e a 22 23 mmm i vanzelfsprekend dat behoort ook zo bij een derge lijk onderzoek regelmatig contact met de directeur van de dienst of de administrateur, al naar gelang van het onderwerp, waar men mee bezig is. In de loop van het jaar is al gebleken, dat deze f 8.000,niet vol doende zou zijn om het onderzoek, dat in 1970 zou wor den voltooid, te betalen. Wij konden op het moment, dat wij dit constateerden, ook nog niet nauwkeurig overzien en vaststellen welk bedrag het dan wèl zou worden in de loop van 1970. Pas vrij recentelijk is gebleken, dat het in 1970 totaal, met inbegrip van de f 8.000,welke reeds beschikbaar is gesteld, onge veer f 30.000,zal gaan belopen. Het College mag het niet doen voorkomen en dat doet het ook niet dat er een veel te omvangrijk onderzoek heeft plaats gehad. Er is wel degelijk contact met het bureau ge weest. Maar op een bepaald moment kwam naar vo ren, dat wij er met deze f 30.000,nog lang niet wa ren, althans dat het die kant wel eens uit zou kun nen gaan. En ondertussen hebben wij maar dat is van zeer recente datum enige twijfel, of het onder zoek, dat Bosboom en Hegener in 1971 verder zouden willen doen, inderdaad nu wel helemaal beantwoordt aan de ideeën, die wij over het onderzoek hadden, toen we van start gingen. En daarover zal binnenkort daar sloeg ook de opmerking van Weth. Heetla op nader overleg plaats hebben met het bureau Bosboom en Hegener en met de directie van de dienst. Daar sloeg ook mijn opmerking aan het adres van mevr. Bakker op, dat het me nuttig lijkt, dat, nu er ondertussen een commissie voor de dienst is, ook in die commissie eens van gedachten zal worden gewis seld over de verdere gang van zaken. Wij zijn per se niet gebonden aan een verder onderzoek. Wij zouden daar volledig mee kunnen kappen, we kunnen ook het onderzoek t.a.v. bepaalde onderdelen ombuigen of laten vervallen. Daar zijn we volledig vrij in, maar de consequenties van alle stappen, die tot dusver zijn ge daan, houden in, dat wij, dacht ik, aan het bureau Bosboom en Hegener in totaal over het jaar 1970 voor reeds verleende diensten een bedrag van f 30.000, verschuldigd zijn. Wij wisten dit dus niet eerder dan enkele weken geleden. Nu moet ik er wel op wijzen, dat een dergelijke gang van zaken wel meer voor komt bij dit soort bureaus, ook bij stedebouwkundige bureaus. Als deze instituten adviezen geven, is het bijzonder moeilijk exacte bedragen te ramen. Wellicht had het College op een eerder tijdstip ook al wist het nog het concrete bedrag niet de Raad moeten mededelen, dat het onderzoek, dat in gang was, ook met medeweten van de Raad, meer zou gaan kosten dan f8.000,—. Dan had de Raad kunnen zeggen: Dat aanvaarden wij niet, dan moeten we maar stoppen of we moeten eerst een nieuw bedrag vaststellen. Zonder meer toegegeven. Dat hebben B. en W. net in onder ling overleg ook gezegd: We hadden wellicht al eerder de Raad moeten waarschuwen, dat f 8.000,te weinig zou zijn. Maar, zoals gezegd, dat het in totaal f 30.000,— wordt, weten wij ook pas sinds enkele we ken. Dit is dus de situatie, waarin we op het moment verkeren en ik zou dan ook een beroep op de Raad willen doen, gelet op de gehele ontwikkeling, ons voor stel wel te willen accepteren en volledig open te laten de kwestie, of wij al of niet in 1971 verder met dit bureau in zee zullen gaan. Wij zijn natuurlijk bereid, dat in eerste instantie in de commissie en daarna even tueel in de Raad te brengen, alvorens maar enige op dracht aan het bureau te doen uitgaan om het onderzoek voort te zetten. Ik dacht, dat wij ook hetzij de commissie, hetzij de commissie plus de Raad, tussentijds volledig verslag kunnen uitbrengen van de stand van zaken en welke onze aarzeling is omtrent de richting, waarin het onderzoek dreigt te evo lueren. Laten we het zo noemen. Dit is het volledige beeld van de situatie. (De heer Heidinga: Had het bureau Bosboom en Hegener vrij mandaat van het Col lege om meer dan f8.000,— te besteden?) Ja. (De heer Heidinga: Niet van de Raad!) Ik heb duidelijk ge steld, dat wij op het