11
Punt 15 (bijlage no. 9).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering.
De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergadering.
De heer Heidinga heeft inmiddels de vergadering
verlaten.
Punt 16 (bijlage no. 13).
De heer Snel: Bij het eerste punt van de raadsbrief
betreffende de openbare kleuterscholen de Houtduif,
het Koolmeesje en de Kolibri zou ik willen opmerken,
dat de post opgenomen voor de Kolibri niet meer nodig
is i.v.m. de brand van vrijdag j.l. Ik hoop, mijnheer de
Voorzitter, dat ik binnen de orde blijf, als ik vraag of
de Wethouder kan mededelen hoe het kleuteronderwijs
in deze wijk voortgang zal vinden.
De Voorzitter: Het is inderdaad niet aan de orde,
maar ik neem stellig aan, dat de Wethouder bereid is
U in dit verband een antwoord te geven.
De heer Ten Brug (weth.): U bepaalt de orde, mijn
heer de Voorzitter, dus als het mag(De Voorzitter:
Ja.)
Inderdaad hoeven wij helaas het bedrag van f 7.600,
voor de Kolibri niet uit te trekken. Ik kan mededelen,
dat wij vanmorgen een bespreking hebben gehad met
de schoolleiding en een vertegenwoordiging van de
oudercommissie. Wij proberen volgende week een op
vang klaar te hebben voor de 76 kinderen. Op dit mo
ment staat vast, dat wij daarvoor zeker twee lokali
teiten hebben, een lokaliteit in 't Nijlan bij de Antillen-
school (daar zijn twee noodlokalen gebouwd, waarvan
er één nog leeg staat) en een lokaliteit in de Ferdinand
Bolschool. De lokaliteit bij de Antillenschool ligt aan
de andere kant van de rondweg (de Julianalaan), maar
gebleken is, dat 31 kinderen van de Kolibri vanuit de
wijk Nijlan komen, dus het is zelfs mogelijk om deze
31 kinderen allemaal op te vangen bij de Antillenschool,
maar dan moeten we wel een gemengde leeftijdsgroep
maken. Wij doen nu nog pogingen om een derde lokaal
te krijgen. Daarvoor zijn contacten opgenomen met de
kerken in de betreffende wijk. Er is een kans, dat in
de Kurioskerk een lokaal beschikbaar zal komen. Er
zijn inmiddels de nodige voorzieningen getroffen om
het aanvullend meubilair te krijgen; er is nog maar een
klein deel van het meubilair over. Er zijn ook al maat
regelen genomen om volgende week reeds de nodige
materialen beschikbaar te hebben. Zoals het nu lijkt
vrijdagavond is er een bespreking met de ouder
commissie en ouders; dan hopen wij nog concreter te
zeggen hoe het komt zal in de loop van de vol
gende week het onderwijs weer voortgang kunnen
hebben.
De Voorzitter: Van dit voorstel kan dus op pag. 1
het gedeelte, dat betrekking heeft op de Kolibri, wor
den geschrapt. Het uit te trekken bedrag wordt dan
met f 7.600,verlaagd tot f 15.100,Ook op pag. 2
wordt het bedrag van f 22.700,gewijzigd in f 15.100,
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het door de
Voorzitter mondeling gewijzigde voorstel van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 6).
De heer Vellenga: Wij hebben zopas al min of meer
een verdediging van het voorstel (eerste-ronde College)
gehad in Uw Nieuwjaarstoespraak, mijnheer de Voor
zitter. Toen heeft U ook al een paar woorden gewijd
aan alles wat met schaalvergroting en gewestvorming
verband houdt, typische modewoorden van deze tijd,
aan de andere kant niet alleen modewoorden, maar
echt wel begrippen, waar we mee moeten gaan wer
ken, structuren, waarin wij voor de toekomst moeten
gaan denken. Terecht wordt ook in Uw Nieuwjaars
toespraak verwezen naar het rapport i.z. nieuwe
bestuurlijke indeling, dat onlangs is verschenen, een
soort praatstuk van de kant van de provinciale com
missie, waar men dan een tijdlang gretig op aanvalt
en gulzig over gaat schrijven. En dan wordt het stil,
hoewel het de bedoeling is, dat men hierover blijft
praten en dat belanghebbenden en belangstellenden op
een bepaald moment op een bepaalde manier gaan rea
geren. Dat wordt ook gevraagd van de gemeentebe
sturen van Friesland en dus ook van het Gemeente
bestuur van Leeuwarden. Terecht wijst U er in de
raadsbrief op, dat hier en daar in onze provincie al
bepaalde onderzoeken gaande zijn en het is natuurlijk
fout, als men dat los van andere gemeentebesturen zou
