getracht overleg te plegen met
de betreffende Commissie van advies en bijstand, maar
dat is helaas niet gelukt. Overigens ging het hier om
een voorbereidingskrediet en we veronderstelden, dat
de kans bijzonder klein was, dat deze commissie be
zwaren zou hebben, aangezien zij voortdurend heeft
aangedrongen op een verdergaande ontwikkeling van
de Frieslandhal. Ik wil wel toezeggen, dat op een van
de eerstvolgende vergaderingen van deze commissie
deze punten nog eens zullen worden besproken, aan
gezien wij er prijs op stellen, dat deze commissie ook
haar ideeën naar voren brengt.
De heer Weide: Ik zou toch wel een duidelijke toe
zegging op prijs stellen, dat in de bestaande commissie
nog een deskundige op het gebied van het beurswezen
wordt opgenomen. Ik heb alle respect voor de personen,
die thans in deze commissie zitten, maar zij zijn geen
van drieën deskundig op het gebied van het echte
beurswezen. (De Voorzitter: Dat speelt ook niet in
dit stadium.)
De heer De Jong (weth.): Dit voorbereidingskrediet
is bedoeld om een plan op te stellen voor een hal, die
zeer verschillende en ongelijksoortige activiteiten kan
opvangen. Het lijkt mij dan ook niet nodig daarbij nu
iemand te betrekken van de Beurs- en Waagcommissie,
die te kennen heeft gegeven, dat zij niet naar de Fries
landhal wil. Bij de besteding van dit krediet zal zeker
worden nagegaan, voor welke activiteiten in deze hal
ruimte moet worden geschapen. M.i. is juist de dage
lijkse leiding hierbij het nauwste betrokken. De direc
teur van de veemarkt heeft op dit punt juist veel er
varing. Het lijkt mij wel mogelijk t.z.t. die mensen bij
het overleg te betrekken, die van deze ruimte gebruik
zullen maken en die nu nog verspreid zitten over de
verschillende café's.
De Voorzitter: Het gebeurt toch vaker, dat een
aantal hoofdambtenaren een ruwe schets maken, op
grond waarvan een voorbereidingskrediet wordt ge
vraagd. We moeten toch wel onderscheid maken tussen
dit stadium en wat er straks in concreto moet worden
gerealiseerd. Dan zal er stellig overleg worden ge
pleegd met de Commissie voor het Slachthuis en de
Veemarkt en eventueel kan dan nogmaals met die
Beurscommissie worden overlegd of zij alsnog van deze
ruimte gebruik wil maken. Dan zal ook rekening wor
den gehouden met de door de heer Weide gestelde
punten, (De heer Weide: Het gaat mij ook om de
inrichting van het gebouw, waarbij ik o.a. denk aan
telefooncellen, spreeknissen enz.) Maar dat is nu nog
niet aan de orde, daarover kan nog ruimschoots over
leg worden gepleegd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 43 (bijlage no. 242).
De heer Van Esveld: Er is wel eens de stelling ver
kondigd, dat de beiaard, het klokkenspel, aan het einde
van de 15de eeuw is uitgevonden door een „sot" van
Aalst. Ijverige historici hebben de archieven op deze
bewering nagezocht en kwamen daarbij tot de con
clusie, dat dat slechts een legende was een roman
tisch gedacht begin van het klokkenspel. Weliswaar is
in Aalst in 1487 een carillon opgehangen, maar in wer
kelijkheid is het klokkenspel nimmer uitgevonden, ook
niet door een „sot". Het heeft een lange ontwikkeling
doorgemaakt met opmerkelijke hoogtepunten, maar ook
met perioden van diep verval. (De Voorzitter: Het
gaat toch over dit voorstel, mijnheer Van Esveld?) Ja,
het gaat over dit voorstel. (Gelach) De oorsprong van
het klokkenspel is o.m. te vinden in de middeleeuwse
kloosters, waar de monniken reeksen van kleine klok
jes, cymbala, samenvoegden om daarop simpele wijs
jes te kunnen spelen ter begeleiding van de zang en
als extra register bij het orgel. Het moet uiterst
primitief hebben geklonken. Aan de hand van over
gebleven tractaten heeft men kunnen nagaan, dat de
meest elementaire muzikale intervallen, ook voor die
tijd, bijzonder vals waren. Het zou nog heel lang du
ren voordat de carillons een lust werden voor de oren
van muzikaal gevoelige luisteraars, al was er dan ook
sprake van een gestadige groei van de belangstelling
voor de klokkenspelen en al nam het aantal klokken
van de carillons stelselmatig toe. Een toetsing van 'je
kwaliteit van de klokken, die t.e.m. het begin van tie
17e eeuw werden vervaardigd, kan slechts tot de be
droevende conclusie leiden, dat deze klokken verre van
zuiver waren. Hierbij denkt men in het geheel nog
niet aan de zuiverheid, die een beiaardier zich als
