8 akkoord kan gaan, mits dit onderzoek niet te lang op zich laat wachten. Wij zijn met de besprekingen m.b.t. dit onderzoek niet nu pas begonnen dit ook in ant woord op de opmerking van de heer Van Haaren maar reeds in september hebben we terzake al bespre kingen met de N.T.M. gevoerd. Dat houdt verband met het feit, dat wij in Friesland een situatie hebben, waar in geleidelijk verschillende lokale diensten in handen zijn gekomen van de Spoorwegen of een dochteronder neming van de N.S. Het gevolg daarvan is, dat wij in de komende jaren te maken krijgen met een soort integratie van onze stadsautobusdienst en de lijndien sten, die vanuit Leeuwarden naar de diverse plaatsen in onze provincie rijden. Deze integratie verhoogt ook de frequentie van de verbindingen m.n. van het sta tion naar de verschillende uithoeken van de stad. Daardoor zullen wij een nog grotere service aan het publiek kunnen verlenen. Dat zal dan moeten leiden tot een afstellen van de tarieven van de stadsautobus dienst op die van de lijndiensten en omgekeerd. In dat verband zullen ook de bezwaren van de burgerij tegen het denderen van de stadsautobussen door de straten bekeken kunnen worden. We zullen ook de behoefte aan het gebruik van de stadsautobusdienst kunnen pei len. Het onderzoek, dat wel enige tijd in beslag zal nemen, zal omvatten: de herkomst en de bestemming, de overstap-beweging, de reismotieven, de busbezetting en het busgebruik, het plaatsbewijsgebruik, de per soonscategorieën, de rijtijden en het afstandsgedrag. Op grond van de concrete gegevens, die het onderzoek zal opleveren, zal ook de tariefstelling plaats vinden en ongetwijfeld zal die t.z.t. wel weer aan de orde ko men. Dat is niet een zaak, die maar even een-twee drie in de Commissie voor de Stadsautobusdienst af gedaan wordt. Dat wordt een tariefstelling, die niet uitsluitend gebaseerd is op gevoelsoverwegingen, maar ook op zakelijke gegevens, waarvoor de burgerij ook begrip zal hebben. Het is eigenlijk een soort markt onderzoek, dat nu gestalte krijgt. Ik denk, dat de heer Van Haaren deze gang van zaken toch ook wel zal kunnen waarderen. Ook de vragen rondom een bejaardentarief kunnen dan wor den opgelost. Ik moet hierbij vermelden, dat de Com missie voor de Stadsautobusdienst weinig voelde voor een specifiek bejaardentarief, juist omdat de bejaar den een samengestelde categorie vormen. Er zijn groe pen onder hen, die helemaal niet een subsidie behoe ven. Er zijn wel bejaarden, die het nodig hebben, maar er zijn ook andere groepen in onze samenleving, die het moeilijk hebben. We zouden dan ook, als we iets gaan ondernemen, goed moeten bekijken, welke cate gorieën hulpbehoevenden van de dienst gebruik maken. Als we daarover meer gegevens hebben, kunnen we met die groepen rekening houden bij de tariefstelling. En dat lijkt mij juister toe dan nu op grond van de vraag van de heer Ondersteyn, die nog weer eens ver wijst dat deed hij althans in een persoonlijk on derhoud naar het systeem-Groningen. In Groningen past men echter niet een specifiek bejaardentarief toe. Het reductietarief wordt gebruikt in de helft van een lus van de dienst. Zo'n systeem zou ook hier over wogen kunnen worden. Daarmee zouden we de be zwaren van de heer Ondersteyn ondervangen hebben. Ik kan al de punten, door de heren De Vries en Van Haaren genoemd, nu wel gaan weerleggen, maar het lijkt mij beter de resultaten van het onderzoek af te wachten. Dit zal wel langer duren dan enkele maan den, juist omdat het onderzoek de gehele structuur van het openbaar vervoer, zowel landelijk als gemeen telijk, raakt. Het openbaar vervoer wordt ook ingepast in het ka der van het structuurplan voor Leeuwarden. Hierdoor wordt voorkomen, dat wij doublures krijgen. Wij kun nen dan alles, wat de verkeersbehoeften betreft, op elkaar afstemmen. Dat lijkt ons niet alleen zakelijk, maar ook met het oog op de hier genoemde bezwaren een verkieslijke gang van zaken. Mevr. Visser kan ik wel toezeggen, dat het rapport, dat door het Centrum voor