doen. Mijn fractie is van mening, dat het zeer veel zin
kan hebben eens die gehele zaak van de maatschappe
lijke en de bestuurlijke ontwikkeling in Friesland zo
wetenschappelijk mogelijk onder de loep te nemen. Ik
geloof dan ook niet, dat de uitkomsten van het onder
zoek zullen worden gezien als een doublure van dat
gene wat in het provinciale rapport is vastgelegd. Dit
onderzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten heeft deels andere uitgangspunten. Men zou kun
nen zeggen: Als dit rapport niet bestond, zou het nog
zin kunnen hebben je bezig te houden met de bestuur
lijke en maatschappelijke ontwikkeling in ons gewest,
omdat duidelijk is, dat men op tal van manieren bezig
is met de schaalvergroting, dat ook vaak het bedrijfs
leven niet alle sectoren, maar toch wel bepaalde
ver vooruitloopt op dit punt, weet hoe men moet ratio
naliseren, moderniseren en welk adequaat antwoord
men wil geven op de uitdagingen van vandaag en
morgen en overmorgen, en omdat evenzeer vast staat,
dat vaak de overheden en alles wat daarmee verband
houdt, achterlopen bij een bepaalde ontwikkeling. Daar
om geloven wij, dat het zin kan hebben deze zaak
eens grondig en fundamenteel aan te pakken, zodat de
gemeentebesturen in Friesland gezamenlijk tot bepaal
de conclusies kunnen komen, die natuurlijk dan niet
zonder meer als een wet van Meden en Perzen aan
vaard behoeven te worden, maar die dan toch een basis
kunnen geven aan een duidelijke discussie over het
voor en tegen van bepaalde aanbevelingen en oplos
singen, die bij zulk een onderzoek uit de bus zullen
komen. Ik dacht, dat het goed was en mogelijk kan
het College ons ook overtuigen op dat punt, voor zover
nodig dat gemeentebesturen dus ook bereid moeten
zijn hier helemaal naar toe te werken, los van de con
sequentie, die het voor iedere gemeente op zichzelf
zou kunnen hebben. Als het alleen maar bedoeld zou
zijn als een stuk zelfhandhaving van grotere en klei
nere gemeenten Leeuwarden incluis zouden we
volgens mij en mijn fractie er niet aan moeten begin
nen. Wat ons voor ogen moet staan is, dat we bij zijn
en dat we op een bepaald moment een goed geïnstru
menteerde apparatuur voorhanden hebben om datgene
te doen wat in de komende tijden ook in dit gewest
gedaan moet worden. En als dat bij wijze van
spreken ertoe zou moeten leiden, dat de gemeente
Leeuwarden zou moeten worden opgeheven en bij Me-
naldumadeel of Tietjerksteradeel gevoegd zou moeten
worden, dan zouden we dat moeten accepteren. Dat is
iets wat voor mij vaststaat. Ik dacht, dat bepaalde
concurrentieneigingen tussen de gemeenten op deze ma
nier kunnen worden voorkomen. Ik hecht er ook aan
met klem te zeggen, dat iedere schijn van concurrentie
of het zich afzetten tegen bepaalde plannen van het
Provinciaal Bestuur evenzeer vermeden moet worden.
Je zou misschien als een soort ideaal kunnen zien,
dat je tot een gezamenlijke conceptie van de gemeen
ten in Friesland en het Provinciaal Bestuur komt. Ik
weet niet, of het mogelijk is, via de afdeling Friesland
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op dit
moment al het Provinciaal Bestuur in deze opzet te
betrekken, maar ik dacht wel, dat het mogelijk zou
zijn het Provinciaal Bestuur te informeren over be
paalde resultaten van het werk, dat aan deze afdeling
van de V.N.G. wordt opgedragen. Ik zou me zelfs ook
kunnen voorstellen, dat men de Fryske Akademy, die
over een bekwame bestuurskundige beschikt, bij dit
alles zou inschakelen om duidelijk te maken, dat het
hier om een gemeenschappelijke opzet gaat, om een
totale belangenbehartiging van alles wat met bestuur
lijke en maatschappelijke ontwikkelingen in Friesland
te maken heeft. En vanuit die achtergronden zijn wij
bereid het voorstel van B. en W. te accepteren. Mis
schien, dat het College van zijn kant de moeite wil ne
men aan bepaalde accenten, die ik heb gelegd, aan
dacht te schenken en op bepaalde vraagstellingen, die
ik in mijn betoogje heb ingevlochten, nog eens duide
lijk in te gaan, om alle reserves, die er zouden kunnen
bestaan op dat punt, volledig weg te nemen.
