20
21
tekort wordt dus nu in een eenmalig subsidie van
f 4.000,weggewerkt. Ik geloof, dat het goed is, dat
we een streep zetten onder de in het verleden gevoer
de exploitatie. Er is een nieuw bestuur en de zaak
schijnt onder dit bestuur ook bijzonder goed te draaien,
zodat we daar aan een nieuwe vorm van buurtwerk
beginnen te werken binnen de bestaande subsidierege
lingen, gelijk aan het buurtwerk dat elders in onze
stad plaats vindt en onder dezelfde voorwaarden. Ik
dacht, dat de heer Bouma ook gerust kan zijn over de
toekomst van het buurtwerk in deze wijk, dat volledig
in zijn lijn zal liggen.
Ik geloof, dat ik hiermee(De heer Vellenga:
Kan de Wethouder nog even ingaan op de kwestie
van de huren? Dat is nog wel een interessant puntje,
waaraan de heer Bouma nogal wat aandacht heeft
besteed.) De huren zijn aan de hand van het ge-
investeerde kapitaal vastgesteld; die worden in de to
tale exploitatie meegenomen en worden subsidiabel ge
acht. (De heer Vellenga: Is dat zeker?) Dat is ab
soluut zeker. Vanwege C.R.M. is de toezegging ge
daan, dat de huren subsidiabel zijn. (De Voorzitter:
Dat was dus ons uitgangspunt.)
De Voorzitter: Heeft de Wethouder nog behoefte de
heer Schaafsma te antwoorden?
De heer Schaafsma: Dan moet de Wethouder die
behoefte maar maken.
De Voorzitter: Dat bevestig ik niet.
De heer Weide (weth.): Wat ik bij het vorige agen
dapunt heb gezegd over de zelfwerkzaamheid en de
eigen verantwoordelijkheid, die mede aan het buurt
werk ten grondslag moeten liggen, geldt straks ook
voor „De Oosthoek" en ik geloof, dat ik daarmee de
heer Schaafsma voldoende geantwoord heb.
De Voorzitter: De heer Schaafsma knikt instem
mend en als de heer Bouma even instemmend knikt
zijn we gauw klaar.
De heer Bouma: Sorry, mijnheer de Voorzitter,
maar ik heb van de Wethouder niet een direct ant
woord op mijn vragen gekregen. De stichting heeft in
september 1967 aan de Gemeente gevraagd: Is U ak
koord, dat wij een extra bedrag van f 4.000,uitgeven
aan handenarbeid, sport, spel enz. De Gemeente heeft
op 13 december 1967 per brief aldus geantwoord: „Wij
machtigen U hierbij tot het aanschaffen van het ma
teriaal tot een bedrag van f 4.000,Dan zie ik niet
in, dat het aan het stichtingsbestuur te wijten is, dat
in de jaren 1967 tot en met '69 een tekort van f 4.000,
is ontstaan. Dat moest wel ontstaan. Het bestuur had
een machtiging ontvangen om f 4.000,uit te geven,
maar het moest dat voorlopig financieren uit eigen
middelen. En nu komt die f4.000,als tekort boven
water. Maar dat is het stichtingsbestuur toch niet te
verwijten Dit had toestemming die f 4.000,uit te
geven.
De Voorzitter: Ik vraag mij in gemoede af, mijn
heer Bouma, of het niet een zinvolle bezigheid zou
zijn, dat U met de Wethouder en iemand van de Se
cretarie dit oude geval nog eens doorneemt, want hier
komt de Raad zo niet uit. Ik dacht, dat dit voorstel
wel rond loopt. En zou uit de discussie blijken, dat er
meningsverschillen zijn of dat er dingen niet zuiver
zouden zijn gesteld, dan kan dat toch alsnog hier naar
voren gebracht worden. Ik heb er persoonlijk alle
vertrouwen in we hebben ook in het College dit
probleem besproken dat dit rond zit, maar op alle
vragen, die de heer Bouma hier nu te berde brengt,
zal hij op het moment nauwelijks antwoord kunnen
krijgen.
De heer Bouma: Houdt U mij ten goede, er wordt
hier steeds op gewezen, dat dit stichtingsbestuur on
verantwoord zou hebben gehandeld. (De Voorzitter:
Waar leest U dat?) De Wethouder zei zojuist: Ik
hoop, dat het onder het nieuwe bestuur beter wordt.
(De Voorzitter: Maar daarmee is niet gezegd dat
moet ik toch wel recht trekken en de Wethouder
noch het College heeft ooit gesteld of ooit willen stel
len, dat iemand onverantwoord gehandeld heeft. Daar
is geen sprake van. Wij willen een streep zetten on
der het verleden. Door allerlei situaties is er een be
paald tekort. De Wethouder zei ook heel duidelijk:
Daar zetten wij een streep onder en in de toekomst
zal ook hier worden gehandeld op dezelfde wijze als
zojuist bij het punt over Wirdum ter sprake werd ge
bracht. Ook daar mag op zich geen misverstand over
zijn. Want we kunnen niet met twee maten meten.