tijdstip, toen wij constateerden, hoewel we nog niet het exacte bedrag wisten, dat f 8.000,onvoldoende zou zijn, de Raad minstens had den moeten informeren. En daarbij hadden we moeten mededelen, dat wij zo spoedig mogelijk bij de Raad zouden komen met een aanvrage voor een aanvullend krediet. We hebben evenwel gewacht, totdat wij het bedrag wisten. We hadden dus inderdaad het heeft geen zin er omheen te draaien en ik doe dat ook niet eerder de Raad moeten informeren, dat f 8.000,— on voldoende was voor de opdracht die het bureau had, voor het stuk werk, dat het in 1970 deed. Dit is de volledige uiteenzetting van de gang van zaken. De heer J. de Jong: De formulering, die in de raadsbrief staat, 'is fout. Er had, naar mijn smaak, moeten staan: „De kosten hebben f30.000,bedragen en wij verzoeken een aanvullend krediet van f22.000,(De Voorzitter: Maar ik dacht, dat ik dat toch ook volledig heb toegegeven.) De heer Vellenga: U zult het wel goed vinden, mijnheer de Voorzitter, dat ik begin met te reageren op Uw woorden. Ik geloof, dat het College de Raad op dit moment ernstig te kort doet. Het is ruiterlijk om te erkennen, dat B. en W. eerder in de Raad hadden moeten komen met een mededeling over de noodzake lijkheid van kredietverhoging. Als het voorstel gere digeerd was geweest in de trant van het thans door de Voorzitter gesprokene, zou het ook beter bij de Raad gevallen zijn dan nu. In het voorstel tot begro tingswijziging is deze voorstelling van zaken ge geven Die f 8.000,is besteed, het verrichte onderzoek leidt ertoe, dat een voortgezet onderzoek zal plaats vinden en aan de Raad wordt gevraagd daar f 22.000,voor uit te trekken. Letterlijk worden deze woorden gebruikt: „De kosten van Bosboom en Hegener voor het voortgezette onderzoek zullen ca f 22.000,— be dragen." Zowel het woord „voortgezet" als het woord „zullen" wijzen voor mijn gevoel èn taalkundig èn fei telijk naar de toekomst. Wij weten op dit moment op geen stukken na hoeveel er van die f 22.000,— is be steed. We weten als Gemeenteraad ook niet eens waar aan het is besteed. Er zijn op dit moment dus twee lezingen van de kant van het College, één op papier en één mondeling. En als ik nu de laatste moet ge loven, dan vervalt daarmee eigenlijk de schriftelijke uiteenzetting, wat een sterk minpunt is voor het Ooi lege, geloof ik. Wij zouden dus nu een beslissing gaan nemen over iets wat eigenlijk al gebeurd is. Wij we ten, dat misschien op het eerste onderzoek een ander zal moeten volgen, waarover B. en W. zelf bepaalde twijfels hebben. Ik heb de neiging op dit moment te zeggen: U mag de Raad niet in die positie plaatsen. U zult het voorstel tot deze begrotingswijziging terug moeten nemen. U zult de gehele gang van zaken: ver leden, heden en toekomst, om het mooi te zeggen, eerst grondig voorbereid in de Commissie voor de So ciale Dienst moeten brengen. Daarna kunt U een uit spraak van de Raad vragen; dan weet de Raad, waar over de Raad spreekt. Er worden zoveel verschillende antwoorden gegeven op een zaak, die ons moet inte resseren, dat ik geen vertrouwen heb op dit moment op die basis een duidelijke beslissing te nemen. En ik wilde mijn zoveelste interventie afronden door een voorstel in te dienen, mede namens mevr. Bakker: „De Raad; in vergadering bijeen op 14 december 1970 (daar wil op op dit uur best 15 december van maken!); besluit: de voorgestelde begrotingswijziging voor de G.S.D. niet in behandeling te nemen." Wat B. en W. dan verder doen, is hun zaak, de Raad heeft een eigen verantwoordelijkheid genomen. De Voorzitter: Sorry, we hebben even overleg met elkaar gepleegd. Ik wil van mijn kant nog zeggen en ik doe dit ook namens het College -dat ik graag de indruk zou wegnemen, dat wij de Raad op een on juiste wijze hebben doen voorlichten. Dat is beslist niet het geval. Het kan zijn, dat het niet volledig is geweest en dat wij de Raad op een eerder tijdstip had den moeten informeren. Er zijn ook geen twee lezingen van het College. Wat ik de Raad zojuist vertelde, is absoluut de situatie. Maar wij