Mevr. Dijkstra-Bethlehem: In dit voorstel wordt
een nieuw rapport aan de orde gesteld, waarin opge
nomen ideeën t.a.v. de gewestvorming en de gemeen
telijke herindeling. Men gaat ervan uit, dat via dit
rapport een oordeel kan worden gevormd. Behalve het
feit, dat ook het onderzoek mogelijk wel een paar jaar
in beslag kan nemen en niet zo'n klein beetje geld
van de inwoners van onze gemeente opslokt, zou ik
willen vaststellen, dat uit alle rapporten, welke zo
voor en na zijn verschenen, weinig reële, positieve za
ken te voorschijn zijn gekomen. Om maar een paar te
noemen: we hebben het rapport over het jaar 2000 en de
Tweede Nota Ruimtelijke Ordening, ten aanzien waar
van ik nog niet eens de vraag wil stellen, wat het alle
maal gekost heeft. Wel wil ik vaststellen: ook hier is,
ondanks jaren werken niets positiefs voor de inwoners
uit de bus gekomen. Integendeel, de Tweede Nota
Ruimtelijke Ordening is in feite al achterhaald. Tussen
tijds is, in 1967, een onderzoek i.z. een nieuwe be
stuurlijke indeling ingesteld en daarover is dan nu via
de studiecommissie een rapport verschenen. En nu G.S.
n.a.v. vragen, in de afgelopen maanden gesteld, moes
ten toegeven, dat bij hen nog totaal niets bekend was
t.a.v. het probleem gewestvorming, vragen wij ons af,
waar dit idee vandaan komt. Heeft men van rege
ringszijde zo'n groot belang bij de gewestvorming en
de gemeentelijke herindeling, dan kunnen we over de
belangrijkheid hiervan van mening verschillen. Maar
ik ben van mening, dat de Regering dan ook de volle
dige consequenties moet dragen. Met het oog op het
voorliggende voorstel zou je in feite aan B. en W.
moeten vragen, wat voor positiefs, in het belang van
de inwoners, met zo'n duur onderzoek valt te berei
ken. Gezien de ervaringen met allerlei dure rapporten,
die nu bestoft en vergrijsd in de kast liggen opgesta
peld, en gezien de financiële consequenties voor de in
woners (f63.000,zie ik werkelijk geen enkele nood
zaak deze commissie het voorgestelde onderzoek te
laten verrichten.
Gelet op dit alles kan ik me dan ook niet akkoord
verklaren met dit voorstel.
De heer Engels: Er bestaat in mijn fractie ook
enige twijfel over dit onderzoek.
Natuurlijk heeft de heer Vellenga het grootste gelijk
van de wereld, als hij zegt, dat je toch eigenlijk, als
er in het jaar 1971 n. Chr. een aantal ontwikkelingen
op je afkomen, moet proberen die te lijf te gaan met
de modernste middelen, ook van onderzoek, die er zijn,
zodat je zo goed mogelijk weet, waarover je praat, en
zo goed mogelijk richting kunt geven aan de ontwik
keling. ik heb in de bijlage, waaruit ik beduidend
meer informatie kreeg dan uit de raadsbrief, de rede
nering gevolgd, dat we op het ogenblik een toenemen
de overheidstaak hebben, veranderende draagvlakeisen,
zoals men dat noemt dat is dan weer een ander
woord voor schaalvergrotingen dat men meer dan
vroeger als overheid toekomst-gericht moet den
ken, dat er een gewijzigde bewegingsruimte is
bij de inwoners, dat er toenemende eisen zijn i.z.
het eigen woonmilieu, en dat dat alles met zich brengt,
dat je grotere bestuurseenheden krijgt, terwijl je aan
de andere kant de afstand bestuurburger zo klein
mogelijk moet zien te houden. En dit veroorzaakt pro
blemen, die vragen om nadere bezinning. Zo komt men
op dit onderzoek. Het karakter daarvan is, zo lees ik:
verzamelen en toetsen van alles wat al geproduceerd
is, het samenstellen van modellen van alle mogelijke
ontwikkelingen zowel op maatschappelijk als op cul
tureel gebied en daar dan een keuze uit maken. En
dan denkt men aan tussentijdse rapporten, inventari
satie, interpretatie, conclusies en evaluatie. En dat al
les kost dan volgens de huidige berekening „voor
zover nu te voorzien" staat er letterlijk f 400.000,
a f450.000,Dan rijzen er toch enige vragen. Bijv.:
Moet het nu niet eens uit zijn met stellingen als: „Voor
zover wij het nu kunnen voorzien, zijn wij bereid dit
onderzoek voor U te doen voor f 400.000,a
f 450.000,Kunnen we niet toe naar een exacte aan
nemingssom? We hebben, wat die onderzoeken betreft,
overschrijdingservaringen die ons de haren te berge
doen rijzen. En het gaat hier om een bedrag van een
half miljoen. Als we dat met 50 pet. overschrijden, is
het bepaald niet „niks".