Dat is heel duidelijk.) Dat verlang ik ook niet, (De
Voorzitter: Dat zeg ik ook alleen maar even voor
de duidelijkheid.)
T.a.v. het tweede punt: We nemen hier het besluit,
onder b, „m.i.v. 1 september 1967 verhuren aan" enz!
Dan is de huurprijs f 11.200,Nogmaals, ik heb tegen
het huren geen bezwaar, maar zijn we er zeker van,
dat de stichting dat geld kan betalen En zijn we cr
ook zeker van, dat het Rijk zal subsidiëren? En als
het Rijk niet subsidieert, wie betaalt dan? (De Voor
zitter: De Wethouder heeft dat positief beantwoord.)
Dus daar bestaat geen twijfel over? (De Voorzitter:
Kan U daar nog iets over vertellen, Wethouder?) (De
heer Weide (weth.): Bij mij bestaat daar geen enkele
twijfel over. C.R.M. heeft toegezegd, dat de huur van
f 11.200,die volledig in de exploitatie wordt mee
genomen, ook volledig subsidiabel is. Ik geloof ver
der, dat er enige verwarring bestaat over de 4 mille.
Het gaat twee keer om f4.000,De f4.000,waar
op de heer Bouma doelt, is in de totaliteit van de ex
ploitatie meegenomen. En uit deze exploitatie van
jaar tot jaar, waarin ook deze f 4.000,zit, vloeiden
elk jaar verschillende tekorten voort. En die belopen
toevallig samen ook rond f 4.000,(De Voor
zitter: Juist. Er is dus langs elkaar heen gepraat,
maar dan hebt U nu een duidelijk antwoord.) Staat
het vast, dat ook het tekort van voorbije jaren wordt
gesubsidieerd? (De heer Weide (weth.): We behoe
ven niet over het verleden te praten. Met deze
f 4.000,— aan eenmalig subsidie is het verleden afge
sloten. We beginnen nu met een schone lei op de
nieuwe voorwaarden.) (De Voorzitter: We moeten er
nu van uitgaan, dat we met een schone lei beginnen.)
Ook met het risico wat de huur betreft? (De Voor
zitter: Ja.) Akkoord.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 31 (bijlage no. 432).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 32 (bijlage no. 424).
Sociale Dienst.
Mevr. Bakker-van Diermen: Ik zou mijn opmer
kingen willen plaatsen onder het motto „Het ei van
de Wethouder." Ik wil n.l. nog even herinneren aan het
feit, dat de beslissing om een krediet van f 8.000,— be
schikbaar te stellen destijds nogal wat discussie heeft
uitgelokt. Er is zelfs in drie instanties over gepraat,
voordat de Raad met de kredietverlening akkoord ging.
Tijdens die discussie bleek, dat de betrokken Wethou
der bepaald niet om het onderzoek zat te springen. Hij
heeft toen letterlijk gezegd: „Ik geloof, dat er ook nu
geen ei uit komt." Hij heeft ten slotte en dat moet
ook worden gezegd verklaard, dat, wat hem be
trof, het onderzoek toch moest plaats vinden. Maar nu
er nog f 22.000,nodig zijn, rijzen bij mijn fractie toch
nog wel enige vragen:
Wat heeft het vooronderzoek opgeleverd?
Kan het College ons een samenvattend verslag geven?
Welke zijn de argumenten voor de voortzetting van
dat onderzoek?
Waarom is er in de Commissie van advies voor de
Gem. Sociale Dienst niet over gesproken?
Is het juist, dat reeds nu al details uitgewerkt wor
den?
En tenslotte: Hoe denkt de betrokken Wethouder ei
nu over?
De heer Heetla (weth.): Ik heb inderdaad destijds
gezegd, dat ik er direct nog geen ei uit zag komen
maar het ei is er nu nog steeds niet uit. Men is er nog I
altijd mee bezig en het wordt ook een duur ei. Het is
erg jammer, maar het onderzoek is erg tegengevallen.
Bosboom en Hegener is er vorig jaar mee begonnen,
aiaar het is veel omvangrijker dan men heeft gedacht.
