16 17 wen van winkelcentra(De Voorzitter: Dat is op het ogenblik niet aan de orde.) In ieder geval heeft de manier, waarop de benoeming van bepaalde personen tot stand is gekomen, ons wat verontrust en wij vra gen dus ook, dat t.a.v. dit soort vacatures de Raad uitvoeriger wordt geïnformeerd over de procedure, die hierbij wordt gevolgd en dat hij niet alleen wordt ge ïnformeerd over het hoe, maar ook over het waarom van de benoeming van personen. De heer Ten lsrug (weth.): Er waren voor deze functie vijf sollicitanten. Ik kan mij nog voorstellen, dat de heer Van Haaren zegt: Al deze vijf sollicitanten hadden moeten worden voorgedragen bij deze commis sie, maar stel een geval, dat er 20 sollicitanten zijn, dan zou het al niet kunnen. Een principieel punt kan het dus nooit zijn. Bovendien, de eerste schif ting gebeurt door B. en W. en op verant woording van B. en W. De sollicitaties komen bij het College binnen en dit gaat na, wie van de sollicitanten op de voordracht zouden kunnen worden geplaatst. Die verantwoordelijkheid ne men B. en W. ook geheel voor zich. Het lijkt mij bij zonder gevaarlijk in een openbaar stuk te zeggen: Wij zouden U aanraden die en die personen om die en die redenen niet te benoemen. Dat lijkt mij ook voor die personen zelf een zeer pijnlijke zaak. En vaak handelt men dan ook onjuist. Het zijn soms nevenfacetten, die aanleiding geven tot de keus: die wel en die niet. Dat was overigens in dit geval niet aan de orde. Hier bleek wel duidelijk, dat het College niet de verant woording op zich kon nemen de overige van de vijf kandidaten, gezien ook de ervaring van elk hunner en dat doet niets af aan hun overige kwaliteiten voor te dragen voor déze functie, die van adjunct directeur van het verpleeghuis met ziekenhuis. De rest van de procedure is vrij duidelijk, dacht ik. B. en W. meenden aanvankelijk twee kandidaten op de voordracht te moeten plaatsen; tussen deze beiden zagen zij ook wel duidelijk een verschil en het is ook helemaal niet vreemd, want als je iemand op no. 1 plaatst, dan heb je voorkeur voor die kandidaat boven de andere. Er was verschil van mening niet zo'n groot verschil trouwens tussen de Commissie en B. en W. Het College meende, dat in beginsel beide kandidaten wel benoembaar waren, maar had toch, ook om allerlei andere redenen, een duidelijke voorkeur voor de man, die het op no. 1 had geplaatst. En die voorkeur was bij de Commissie wel dusdanig, dat zij hierover geen misverstand wilde doen bestaan. Zij had enige aarzelingen t.a.v. no. 2 en zij gaf het College in overweging met één kandidaat te komen. In het algemeen staan B. en W. ook op het standpunt, dat zij de Raad de keus moet kunnen laten doen. We had den n.I. in dit geval meer dan één sollicitant en wij waren dus van oordeel, dat er wel twee „in" zaten. We hebben ook wei eens de situatie gekend, dat er maar één kandidaat was. En dat is bij benoeming van artsen op dit moment ook geen uitzondering; het is uitermate moeilijk om in artsenvacatures te voorzien en ik wil ook niet voor de toekomst voor spellen, dat B. en W. in alle vacatures die er nog ko men, steeds, domweg gezien het aanbod, met meer dan één naam op de voordrachten zullen kunnen komen. Gelet dus op de vrij duidelijke voorkeur, die zij voor de ene kandidaat had boven de tweede, hebben wij er geen enkel bezwaar tegen gehad, in dit geval het advies van de Commissie te volgen en wij zijn dan ook maar met één kandidaat gekomen. Benoemd wordt de heer Bruintjes, met alg. stemmen. Punt 20b (bijlage no. 334). Aanbeveling: vakature van de heer J. Stienstra: 1. de heer J. Stienstra, alhier; 2. de heer J. Fokkema, alhier; vacature van de heer Mr. G. Visser: 1. de heer Mr. G. Visser, alhier; 2. de heer R. H. de Boer, alhier. Benoemd worden de heer Stienstra, met 35 stemmen (de heer Fokkema 1 stem) en de heer Mr. Visser, met 35 stemmen (de heer De Boer 1 stem). Punt 20c (bijlage no. 339). De heer B. P. van der Veen: Ik wil de Raad in overweging geven de heer J. Schaafsma te benoemen. De heer Rijpma: Sinds de Nijverheidswet zodanig gewijzigd is, dat de financiering van de scholen niel rechtstreeks meer door de Gemeente gebeurt en de Gemeente met het nijverheidsonderwijs evenveel be moeiing heeft als met andere scholen voor voortgezet onderwijs, met uitzondering van haar eigen onderwijs, valt het op, dat B. en W. toch weer komen met bet verzoek een lid van de Gemeenteraad in het bestuur van een school voor nijverheidsonderwijs te benoemen. Ik zou haast denken, dat de formulering in de statuten van de Vereniging voor Lager Technisch Onderwijs, dat men een lid van de Raad in zijn midden wil heb ben, voortkomt uit de oude situatie. Ik zou dus in dit geval, alvorens tot benoeming over te gaan, B. en W. willen voorstellen aan het bestuur van de vereniging te vragen, of het er werkelijk prijs op stelt, dat oen gemeenteraadslid als bestuurslid wordt benoemd. Op