Vervoersplannen na het onderzoek zal worden uitgebracht, aan de Raad ter inzage zal worden gegeven. En op grond van dit rap port zullen wij ook nadere voorstellen aan de Raad ter discussie voorleggen. De heer De Vries: De Wethouder heeft geen ant woord gegeven op mijn vraag over de rijksbijdrage regeling. De heer De Jong (weth.): Daar kan ik nog van zeggen, dat het Rijk volgens de nieuwe regeling alle tekorten voor zijn rekening neemt; één gulden per in woner komt evenwel voor rekening van de gemeente. Een gratis tarief volgens de suggestie van de heer De Vries past moeilijk in die rijksregeling. We zul len ons wel moeten houden aan een tariefregeling, die past in het landelijk schema, al mag zo'n regeling best herzien worden, mits de herziening is gebaseerd op deugdelijke motieven. Daarvoor willen we dus wel ste vige grond onder de voeten hebben. Willen we straks aan de integratie van de stadsver- voerstarieven en de tarieven van de lijndiensten mee werken, dan zullen we wel moeten komen met een ge corrigeerde tariferingsstructuur. En als we in dat ka der eventueel met reductietarieven komen, zal dat min der bezwaren oproepen, als wij ons baseren op de re sultaten van het onderzoek van het Centrum voor Ver voersplannen. Den Haag stimuleert juist het gebruik van die resultaten. Als wij dus aanstonds onze tarifering daarop base ren, wordt vanzelf de aandacht bepaald bij de hier zojuist door de sprekers genoemde mogelijkheden. De heer De Vries: Vooral met die laatste mede deling van de Wethouder kunnen we alleen maar blij zijn. Dat levert een „aardig poepke" geld op. Dat is misschien een argument te meer om t.a.v. dit ver zoek van de heer Ondersteyn(De Voorzitter: Straks in te brengen bij de discussie over de tarieven.) Alstublieft. (Gelach) Ik had ook nog deze vraag. De Wethouder zegt, dat het onderzoek van het Centrum voor Vervoersplannen al enige maanden loopt. Hebben we daar kredieten voor beschikbaar gesteld? En hoe duur is dat onge veer? Tenslotte dit. Er is min of meer gesuggereerd: Is er eigenlijk wel belangstelling voor een bejaardenta rief? Als de Wethouder zegt, dat we moeilijk alle be jaarden over één kam kunnen scheren, dan hoop ik, dat hij ook daarmee gelijk heeft. Maar zou het in dit verband niet van goed beleid getuigen, als B. en W. hierover eens de gevoelens polsen van de Bejaarden- raad? En ik zou willen aanbevelen hetzelfde te doen bij een organisatie als de Invalidenbond. De heer Van Haaren: Ik zou de Wethouder willen vragen, of het niet mogelijk is bij wijze van experi ment reeds een gereduceerd tarief voor bepaalde groe pen in te voeren. Of stuit dat werkelijk op onoverko melijke bezwaren? De heer De Jong (weth.): De heer De Vries heeft een vraag gesteld over een eventueel krediet. Dit on derzoek wordt ingesteld door de N.T.M. (De heer De Vries: Dus het kost wéér niks!) (De Voorzitter: Nee, maar het is een concreet antwoord.) (Gelach) Ik dacht, dat de heer De Vries daar wel genoeg aan had. De heer De Vries zou ook de Bejaardenraad en de Invalidenbond willen polsen over hun gevoelens ter zake. Zou hij denken, dat het antwoord van deze in stanties een verrassing voor ons zou kunnen bete kenen? Ik dacht het niet. Maar in de Commissie voor de Stadsautobusdienst zijn de bejaarden vertegenwoor digd en zij waren de eersten, die zeiden: „Alstublieft, dit niet. Dit is zo'n stuk discriminatie. Wij voelen er niets voor voor half geld in de bus te zitten." Wij kunnen natuurlijk nog wel eens elders proberen de ge voelens te peilen. (De heer Van Haaren: Hoeveel be jaarden zitten in die commissie?) Niet zoveel, maar in de Bejaardenraad zitten ook maar enkele bejaarden. Het lijkt mij, dat wij mogen toezeggen, dat wij ook juist n.a.v. de bezwaren, die geuit zijn tegen eventuele toepassing van een reductietarief, nauwkeurig zullen nagaan en zullen bekijken, wie daaronder zouden kun nen vallen. De heer Van Haaren vraagt, of wij niet eens een experiment kunnen doen. Wij hebben in het verleden zo'n experiment gehad, maar dat