ideaal stelt, maar alleen aan de meest elementair
eisen, waaraan een klok zal moeten voldoen. Ik zou
uit de historie der cymbalen, beiaards, carillons heel
•rat interessante bijzonderheden kunnen voorlezen,
doch de agenda van deze vergadering is daarvoor te
lang. Dat neemt niet weg, dat ter beoordeling van het
voorstel van het College enkele feiten uit die historie
toch moeten worden vermeld. Er is altijd al een grote
belangstelling geweest van de zijde van de burgerij
voor de klanken van het klokkenspel, zelfs toen het
vals klonk. Er is door de overheden, kerkbesturen en
particulieren, die opdracht hebben gegeven een klok-
aenspel te vervaardigen, ook veel teleurstelling onder
vonden, doordat er in het verleden veel carillons zijn
gemaakt, die de toets der kritiek niet konden door
staan. Uit de geschiedenis is ook duidelijk te lezen,
dat er in de loop der eeuwen goede en minder goede
klokkengieters zijn geweest. Heel goed bekend staan
de beide broers Frangois en Pierre Hémony. Helaas
waren hun directe opvolgers minder vakbekwaam. Een
van die opvolgers was Claude Fremy. In kringen van
deskundigen wordt zonder meer gesproken van een
kentering in de klokkengietkunst na het overlijden van
Pierre Hémony, die 13 jaar na zijn broer Frangois in
februari 1680 overleed. Het heeft enige eeuwen ge
duurd, voordat men weer kon spreken van goede klok
ken. Zeker, er waren klokkengieters genoeg, maar
slechts een enkele van hen kon klokken van allure
maken. Claude Fremy, die het Leeuwarder klokken
spel op zijn naam heeft, behoorde niet tot deze laat-
sten. Ik wil even voorlezen, wat beschreven is in de
geschiedenis van het carillon van de St. Jacobstoren
in Den Haag. Neen, niet in Leeuwarden, maar de toren
van de St. Jacobskerk in Den Haag. Na het opsommen
van de eerste jaren van de voorslag lees ik: „De be
langstelling voor deze voorslag moet in latere jaren
niet gering zijn geweest, want in de periode 1608
1648 vinden we niet minder dan 8 klokkengieters, die
klokken voor dit spel hebben geleverd. De vroede va
deren van Den Haag zullen ten slotte wel hebben be
grepen, dat op die wijze nimmer een werkelijk fraaie
beiaard te verkrijgen is. In 1682 wordt dan ook met
Mannes Fremy, een familielid van Claude Fremy en
ie eerste opvolger van de gebroeders Hémony, een
overeenkomst gesloten om een geheel nieuw carillon
van 27 klokken te leveren. Het bracht de stad echter
niet veel verder, want al spoedig moest men consta
teren, dat van enige voortgang in het werk geen spra
ke was. Toen men bovendien nog enkele minder vlei
ende berichten over Fremy (Mannes) ontving, werd
de opdracht ten slotte geannuleerd. Enkele jaren na
dien, in 1686, ging men met de Antwerpse gieter Mel-
chior Haze in zee. Deze leverde in de daarop vol
gende jaren een 37 klokken tellend carillon. Bij de keu
ring toonden de deskundigen zich echter allerminst
tevreden. O.a. spraken zij er hun misnoegen over uit,
dat Haze zich niet gehouden had aan de bepalingen
van het contract." (En nu komt het!) „De onaange
name verwikkelingen, die hieruit zijn voortgekomen,
zijn te talrijk om in kort bestek te verhalen. Volstaan
moge worden met op te merken, dat deze ten slotte
resulteerden in een overeenkomst met Claude Fremy
te Amsterdam, die het gehele klokkenspel zou her
gieten. De stad mag zich echter gelukkig prijzen, dat
dit contract nimmer is uitgevoerd en dat Fremy slechts
de zwaarste klok van het toenmalige carillon hergoten
beeft." M.a.w. de geschiedschrijvers van heden slaan
bet vakmanschap van Claude Fremy niet zo erg hoog
aan. Trouwens, wanneer men de klokken, die nu al
aren lang in onze kelders zijn opgeslagen, op geluid
beproeft, kan men zelf hierover een oordeel vellen.
Hier komt nog bij, dat de eisen, die wij in 1970 aan
een carillon zullen stellen, aanmerkelijk zwaarder zul
len zijn dan in 1686 het geval was. Het College stelt
thans voor een voorbereidingskrediet te verlenen voor
de restauratie van het Fremy-carillon en het opnieuw
1 m gebruik stellen van dit carillon in de daartoe te
verstevigen stadhuiskoepel. Evenals mijn fractie zal ik
vóór dit voorstel stemmen, mede omdat uit de toelich
ting daarop blijkt, dat het College zich laat adviseren
door de Advies- en Keuringscommissie van de Neder
landse Klokkenspel-Vereniging en de restauratiewerk
zaamheden denkt op te dragen aan de N.V. Eijbouts
te Asten na advies van voormelde Adviescommissie.