deze wijze zouden veel meer instellingen in hun statu ten een bepaling kunnen opnemen, dat raadsleden ambtshalve in hun bestuur aanwezig zijn en ik dacht, dat dat een ontwikkeling was, die we niet moesten bevorderen. De heer Ten Brug (weth.): De heer Rijpma heeft gelijk: op grond van art. 9 van de statuten van de Vereniging voor Lager Technisch Onderwijs heeft o.m. een lid van de Gemeenteraad zitting in dat be stuur. En ik geloof, dat de statuten van stellig nog wel een aantal schoolbesturen een dergelijk artikel bevatten op grond van de indertijd gegolden heb bende wettelijke bepaling. Het bestuur van de onder havige vereniging, op de hoogte van de gewijzigde wette lijke situatie, heeft daarin blijkbaar geen aanleiding ge vonden dit artikel van haar statuten te wijzigen, in tegendeel, het heeft, zonder enige aanwijzing onzer zijds, gevraagd opnieuw een lid van de Gemeenteraad als bestuurslid te benoemen. Nu kan ik mij wel voor stellen, dat deze vereniging het op prijs stelt, dat in het bestuur van haar school een gemeenteraadslid zit ting heeft. Maar ik kan mij ook voorstellen, dat de Gemeenteraad van oordeel is, dat er wel een alge meen onderwijs- en gemeentelijk belang bij het func tioneren van deze school, die een belangrijke plaats in het geheel van ons onderwijs inneemt, betrokken is, al weet de Raad wel, dat de delegatie niet meer de oorspronkelijke betekenis heeft. De Gemeente be taalt n.I. al gedurende een aantal jaren niet meer de 30 pet., die m.b.t het nijverheidsonderwijs voor haar rekening kwam. Die 30 pet. betaalt het Rijk nu zelf. Maar de Gemeenteraad zou het toch nog op prijs kun nen stellen een vertegenvoordiging in het bestuur van deze vereniging te hebben. Benoemd wordt de heer Schaafsma met 34 stemmen (2 stemmen blanco). Punt 20d (bijlage no. 344). a. Voordracht: de heren Mr. B. W. Snijder, H. R. Liemburg, Tj. Mun sterman, F. H. E. Hamel, P. Niesten, mevr. T. van der Goot-Boersma, de heer Th. Wortman. b. Aanbeveling: mevr. W. Prummel-Dost, de heren F. M. Weijschedé, A. G. Boonstra, H. G. van Slooten, G. W. Abma en G. Witkamp. De Voorzitter: Het overleg met alle betrokken groe pen kon nog worden afgesloten, vandaar, dat wij heb ben gemeend, dit voorstel nog op de valreep aan de Raad te moeten voorleggen. De heer Van Haaren: Indertijd heeft Axies in de Leeuwarder Courant door middel van een open brief enige bezwaren naar voren gebracht tegen de bevoegd heden en de wijze van samenstelling van de diverse raden. We blijven het onjuist vinden, dat zeven leden van de raad door de besturen en niet door de werkers van de verschillende organisaties naar voren zijn ge bracht. De wijze waarop leden uit kringen van opera, tellet, volksdans, letteren, beeldende kunst, museum- en expositiewezen, fotografie en film door B. en W. zijn aangezocht, vinden wij autoritair en(De Voor zitter: Mijnheer Van Haaren, ik zou U willen vragen U bij dit voorstel te houden. Het is wel jammer, voor U althans, dat U, toen de instelling van commissies en raden overwogen werd, nog geen raadslid was. Deze zaak is destijds heel uitvoerig in de Raad be sproken en afgehandeld en in verordeningen vastge legd. Daar valt nu niets meer aan te veranderen; het heeft dus geen zin er vanavond nog een hele tijd over te praten. Ik zou U daarom vriendelijk willen vragen nu slechts te willen spreken over het voorstel, dat aan de orde is. Heeft U daarover opmerkingen te maken Heeft U daar bezwaren tegen?) Tegen wat door de testuren is voorgesteld, kan ik, gezien de procedures, geen enkel bezwaar naar voren brengen. Blijft dus mijn bezwaar tegen de personen die aangezocht zijn door B. en W. We begrijpen gewoon niet goed, waar om bijv. een directeur van een aantal bioscopen, die ten monopoliepositie in Leeuwarden heeft, de meest aangewezen persoon is om de filmsector te vertegen woordigen in deze raad. Wij denken veel eerder aan iemand uit bijv. de Filmliga. Wij vragen ons ook af, waarom mijnheer Van Slooten de man bij uitstek is om het museum- en expositiewezen te vertegenwoor digen. Wij hadden bijzonder graag(De Voorzitter: Dan stemt U die personen niet, mijnheer Van Haaren. U bent vrij te stemmen wie U wilt.) Wij zullen dat in dit geval ook niet doen. Maar wij hadden zeer graag de gelegenheid gehad tegenkandidaten te stellen. Die gelegenheid hadden wij echter niet, omdat wij de raads- brief zo bijzonder laat hebben ontvangen. Wij zouden daarom willen voorstellen dit voorstel aan te houden. Zal dit niet het geval zijn, dan zal Axies de voorge stelde personen niet stemmen. De Voorzitter: U heeft geen motie van orde inge diend, dus we kunnen thans tot stemming overgaan. Benoemd worden de voorgedragenen en aanbevole- nen, allen met 33 stemmen (voor alle vacatures 3 stem men blanco). De heren Janssen en Schaafsma vormden het stem bureau. De Voorzitter sluit, om 23.10 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 9