Vermoedelijk heeft men zich erop verkeken, zich niet
gerealiseerd, hoe omvangrijk zo'n dienst is, hoe groot
je papierwinkel is en welke procedures overal aan
vastzitten. Er moet ontzettend veel gebeuren door al
de rijksregelingen t.a.v. de bijstand, er is bijzonder veel
administratie te verwerken naar bepaalde richtlijnen
van Den Haag. Mijn collega De Jong en ik hebben er
al eens opmerkingen over gemaakt. Wij hadden niet
gedacht, dat dit bureau alleen met de administratie
zou zijn begonnenwij hadden ons voorgesteld, dat men
gelijktijdig ook de structuur van de dienst had aan
gepakt. Wij hebben dat dus ontdekt en ik heb er in
B. en W. ook over gerapporteerd. En ik kan U zeggen,
dat de betreffende functionarissen van het bureau een
dezer dagen bij het College zullen worden geroepen om
tussentijds verslag te doen van de werkzaamheden. De
Baad zal over een paar maanden waarschijnlijk nog
wel weer eens een kredietaanvrage voorgelegd krijgen.
Het is jammer, dat het zo is gelopen, maar wij zullen
moeten afwachten, hoe dit in B. en W. uitpakt. De
heren worden dus ter verantwoording geroepen. (Mevr.
Bakker-van Diermen: In januari?) Ja. (De Voorzitter:
.Natuurlijk nog niet voor 1971.) Nee, het is over 1970.
iDe Voorzitter: Er komt dan nog wel een aanvulling
voor 1971.) Ja. (De Voorzitter: Ik dacht, mevr. Bak
ker, dat het goed zou zijn, dat, voordat de zaak aan
stonds weer in de Raad komt, de Wethouder hierover
met de commissie, die pas is ingesteld voor deze dienst,
discussieert. Hij zal daartoe stellig bereid zijn.) Een
alleraardigst punt, mijnheer de Voorzitter. (De Voor
atter: Het lijkt mij niet alleen aardig, dat dit ge
beurt, maar ook nuttig.)
De heer Vellenga: Als ik de woorden van de Wet
houder goed proef en hij is altijd erg openhartig en
duidelijk in de dingen die hij zegt dan heb ik het
gevoel, dat dit bureau bepaalde methodieken onjuist
heeft gehanteerd. Achteraf zegt Uw College: Ze zijn
eigenlijk verkeerd begonnen en ze hebben de zaak niet
zo uitgewerkt als wij ons hadden voorgesteld. Wat U
dus voor ogen staat, is een andere en in Uw ogen
betere aanpak. En nu heeft de Wethouder erbij gezegd,
dat er binnenkort een gesprek plaats vindt, waarbij
een tussentijdse balans wordt opgemaakt van datgene
wat er is gebeurd. Hij heeft daaraan toegevoegd, dat
dit er best eens toe zou kunnen leiden, dat nadat de
Raad, vanavond dit voorstel aannemend, een bepaald
bedrag heeft gevoteerd, hij over zoveel tijd opnieuw een
voorstel krijgt voorgelegd, waarbij weer een bedrag ter
tafel zal moeten komen. Ik geloof, dat dit voor de
Raad erg moeilijk is te verwerken. Ik dacht, dat het
de Raad het meest deugd zou doen, dat B. en W. op
dit moment zeggen: „Wij trekken dit voorstel in de
vorm van een begrotingswijziging in, wij wachten het
opmaken van die tussentijdse balans af en komen dan
in de Raad met concrete gegevens over wat er wel en
niet goed en fout is gebeurd, wij geven dan de richting
aan, waarin het bureau zich voorstelt in het vervolg
te gaan werken en dat gaat zoveel kosten". Dan weten
W(j in elk geval precies, waar wij als Raad over pra
ten. Ik heb nu het gevoel, dat wij een besluit zouden
gaan nemen, waarvan we later zeggen: Dat spijt ons
alle mogelijke vele of weinige haren op onze di
verse hoofden. Dus ik zou met klem willen suggere
ren, zonder dat ik er nu een voorstel van maak: Neem
dit voorstel terug en geef over zoveel tijd, na Uw ge
sprek met Bosboom en Hegener, een duidelijk verslag
van de gang van zaken aan de Raad en doe dan een
voorstel, dat daarop correspondeert.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik sluit me heel graag
bij het voorstel van de heer Vellenga aan.
De heer Heetla (weth.): Ik heb er geen bezwaar
tegen dit punt terug te nemen. Ik weet alleen niet,
waar deze uitgave, die over 1970 verschuldigd is, dan
is onder te brengen.