Beiden worden geacht deskundig te zijn en staan hier
voor ook bekend. Persoonlijk hoop ik dan ook op een
goed resultaat. Leeuwarden is zeker een goed carillon
waard en moet zich niet behoeven te behelpen met een
klokkenspel zoals dat van de I.W.G.L., hoe aardig dat
ook klinkt. Helaas zwijgt dit spel thans en is aan een
revisie toe. Niet alleen de kwaliteit speelt soms een
rol, maar ook het aantal klokken is er dikwijls oor
zaak van, dat men er niet alles op kan spelen of moet
overgaan tot muzikale kunstgrepen, ten einde een be
paalde klank toch te benaderen. Het is daarom goed
het voorbereidingskrediet ook ervoor te gebruiken om
te bestuderen, wat er kan en moet worden gedaan om
het Fremy-klokkenspel zodanig te verbeteren, dat het
de toets der kritiek kan doorstaan. Misschien zal men
er zelfs toe moeten overgaan het klokkenspel geheel
of gedeeltelijk te hergieten of zelfs nieuwe klokken er
bij te gieten. Daarbij moet men terdege beseffen, dat
er ook thans goede en minder goede klokkengieters
bestaan. Laten we dan een goede kiezen, al zal dat
iets meer moeten kosten. Men kan beter geen klokken
spel hebben dan een slecht spel. Ook moet door de
verbetering de stadhuiskoepel voldoende ruim en sterk
worden, zodat er een carillon in kan komen te hangen,
dat zoveel klokken bevat als er nodig zullen zijn om
de wijsjes zonder kunstgrepen en met een zuivere
klank te kunnen spelen. Dan behoeft men zich niet al
te zeer te beperken t.a.v. de te kiezen muziek. Per
slot van rekening hangt zo'n carillon daar vele gene
raties lang en dan is het beste alleen goed genoeg.
De hear Miedema: Ik hie der moed foar nedich
nei sa'n deskundich bitooch hjir it wurd noch oer to
fieren, mar gelokkich hoech ik net oer it klokkespul
seis to praten. Wy binne as fraksjes bliid mei dit üt-
stel, dat der in mooglikheit is it klokkespul wer yn
eare to herstellen. Mar inkelde leden, dêr't ik ek ta
bihear, hawwe wol in pear biswieren tsjin it tiidstip,
hwerop dit ütstel yntsjinne wurdt. Salang in bislissing
oer it stêdhüs net fallen is, binne dy leden net ré foar
dit ütstel to stimmen. Sy leauwe, dat de léste tiid al
hiel hwat ütstellen oanfurdige binne ünder de druk
fan de omstannichhedenüs persoaniel moat plak haw
we, de tsjinsten moatte funksjonearje, it wurk moat
trochgean. Mar dit soarte fan dingen moatte wy üt-
stelle oant wy wissichheit hawwe oer it plak fan it
stêdhüs. Stel, dat it aensen forpleatst wurdt, dan soe
it my muoije, dat it klokkespul hjir hinget, sünder
dat wy witte hwat der mei dit gebou bart. Men kin
sizze: Dat is théoretysk: it stêdhüs bliuwt op syn
plak, mar wy sizze: Earst de bislissing oer it stêdhüs
en dan oer it klokkespul.
De heer Tiekstra (weth.Ik neem aan, dat de
heer Van Esveld niet nog dit College een verwijt wil
maken n.a.v. de keuze van de klokkengieter enkele
eeuwen geleden. Ik neem ook aan, dat de door de heer
Van Esveld gehouden beschouwing over het carillon
van de I.W.G.L. evenmin voor dit College bestemd is.
De kwaliteit van het klokkenspel is de reden geweest
om de genoemde adviesinstanties te betrekken bij deze
restauratie. Zoals de raadsbrief reeds vermeldt, stre
ven wij ernaar een zo volledig mogelijk klokkenspel te
krijgen. Een aanvulling met 5 kleine klokjes wordt
derhalve gewenst geacht. Uiteraard zal die aanvulling
afhangen van de ruimte, die de koepel biedt.
Ik soe de hear Miedema dit sizze wolle: Ofsjoen fan
de bislissing, dy't in Ried nimme sil oer it fêstigings-
punt fan it stêdhüs, tocht ik, dat wy der fan ütgean
moatte, dat dit gebou hjir stean bliuwt en dat dêroan
net in funKsje jown wurdt, dy't it ünweardich wêze sil.
Soe it stêdhüs al forpleatst wurde en de Ried ken
myn stanpunt yn dizzen düdlik dan soe dus noch
it klokkespul yn dizze koepel op syn plak wêze.
Salang as ik riedslid bin dat is al in hiel lange
tiid en salang as ik wethalder bin sa stadichoan ek
al in lange tiid is oer dit klokkespul praet. Nou
binne wy dan einliks sa fier, dat wy de mooglikheit
hawwe ik siz it foarsichtich op dit stuit wier in
stap to dwaen, litte wij dy dan joun ek dwaen. Dan
hawwe wy wer in sjongend koepeltsje op dit gebou
en nei't ik hoopje, ek op it stêdhüs.
De Voorzitter: U krijgt nog alle kans tot verdere
discussie, mijnheer Miedema, want dit is nog slechts
een voorbereidingskrediet. Dit soort kwesties duurt