zijn best bereid op dit moment het voorstel terug te nemen en ook nog schrif telijk nader te formuleren welke de gang van zakffl is geweest. We kunnen dat misschien meteen doen in het kader van wat er al dan niet in de toekomst moet gebeuren daar kunnen we ons dan nog na der op beraden de zaak in de Commissie voor de G.S.D. aan de orde stellen en er daarna in de Raad ,p terugkomen. Ik geloof, dat het dan ook beter tot Ein recht komt. En ik stel voor, dat we op dit mo ment het onderdeel „Sociale Dienst" van het voorstel tot begrotingswijziging terugnemen. Wij zullen dus, zodra mogelijk, nader op schrift zetten datgene wat ili de Raad reeds mondeling heb medegedeeld en even- •ueel, na behandeling in de Commissie voor de G.S.D. aet dit probleem als geheel bij de Raad terugkomen. De heer Vellenga: Dat betekent dus als ik vre- selijk formeel ben dat U op grond van datgene wat ia de Raad is gezegd, zich als College ervan overtuigd gevoelt, dat U dit voorstel terug dient te nemen. En dan betekent dat voor mij en mijn mede-onderteke- naarster, dat wij op grond van de formulering van Uw kant ons voorstel willen intrekken. De Voorzitter: Ik kan niets anders mededelen dan dit: Uit de discussie is gebleken, dat de Raad er op dit moment weinig voor voelt op dit laten we zeggen: onvoldoende toegelichte voorstel een decisie te ne men. Het College heeft daar alle begrip voor en zal dit dus nader motiveren en omschrijven, eventueel in de Commissie voor de G.S.D. brengen. Ik dacht, dat ik daarmee ook wel voldoende heb gezegd om welke reden wij op dit ogenblik het niet op een stemming laten aankomen. En ik neem aan, dat de heer Vellen ga na deze uiteenzetting ook wel bereid is de motie van hem en mevr. Bakker in te trekken. Energiebedrijven. De heer Heidinga: Ik zou een paar wenken willen geven op de late avond of op de vroege morgen. We hebben hier een voorstel voor de bouw en in richting van een aantal transformatorstations. Ook voor dergelijke dingen is een bouwvergunning nodig. Ik herinner U even aan de transformator, die bij de Huizumerlaan staat, die zonder bouwvergunning ge bouwd was, waar een art. 20-vergunning voor nodig was, maar die ook niet was aangevraagd. En dat mag hier natuurlijk niet weer gebeuren. Het tweede punt, ten aanzien waarvan ik een wenk wilde geven, is, dat voor de bouw en inrichting van een gasregulateurstation een hinderwetvergunning no dig is; ook voor de Gemeente is zo'n vergunning no dig. Het is mij n.l. gebleken, dat bij die transformator in Huizum een gasregulateurstation is gebouwd en in gericht, zonder dat de Gemeente daarvoor een hinder wetvergunning had aangevraagd. Toen dat station er al was, heeft men alsnog de omwonenden bijeenge roepen 15 september, meen ik om hun in te lichten en te vragen, of er ook bezwaren tegen waren. En natuurlijk hadden alle omwonenden bezwaren. Dat is ook logisch, als er midden in de bebouwde kom een gasregulateurstation komt, waarop met grote let ters staat: „Open vuur en roken verboden." Ieder heeft er een hekel aan dat vlak bij zijn deur te hebben. Maar niemand heeft natuurlijk ooit weer iets op zijn bezwaren gehoord, want het ding staat er al. Ik zou ius alleen maar graag willen, dat deze dingen nu voor komen worden; we móéten een bouwvergunning en een hinderwetvergunning hebben; we móéten de nor male procedure volgen. Ook de Gemeente móét zich san de regels houden. De heer De Jong (weth.): Wat het niet-aanvragen v® een bouwvergunning betreft voor het gasregula teurstation bij de Huizumerlaan, dit is een eenmalig Seval geweest. Iets anders is het met de hinderwet vergunningen. Pas m.i.v. 1 maart 1967 zijn de gas- fegulateurstations onder de Hinderwet komen te val len. Het was dus voor die datum niet nodig, daarvoor een vergunning aan te vragen, evenmin als het ook ttu nog nodig is voor elektriciteitstransformatorsta- tions. Die vallen niet onder de Hinderwet. Men heeft destijds even met moeilijkheden gezeten, niet alleen in W geval Huizumerlaan, maar bij alle gasregulateur- stations, die na 1 maart 1967 gebouwd