14 15 zult streven naar zo'n begeleidingscommissie, in de geest van de door U al besproken en beschreven raads commissie, als U de kosten zult gaan bewaken en niet verder zult gaan dan het bedrag, dat hier al genoemd is, dan ben ik bereid U de benefit of the doubt te geven. Ik ben er niet zeker van, dat al mijn fractie leden dat zullen doen en ik moet U wel zeggen, dat ik toch bijzonder hoop, dat wjj een volgende keer bij een aanvraag om onderzoek, welke dan ook, beter gedocumenteerd en financieel-hard met deze zaken worden geconfronteerd. De heer B. I'. van der Veen: De zaak zweeft mij te veel. Ik heb van U, mijnheer de Voorzitter, begrepen, dat het bepaalde problemen zijn en het zou plezierig geweest zijn, als wij wat meer concrete feiten over deze problemen gehoord hadden, want die problemen bestaan blijkbaar en zijn voor U in het verleden al aanleiding geweest stappen te doen om tot een koste loos, globaal rapport te komen. Dat hebben wij nog niet en ik vraag mij af, waarom wij hier nu plot seling beslissingen moeten nemen zonder dat wij eerst eens dat globale rapport zien, dat ons misschien de zin en de noodzaak van de plannen, die U ons nu voorlegt, duidelijk zou maken. Ik heb van U begrepen, dat het provinciale rapport de directe aanleiding is om nu hiermee van wal te steken. Ik moet U zeggen, dat noch dat provinciale rapport, noch de noodzaak van het voorgestelde onderzoek mij volledig duidelijk is en dat ik ook niet zie, dat het provinciale rapport nu de aanleiding moet zijn om overhaast te werk te gaan met dit nieuwe praatstuk alsof we nog niet genoeg te praten hebben! en daar een bedrag tegenaan te gooien, waarvan het rendement hoogst twijfelachtig is. Ik dacht, dat het plezierig zou zijn althans voor mij zou het plezierig zijn als wij te maken kregen met dingen, die voldoende duidelijk en concreet waren, om te weten, waar het nu eigenlijk over gaat. De ge westvorming is op het ogenblik in de mode en ik kan me ook wel voorstellen, dat er elders problemen zijn, die misschien noodzaken om te gaan zoeken in de richting van gewestvorming, maar ik kan mij moei lijk voorstellen, dat er op dit moment in concreto aan te geven zou zijn, waarom hier zelfs maar over ge westvorming zou behoeven te worden gedacht. Als dat in concreto wèl aan te geven is, dan zou ik graag hebben, dat dat dan ook gebeurde. In het provinciale rapport wordt gesproken over de bestuurlijke kant van de zaak, de bestuurlijke moei lijkheden in eventueel te dun bezette gebieden en weet ik wat allemaal. Dat kan wel zo zijn, maar ook dat spreekt mij pas aan, als ik dat in concreto eens krijg te zien van verschillende gemeenten. En hoe zou je dat kunnen oplossen? Iedereen moet nu eenkeer over al over meepraten en wij moeten hier ook zo ver schrikkelijk hard meepraten over moderniseringen en over de indeling van ons land in wat voor gewesten en gemeenschappen dan ook. Het ongeluk is natuur lijk, dat je dat als raadslid eigenlijk niet kunt, want de punten, waar het wrijft, de zaken, waarin in het be stuurlijke vlak enige zwakheid zou schuilen, kunnen wij niet overzien, omdat wij ze alleen maar uit onze eigen omgeving kennen en daaraan gewend zijn. Wij weten niet beter of het hoort zo en ik denk, dat het in elke gemeente zo zal zijn. Wij zien die dingen een voudig niet. Waar ze wel gezien zouden kunnen wor den, is misschien in het bestuurlijke apparaat van de Gemeente en misschien in het College. Ik geloof niet, dat wij die kunnen zien. Wij kunnen hoogstens door het College erop gewezen worden. Wij kunnen die zwakke punten voorgelegd krijgen, wij kunnen voor gelicht worden en dan zeggen: Ja, inderdaad, dit zou misschien reden zjjn eens over verandering te gaan denken. Ik eindig maar met wat ik begonnen ben. Ik vind dit een dermate zwevend geheel, dat ik daar niet de minste fiducie in heb. En ik heb er ook geen fiducie in, dat hier een stuk te voorschijn zal komen, dat ons één stap verder brengt. Ik zou geneigd zijn mij toch maar aan te sluiten bij wat mevr. Dijkstra daarvan gezegd heeft. Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb twee vragen: 1. Gaat het voorstel, dat ons voorgelegd is, ervan uit, dat alle gemeenten meedoen en wat zou er, wat de kosten betreft, gebeuren als een aantal niet mee doet? 2. Bent U bereid bij de afdeling Friesland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een aanvraag voor provinciale subsidie te bepleiten? De heer Vellenga: Ik geloof, dat het goed geweest is, dat U, mijnheer de Voorzitter, nog even een duide lijk onderscheid heeft gemaakt tussen het aangevan gen, ietwat lichte onderzoek, uitgaande van de ge meente Leeuwarden en een aantal omringende gemeen ten, en dit, wat zwaardere onderzoek, dat de gehele provincie gaat bestrijken. Ze hebben wel een ze kere relatie, aan de andere kant kun je ze ook wel min of meer los van elkaar zien. Ik geloof, dat het, wat het „lichte" onderzoek van Leeuwarden en om geving betreft, zin kan hebben op basis van dan be schikbaar zijnde gegevens zowel in de afdelingen als in de begrotingszitting samen te gaan praten. Voorts geloof ik, dat het goed kan zijn, dat de Raad van deze Gemeente vanavond een duidelijke uitspraak doet i.z. datgene, waartoe nu de afdeling Friesland van de Ver eniging van Nederlandse Gemeenten het initiatief heeft genomen, dat men weet, dat daar vanuit deze Raad sympathie voor bestaat en daarmee adhesie betuigd kan worden en dat we de zin van dat onderzoek ook wel inzien. Ik geef toe, dat er rapporten en studies zijn verschenen, waar soms niet al te veel mee is gebeurd, maar dat lag dan ook aan de bestuurders, die met deze rapporten en studies niet al te veel hebben gedaan. Daarmee hangt samen hetgeen de heer Engels nog eens heeft bepleit: een duidelijk antwoord van de kant van het College i.z. de begeleidingscommissie. En in dat geheel, dacht ik, dat de suggestie van de heer Engels ook zinvol is, dat wij als Raad de mogelijkheid krijgen van tijd tot tijd in al die fasen geïnformeerd te wor den over de voortgang van dat onderzoek. Dat geeft ons ook de gelegenheid er bijv. met de belanghebben den hoeveel er nu wakker van liggen in Friesland, kan ik ook niet overzien over te praten en te horen wat zij ervan denken. Ik wilde ook concreet datgene vragen, wat mevr. Visser zopas heeft geformuleerd: Willen B. en W. laat ik zeggen namens de voorstemmers in deze Raad een soort aanbeveling doen bij de afd. Friesland der Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor het zoe ken van contact met het Provinciaal Bestuur terzake van financiële medewerking van die zijde. Ik geloof, dat dat van groot belang kan zijn. Nu zijn wij een van de gemeenten, die in een vroeg stadium hiermee te maken krijgen. Er zullen in de komende weken en maanden meer gemeenteraden over deze zaak gaan ver gaderen. Op een bepaald moment zullen B. en W. dus een duidelijk beeld hebben hoeveel gemeenten wel en hoeveel niet meedoen, weten zij ook, of er aan wijzingen zijn, dat het Provinciaal Bestuur wel of niet meedoet, hebben zij ook enige zekerheid over de subsidie-aanvraag, die bij het Rijk zal worden inge diend. Al die factoren beïnvloeden natuurlijk het finan ciële beeld. Ze kunnen dus ook beïnvloeden het bedrag, waarover wij vanavond praten. En ik dacht, dat het in dat geheel zinvol kon zijn, dat B. en W., als dat ta bleau de la troupe volkomen is, weer bij de Raad ko men met de mededeling: die gemeenten doen eraan mee en dat heeft deze financiële consequenties. Dan kun nen zij met een begroting komen, en die moeten zij, geloof ik, dan ook hebben. Dan weten wij precies waar wij aan toe zijn en waarover wij praten. En dan heb ben zij misschien ook concrete mededelingen te doen zowel over de begeleidingscommissie als over de raads commissie. Ik ben het met de heer Van der Veen eens, dat bepaalde dingen zich vaak onttrekken aan de waar neming van gewone raadsleden als ik dat een beetje gek maar toch wel duidelijk mag zeggen maar aan de andere kant geloof ik ook, dat het de taak en de plicht van ieder raadslid is zich over bepaalde dingen zoveel mogelijk duidelijkheid en inzicht te willen ver schaffen. Door de mij bepleite gang van zaken wordt de mogelijkheid geschapen een beter inzicht te krijgen en, wat dat betreft, kan ik herhalen wat ik in eerste instantie heb gezegd: Wij staan positief tegenover het onderzoek, ik heb ook een paar veiligheidskleppen ge noemd, in