De Voorzitter: Ik geloof, dat dit niet kan. De Raad
Moet zich wel realiseren, dat dit bureau niet zonder
Medeweten van het Gemeentebestuur met een onder
soek bezig is en dat ondertussen is gebleken, dat in
het jaar 1970, dat bijna afgelopen is, het onderzoek dit
bedrag heeft gekost; dat zijn we dus verschuldigd. Dat
is de situatie voor 1970. Een heel ander punt is, als
straks gebeurt, wat Wethouder Heetla als mogelijkheid
uitsprak, n.l. dat uit nader overleg met dit organisa
tiebureau zal blijken, dat wij in 1971 wéér een bedrag
moeten betalen of een groter bedrag dan wij zelfs
maar hadden kunnen vermoeden. Dan is de Raad (en
eerst het College) volledig vrij te besluiten dit onder
zoek niet voort te zetten. Wij kunnen ons dan volledig
opnieuw beraden, of wij dit onderzoek voortgang wil
len doen hebben en, zo ja, op de wijze, als Bosboom
en Hegener dat zal voordragen. Daar doelde ook mijn
opmerking op, dat het nuttig zou zijn, dat de Wethou
der het voorstel, waar Bosboom en Hegener straks mee
komt, met de commissie voor de dienst doorpraat.
Maar dat heeft dan betrekking op een ander bedrag
dan dat, wat thans wordt gevraagd voor 1970.
De heer Vellenga: Ik geloof, dat U op dit moment
dingen zegt, die niet kloppen met de formulering van
de zinnen over de betrokken begrotingswijziging. Er
staat n.l. in Uw stuk op pag. 2 onder Soc. Dienst, dat
wij op 13 oktober 1969 een krediet van f 8.000,be
schikbaar hebben gesteld. Over de wijze, waarop dat
krediet is besteed, hebben we iets kunnen horen en
daar juichen we niet over. In de tweede alinea van Uw
voorstel staat: „De kosten van Bosboom en Hegener
voor het voortgezette onderzoek(we praten dus
nu over de nabije toekomst en niet over een stuk af
gesloten verleden). Van de Raad wordt dus nu ge
vraagd f 22.000,uit te trekken voor een vervolg
onderzoek, gebaseerd op een fundament, dat op zijn
minst wankel is, als ik de woorden van de Wethouder
goed heb geproefd. Hij heeft daar meteen aan toege
voegd: „Die f22.000,is dan een feestje van van
avond, want binnenkort kan er best nog eens een an
der bedrag komen." En op dit moment zeg ik: Dat
neem ik niet. Dat kan de Raad ook moeilijk nemen.
Wij willen tussentijds balans opmaken, weten wat tot
nu toe de resultaten zijn geweest, weten wat het ons
nu gaat kosten en op basis van welke methodieken.
En vandaar, dat ik zeg: Geen voorstel aannemen om
f22.000,uit te trekken. Nee, afwachten tot we op
een bepaald moment weten welk bedrag we uittrekken
voor welk onderzoek.
De Voorzitter schorst, om 23.45 uur, de vergadering.
De Voorzitter heropent, om 23.55 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik moet wel even in herinnering
brengen het feit, dat wij destijds met elkaar tot de
conclusie zijn gekomen, dat er een nader onderzoek
bij deze dienst zal moeten plaats hebben. Na een aan
tal discussies, ook in de Raad, heeft de Raad het stand
punt ingenomen, dat bepaalde takken van dienst na
der onderzocht zouden moeten worden. Er waren zelfs
raadsleden, die meenden, dat de totale gemeentelijke
dienst onderzocht zou moeten worden. Het College
heeft steeds het standpunt ingenomen, dat dit niet
nodig was, B. en W. konden zich wel volledig indenken,
dat een bepaalde tak van dienst dan wel een secreta
rie-afdeling op een zeker moment eens door een bu
reau buiten de eigen dienst, een efficiency-bureau, on
derzocht zou moeten worden, om na te gaan, of er
voldoende efficiënt wordt gewerkt, en het College was
ook bereid zo'n onderzoek te doen instellen. Wij heb
ben ons daar bij herhaling op beraden. Er zijn onder
tussen een drietal onderzoeken door een efficiëncybu-
reau ter hand genomen: bij de Dienst voor de Gezond
heidszorg, bij de Energiebedrijven en bij de Gem. So
ciale Dienst. Dit is niet iets nieuws. Ik geef alleen
even een samenvatting van de gang van zaken. Des
tijds is het onderzoek bij de Sociale Dienst ter sprake
gebracht. Wij hebben daar toen ook een krediet voor
gevraagd, van, naar ik meen, ongeveer f 8.000,en
dat is ook door de Raad beschikbaar gesteld. Het bu
reau Bosboom en Hegener is aan het werk gegaan
en ik geloof, dat we niet mogen stellen dat zou ook
niet reëel zijn dat het dit maar op eigen houtje,
buiten het Gemeentebestuur om, heeft gedaan. Er is
voortdurend overleg met dit bureau. Er is een werk
groep, die van tijd tot tijd met elkaar praat en er is