is slecht bevallen vanwege het misbruik, dat van de reductiekaarten ge maakt werd. Daarom voelde de N.T.M. er niets voor er weer mee te beginnen en bovendien de landelijke organisatie, waarbij alle stadsautobusdiensten aange sloten zijn, heeft er ook uitdrukkelijk bezwaar tegen. Zij zegt: „Wij willen dit niet: wilt U, Gemeente, dat het toch gebeurt, dan zult U het zelf moeten supple ren." Daarom zou ik niet aan een dergelijk experi ment willen beginnen, maar tot een tarievenstelsel zien te komen, dat de mogelijkheid tot bepaalde re ducties geeft, maar dan voor categorieën personen, eventueel oude mensen, die daarvan gebruik kunnen maken in een situatie, zoals mevr. Visser die geschetst heeft. En laten we dan zo weinig mogelijk uitzonde ringen maken. Komen we toch tot uitzonderingen, dan op basis van een behoefteplanning, die gemotiveerd kan worden zowel tegenover Den Haag als tegenover de vervoersondernemingen. We hebben daar aandacht voor en we zullen de argumenten, die hier in de Raad ge noemd zijn, ongetwijfeld in beschouwing gaan nemen, als wij een oordeel over het onderzoek moeten vellen. De Voorzitter: De zaak komt dus in ieder geval in de Raad terug. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 10). De heer De Leeuw: Zal dit jaar, 1971, in de ge schiedschrijving van onze stad staan opgetekend als het jaar, waarin „de lands- en stedelijke Regeeringhe, alsmeede de Staten van Frieslandt hunne instemminghe betuygen met eene volcomen herstellinghe ende res tauratie van de Groote of Jacobijner Kerk en alzoo voorloopig een einde maeckende" aan de lange rij van hersteldata, die de geschiedenis van dit gebouw mar keren? En zal het dan tevens het jaar zijn, waarin een desastreus besluit over een ander imposant bouwwerk in onze stad door ons geslikt zal moeten worden? We zullen dat aan de loop van de historie moeten over laten; naar ik heilig hoop, aan het goed inzicht van sommige gemeentelijke functionarissen. Dit lijkt mij in dit beeld in ieder geval iets te veel van het goede te zijn, waardoor het evenwicht verbroken wordt. Dit zou ook de gelegenheid zijn geweest en het is altijd al gebeurd, ook in de Raad van deze Gemeente, ook bij het verlenen van financiële medewerking bij herstel een hoog gestoelte aan te vragen. Ik dacht, dat dat niet meer begrepen zou worden, al had ik het een aardig gebaar gevonden. Het was oudtijds ook gebruikelijk het recht van bedelstaven te vragen; mis schien dat dat nog wat meer in de tijd zou passen. Maar ik zal ook daarvan afzien. Ik had alleen willen vragen: Is al bekend, welke tijdsperiode model moet staan voor de restauratie? Is dat de 13e of de 15e eeuw? Ik vind het persoonlijk altijd jammer, dat bij restauratiewerkzaamheden en het verlenen van belang rijke bedragen daartoe aan de instanties en aan de burgerij de informatie ontbreekt, waarom een bepaalde restauratie zo en zo gebeurt. En ik had dus aan de vorengenoemde vraag ook de vraag willen koppelen, of het mogelijk is gedurende de komende herstelwerk zaamheden de Raad en de burgerij over het verloop van de restauratie en de motivering daarvan te infor meren. De heer Hekstra (weth.): Ik heb de indruk gekre gen, dat de heer De Leeuw aan Hunne Hoogmogende Dames en Heren van de Vroedschap van Leeuwarden nadrukkelijk in overweging geeft dit voorstel van B. en W. wel aan te nemen en voor deze bijstand ben ik hem zeer erkentelijk. (Gelach) Het verheugt mij, dat wij ons dan ook bevinden in een situatie, waarin het Gemeentebestuur eigenlijk zou ik moeten zeggen: Stadsbestuur, maar zelfs dat kan niet meer zich niet meer veroorlooft voor de verleende hulp en bij stand bij het conserveren van belangrijke historische gebouwen met ook nog een belangrijke functie in de eredienst van het kerkelijk leven van Leeuwarden voor zich hoge stoelen te verlangen, resp. bedelstaven daar toe te doen uitreiken. (De heer De Leeuw: Het zou maar één zetel behoeven te zijn.) Voor mij zou het geen hoge zetel behoeven te zijn, want dat zou maar gecompliceerd worden; ik