navolging van wat door anderen is gezegd. Als B. en W. op dat punt ook nog het nodige aan de Raad zouden kunnen toezeggen, dacht ik, dat meer twijfels en reserves mogelijk weggenomen zouden kun nen worden. De heer Van der Veen: Is dit een voorstel om het voorstel van B. en W. aan te nemen? Is het niet mo gelijk het voorstel van B. en W. aan te houden tot we die mededelingen kunnen krijgen? Want als we nu het voorstel van B. en W. volgen, dan is dat aan genomen. De heer Vellenga: Ik dacht, dat ik duidelijk genoeg geweest ben. De Voorzitter: Ik kom ook nog terug op een aan tal vragen, o.m. op die, welke de heer Vellenga heeft gesteld. Mynhear Singelsma, Jo hawwe wiisd op it forskil tusken de gemeentlike gewestfoarming en de heryn- dieling. Jo hawwe sein, dat dit twa problemen binne. En dat jow ik graech ta, mar wy witte lykwols alle- gearre wol, dat dit problemen binne, dy't men net los fan elkoar sjen kin. Gewestfoarming kin dus net yn it plak fan heryndieling komme, mar it kin dêrtroch wol in hiel oar aspekt krije. Hoewol it yn wêzen twa forskillende problemen binne, hingje se tige nau gear. De hear Singelsma hat ek frege, oft de boargerij yn dizze saek kend wurdt. Dat kin hiel düdlik. It hat my üt it oerliz mei de deskundigen fan de Foriening fan Nederlanske Gemeenten bliken dien, dat sy, as sy op dracht krije foar sa'n ündersyk, de wrald yngeane; net efter harren buro yn Den Haech, yn Ljouwert of yn hokker plak yn Fryslan ek sitten bliuwe. Se geane nei de forskillende gemeenten ta, prate mei bistjüren fan organisaesjes ensfh., mei boargers, om safolle mooglik to witten to kommen hwat der libbet ünder dc minsken. Dat is ien fan de düdlike opdrachten, dy't se hawwe. Boppedat en dat leit him oan de ge meenten seis; se sille bislist yn forskillende stadia op de gemeentehuzen komme sil it de forantwurdlik- heit fan elts gemeentebistjür seis wêze yn hokker mjit- te en yn hokker stadium dit mei kommisjes üt de boargerij of mei de boargerij op hearings of soksa- hwat prate wol. Der is dus düdlik in mooglikheit om foldwaende ynspraek to krijen, mar it sil yn bilang- rike mjitte fan de gemeentebistjüren seis ófhingje hwat se dêrfan wier meitsje. En dat jildt ek foar üs. Ik hoopje, dat ik de hear Singelsma hjirmei in düdlik antwurd jown haw. Ik kom hiermee tevens bij de zaak, waarover de heer Engels en ook de heer Vellenga opmerkingen maakten, nl. de begeleidingscommissie. Ik heb me mis schien in eerste instantie daarover niet duidelijk ge noeg uitgedrukt. Ik ben niet tegen die begeleidings commissie. Ik ben zelfs van mening, dat die er moet komen. Ik heb alleen gewaarschuwd, dat men een ze kere voorzichtigheid moet betrachten met de samen stelling daarvan, om niet het odium op zich te laden, dat bepaalde mensen het onderzoek op voorhand heb ben willen beïnvloeden. Vanuit Den Haag is gevraagd zo'n commissie in te stellen, de afdeling Friesland van de V.N.G. beraadt er zich op en daar hebben wij ook de nodige inspraak in (als ik dat woord mag gebrui ken). Ik twijfel er dan ook niet aan, dat er stellig iemand van ons wie dan ook zal worden betrok ken bij die begeleidingscommissie. Ik kan me nauwe lijks indenken, dat de afdeling Friesland van de V.N.G. niet iemand van Leeuwarden daarbij zou betrekken. Ik dacht, dat het een goede zaak zou zijn, dat wij ook de volgende stap nemen door een raadscommissie te formeren, die de vinger aan de pols houdt. Met haar zullen we ook regelmatig kunnen bespreken wat er gaande is en overleggen op welk moment in bepaalde stadia andere mensen betrokken moeten worden bij deze problematiek. Wat betreft het geëquipeerd-zijn van het betrokken bureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten, ik kan niet precies zeggen, mijnheer Engels, hoe veel mensen de Vereniging voor dit werk heeft. Ik kan U wel de verzekering geven, dat ze uitstekend is ge- equipeerd op dit punt. Ik heb het voorrecht gehad per soonlijk enige gesprekken met de directeur van de Ver eniging over deze kwestie te hebben en zelfs enkele keren in aanwezigheid van enige zijner medewerkers. Ook zijn er medewerkers aanwezig geweest bij het over leg tussen de Colleges van B. en W. van Leeuwarden en de omringende gemeenten. Ook