Vervolgens dit: Er is een rapport van de Provincie.
Ik ben het met de heer Vellenga eens, dat dit wat an
dere uitgangspunten heeft en dat het gezond is het
onderzoek als Gemeente zelf te willen doen, mèt an
dere Friese gemeenten die zaken te bekijken en tot
een gezamenlijke opzet te komen. Dat leidt ook tot
een relatie met de provinciale overheid, wellicht ook
met de Fryske Akademy. Maar dan verbaast het mij,
dat wel een subsidie van het Rijk wordt gevraagd en
niet een van de Provincie, dat men zegt de handen
volledig te willen vrij houden. Ik dacht, dat we volledig
vrij waren van het Rijk, ook als we 30 ct. per inwoner
krijgen en dat we het evenzeer konden zijn als we van
de Provincie 30 ct. per inwoner kregen. Ik zou dus
met klem willen vragen, of het nu wel verstandig is
wat is de motivering? om, als je tot een derge
lijk onderzoek moet overgaan, inderdaad de Provincie,
wat de betaling betreft, volledig buiten schot te laten.
Voor mij is de tijd van _de stelling „Qui paie, ordonne"
voorbij. Als de Provincie betaalt, is het voor mij nog
niet zo, dat ze daarmee ook verordonneert wat er ge
beuren moet.
Een andere vraag, die je stelt, is: Wie doet dat
onderzoek? Dat doet een bureau van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten. Is dat daarvoor geëqui
peerd? Welke zijn de mensen die dit doen? Daar vind
ik in de raadsbrief geen enkele informatie over. En
voor een opdracht van f 400.000,vind ik het toch
wel de moeite waard dat te weten.
En tenslotte rijst een vraag i.z. de begeleidingscom
missie. Ik heb daar iets over gelezen in het stuk van
de afdeling Friesland van de Vereniging van Neder
landse Gemeenten, maar ik zou nader door U geïnfor
meerd willen worden over de wijze, waarop U, be
stuurlijk gezien, vanuit Friesland dit onderzoek in zijn
vier fasen denkt te begeleiden en in de hand te houden.
Dan had ik nog een punt, maar dat ben ik kwijt.
Dus ik moet het hier in eerste instantie bij laten. (De
Voorzitter: Dat kan dan in tweede instantie nog, mijn
heer Engels.)
De Voorzitter: N.a.v. de interessante betogen, die
de heren Vellenga en Engels hebben gehouden over
deze zeer belangrijke materie, zou ik een enkele alge
mene opmerking willen maken. Ik geloof, dat dat ook
in dit kader goed is. Om ieder misverstand te voor
komen, meen ik, dat wij allereerst moeten stellen
wij doen dat als College in ieder geval en ik dacht,
dat de Raad die mening ook stellig kan onderschrij
ven dat wij veel waardering hebben voor het feit,
dat de Provincie intijds reeds enkele jaren geleden
een commissie heeft ingesteld om deze problematiek in
studie te nemen en aan te pakken, met een rapport
is gekomen en dat nu ter discussie heeft gesteld. Wij
zijn dikwijls te laat om als gemeenten met elkaar be
paalde zaken zelf aan te vatten en men kan het Pro
vinciaal Bestuur op dit punt geen verwijt maken.
Terwijl de provinciale commissie met haar taak be
zig was, hebben op verschillende plaatsen, in verschil
lende combinaties, groepen van gemeenten in onze
provincie met elkaar beraadslaagd over de vraag, of
zij niet zouden moeten komen tot gewestvorming. Het
is U waarschijnlijk bekend, dat de grote gemeenten
in het zuidoosten van de provincie dit probleem ge
zamenlijk in studie hebben en ook al hebben beslo
ten met elkaar door het bewuste bureau van de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten een nader onder
zoek te doen instellen. Het is mij op dit ogenblik niet
bekend, of het al in alle raden is geweest, maar in
die raden, waarin het reeds in behandeling was, is men
ook akkoord gegaan. En ik weet, dat men in het on
derlinge beraad in die grote gemeenten het er over
eens was, dat dit onderzoek zou plaats hebben. Dat
ging om een onderzoek, dat betrekking zou hebben
op een gebied, omvattende het gehele zuidoosten van
de provincie, met inbegrip van Kollumerland, Achtkar-
spelen en Lemsterland.
Een punt van deze problematiek, waarover men ook
regelmatig discussieert ik dacht, dat het ook in