zou er dan nog een voeten- bank bij moeten hebben. Maar eenmaal is het in deze Gemeenteraad gebeurd, dat een bode zich veroorloofde voor mij een voetenbankje aan te brengen, toen ge klaagd werd over mijn gebrek aan lengte. Dat houdt van mijn kant geen enkele schuld in en van degenen, die wel de juiste lengte hebben, is het geen enkele ver dienste, hoogstens een verdienste van de hun voor gaande geslachten. Nu kom ik bij het allermoeilijkste deel van de vraag van de heer De Leeuw: Welke tijdsperiode staat mo del, voor de restauratie? Daarop kan ik met geen mo gelijkheid enig antwoord geven. De Grote of Jacobijner Kerk is ontstaan, heeft bestaan en is verbouwd in een reeks van eeuwen en vertoont daarvan inwendig zeer duidelijk de sporen, sporen, die ook nogal een groot aantal vragen open laten, zoals kortgeleden bij een bezoek van de Commissie voor de Monumenten zorg zeer duidelijk is gebleken. Ik neem aan, dat ge tracht zal worden de elementen, waaruit deze kerk is opgebouwd en die historisch nog duidelijk aan te wijzen zijn, zo goed mogelijk weer te herstellen, want dat is de zin van de restauratie. Of dat allemaal kan, is na tuurlijk de vraag, want daarvoor zal men ook weer voldoende materiaal van dezelfde waarde beschikbaar moeten hebben. Daar komt nog bij, dat de kerk in de loop der eeuwen zichzelf heeft verhoogd, in de meest letterlijke zin van het woord. D.w.z., dat het inwen dige van de kerk in de loop der jaren steeds hoger is komen te liggen. En het is de vraag, of het goed is weer naar het oorspronkelijke niveau van de bevloering van de kerk terug te gaan. Allerhande overwegingen, die alleen maar aangeven, hoe gecompliceerd een restauratie is en hoe moeilijk een antwoord kan worden gegeven in een fase, waarin alleen nog maar sprake is van een onderzoek naar de mogelijkheden, die de restauratie biedt. Ik kan, wat de tijdsperiode betreft, de geïnteresseerde raadsleden alleen maar zeer dringend adviseren, zodra er vol doende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, ter plaatse een kijkje te nemen. Als dat dan met de Commissie Openbare Werken voorop kan, dan kan dat best een gezellig dagje worden. De heer De Leeuw: Ik heb de vragen natuurlijk niet gesteld om een extra uitje voor een of andere raads commissie te vragen, maar het ging om verdere infor matie, ook aan de burgerij. De heer Wethouder heeft gesproken over een reeks van veranderingen. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er slechts twee pe rioden geweest, waarin heel duidelijke en bouwkundig belangrijke veranderingen zijn aangebracht. En ik had dus willen vragen, of het op één van die beide perioden is, dat men terug zou willen grijpen. Ik heb niet de incidentele veranderingen bedoeld, want daarvan zijn 29 data opgesomd en die zal ik niet recapituleren op dit ogenblik. Ik had alleen dit bedoeld: Het zou voor de burgerij en ook voor die instanties, die geld hebben geleend er gaan kapitalen in dit werk zitten in teressant zijn te weten, waarom en hoe een en ander gebeurt. Ik zou dus willen, dat een stuk informatie gegeven wordt over een belangrijk bedrag aan belas tinggelden, welke informatie, dacht ik, alleen maar het interessante van het object, ook na gereedkoming, nog zou kunnen vergroten. (De hear Miedema: In ridlike fraech. De Voorzitter: Ook over de werkzaamheden aan het Oldehoofsterkerkhof zijn verschillende lezingen ge houden. De heer Tiekstra (weth.): De vraag van de heer De Leeuw is inderdaad redelijk, mijnheer Miedema, maar ik moet wel het misverstand wegnemen, dat dit ge bouw slechts in twee historisch duidelijk herkenbare, perioden zou zijn ontstaan. Dit is beslist niet waar, want bij onderzoek is gebleken, dat er in al de genoem de tijdsperioden zelfs historisch zeer belangrijke wij zigingen aan het gebouw zijn aangebracht. En het pogen is nu juist de oorsprong daarvan terug te vin den. Vandaar, dat ik geen zinnig antwoord kan geven op de op zichzelf zinnige vraag. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 5