de afdeling Fries land van de V.N.G. heeft zich goed georiënteerd op dit punt en we hebben er alle vertrouwen in, dat de V.N.G. uitstekende krachten heeft om deze problematiek aan te pakken. Ik durf dit zonder enig voorbehoud te zeg gen. Er is mij gebleken, dat er op dit ogenblik vanuit Nederland zoveel vragen afkomen op de V.N.G., dat het voor haar de grote vraag is, waar ze moet begin nen. Maar men heeft dat kan ik hier ook rustig in het openbaar zeggen èn de afdeling Friesland èn mij in een persoonlijk gesprek medegedeeld, dat de directeur van de V.N.G. op grond van de gesprekken, die in het verleden al vanuit Friesland herhaaldelijk over deze materie zijn gevoerd, bereid is aan een onderzoek in Friesland voorrang te geven. Men is dus bereid dit op vrij korte termijn aan te pakken om inderdaad binnen een afzienbare tijd met een rapport te komen. Concreter kan ik over dit punt niet zijn. I.z. de kostenbewaking zeg ik graag toe, dat wij ons uiterste best zullen doen, dat wij niet voor grote verrassingen komen te staan, als dit onderzoek op gang wordt gebracht. Er is geen begroting, maar wèl is er die gulden per inwoner. Die hebben wij niet uit de duim gezogen; die is door de V.N.G. bepaald. Die heeft zij, rekening houdende met de stijging van kosten, ge baseerd op soortgelijke onderzoeken, die zij in andere regio's reeds heeft gedaan en waarvoor zij kosten in rekening heeft moeten brengen. Die gulden per inwo ner is dus duidelijk gebaseerd op praktijkervaringen van de V.N.G. Mijnheer Van der Veen, het volgende moet mij van het hart. Ik geef toe, dat er vele rapporten, goede en slechte, zijn, die nooit gelezen worden, maar er zijn ook rapporten, die wel gebruikt worden. Als wij in Friesland straks met elkaar over dit belangrijke punt willen spreken en we zullen er over moeten spreken of we willen of niet, want het komt vanuit Den Haag op ons af dan zullen we nu moeten weten, waar over we spreken. En daarom hecht ik er ook zoveel belang aan, dat voor dit onderzoek goed materiaal wordt verzameld, zodat we straks met beide benen op de grond staan, als we moeten spreken over gewest vorming en/of gemeentelijke herindeling. Daar hebben we allemaal belang bij. Juist omdat de zaak nu nog te veel zweeft, is het zo belangrijk, mijnheer Van der Veen. Maar daar kan men wel of niet in geloven. Ik geloof er wel in en U misschien niet. Mevr. Visser vraagt, of alle gemeenten meedoen. Dat zal de komende tijd moeten blijken. De heer Vel lenga heeft ook gevraagd, of we daarover binnenkort verslag willen uitbrengen. Dat doen we bijzonder graag. De afdeling Friesland van de V.N.G. zal dien aangaande straks natuurlijk ook, nadat alle antwoor den binnen zijn, een standpunt moeten innemen. Want dit wordt alleen een zinvolle zaak, als praktisch ge heel Friesland er achter staat. Ik heb gehoord, dat er hier en daar in de zuidwesthoek een enkele gemeente is, die hier niet voor voelt. Nu, ik vind het niet dra matisch, als die niet meedoet. Daar zonder kan er toch nog wel een goed onderzoek voor Friesland plaats hebben, maar het is een conditio sine qua non voor een goed onderzoek, dat praktisch alle grote gemeen ten in Friesland er achter staan en meedoen. Op dit moment zou ik willen zeggen, dat ik er wel enig ver trouwen in heb, dat men er inderdaad in het algemeen wel achter zal staan, maar dat kan ik natuurlijk niet met zekerheid zeggen. Ik heb echter wel de indruk uit de verschillende gesprekken die ik heb gehad, dat we ervan uit mogen gaan, dat het zuidoosten van de provincie er achter zal staan, met inbegrip van ge meenten als Smallingerland en Heerenveen, en dat er een grote kans is, dat ook de gemeenten van het kleibouwschap dat is de gehele noordrand alle meedoen. I.z. een verzoek om subsidie aan de Provincie mevr. Visser heeft de vraag in concreto gesteld en de heer Vellenga heeft ook in die richting gewezen zou ik graag willen toezeggen, dat wij van onze kant deze vraag nog eens aanhangig kunnen maken bij de afdeling Friesland van de V.N.G. en wij kunnen dan eventueel een voorstel terzake doen. Ik wil U wel zeg gen en het zou ook niet reëel zijn, als ik dat op dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 8