zijn. Die zijn a"e gebouwd, zonder dat te voren een hinderwetver gunning was aangevraagd. Maar dat wil niet zeg gen, dat toen de normale procedure niet gevolgd is. Men heeft n.l. gehandeld in overleg met de Arbeidsin spectie in Groningen. Dat is de instantie, die in dezen als adviseur van de Colleges van G.S., die de vergun ningen moeten verlenen, optreedt. De Arbeidsinspectie heeft gezegd: Ga maar door met bouwen; als wij het maar eens zijn geworden omtrent de bouw, dan heb ben wij door dat overleg al die bezwaren voorkomen, die eventueel zouden kunnen worden ingediend, als van een normale hinderwetprocedure, die in deze si tuatie onmogelijk aan haar trekken kan komen, sprake zou zijn. De eerste instructies, die niet alleen aan ons gasbedrijf, maar aan alle gasbedrijven in Nederland gegeven werden, kwamen pas uit in het nummer van „Gas" van augustus 1968, dus geruime tijd nadat deze zaak op gang gekomen is. De Hinderwet heeft natuur lijk niet betrekking op de planning van deze stations, alleen op een aantal factoren, n.l. het gevaar, de schade en de hinder, die deze zouden kunnen veroorzaken. Zou ze op de planning van deze inrichtingen betrekking hebben, dan zouden ook de elektriciteitstransformator- stations er onder moeten vallen. Omdat de genoemde factoren bij het overleg met de Arbeidsinspectie dui delijk ingebouwd waren, moet men het tijdsbestek van 1 maart 1967 tot ongeveer begin 1970 zien als een overgangsperiode, waarin het overleg met de Arbeids inspectie in de plaats treedt van de normale hinderwet procedure. Het is op zichzelf vervelend, dat het zo moest gaan in het geval Huizumerlaan, maar we heb ben toch de indruk, dat hier geen moeilijkheden ge rezen zijn. Voor het gasregulateurstation bij de Gerard Doustraat hebben wij intussen ook een hinderwetver gunning gekregen; de aanvraag daarvóór was te gelijk opgestuurd met die voor het gasregulateursta tion bij de Huizumerlaan. De vergunning voor dit laat ste laat dus iets langer op zich wachten, maar ik ver wacht, dat die vandaag of morgen wel afkomt, want ook hieromtrent is duidelijk overeenstemming bereikt met de Arbeidsinspectie, voordat met de bouw begon nen is. Thans kunnen we wel weer de gewone procedure toepassen, maar van het station in 't Aldlan moet eerst precies de situering bekend zijn. De kadastrale om schrijving zal duidelijk moeten zijn, want daarop moet de vergunning aangevraagd worden. Maar we hebben de indruk, dat, ook al zouden we nu verder gaan met de bouw, het overleg met de Arbeidsinspectie voor lopig wel voldoende basis geeft. En zodra we de si tuering weten, kunnen we de procedure van de Hinder wet op gang brengen. We hebben dus het idee, dat de gang van zaken, die in de overgangssituatie onvermijdelijk was, niet al leen voor Leeuwarden, maar ook voor andere plaatsen, geen moeilijkheden zal opleveren. Ik had er wel be hoefte aan dit even uit de doeken te doen, opdat niet de indruk gewekt zou kunnen worden, dat hier maar „met de pet naar gegooid werd". Dat is bepaald niet het geval. De Voorzitter: Is de heer Heidinga tevreden ge steld door de uiteenzetting van Weth. De Jong? De heer Heidinga: Jawel De Voorzitter: Nog meer opmerkingen over het on derdeel „Energiebedrijven" De heer Van Haaren: Ik dacht, dat punt 4 kwam te vervallen. De Voorzitter: Ja, die opmerking is terecht. Punt 4: „Inrichten van een halteplaats voor interlokale bus diensten aan de Westersingel." komt te vervallen op grond van de discussie, die de Raad vanavond heeft gevoerd. De heer Knol: Bij punt 2. „Openbare verlichting bij de Waag." In de Commissie voor de Energiebedrijven is de wens naar voren gebracht om de waterkant bij de Waag van een betere verlichting te voorzien, maar dat heb ik niet in dit voorstel terug kunnen vinden. De heer De Jong (weth.): De zaak van de plein tjes bij de Waag is destijds in de Raad geweest; we hebben hier dus te doen met de uitvoering van een besluit, dat de Raad toen genomen heeft. De door de heer Knol bedoelde opmerking is in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 13